geschiedenis

GESCHIEDENIS


De ontwikkeling van een goed historisch besef is een noodzaak, daarom is geschiedenis in elk leergebied, in elk vak voortdurend aanwezig. Zo treffen we elementen van het geschiedenisonderricht aan in lessen taal, tweede taal (o.a. etymologie), wiskunde, aardrijkskunde, mineralogie, fysica, dierkunde, plantkunde, menskunde, astronomie, gastronomie, cultuurbeschouwing ...


Geschiedenis als vak komt voor het eerst aan bod in de derde klas, al heet het daar nog niet zo. Vanaf de vierde klas is geschiedenis een belangrijke periode, die over vijf tot zes weken gespreid wordt. Hier komt de rol van de school als cultuuroverdrager het meest duidelijk aan bod. De geschiedenisperioden in vierde, vijfde en zesde klas vallen steeds (gedeeltelijk) samen met de adventsperiode, omdat dit de meest geschikte tijd van het jaar is om uitgebreid te vertellen. Bovendien vallen in de adventsperiode alle vaklessen (behalve bewegingsvakken) en namiddagperiodes weg, zodat er de hele dag aan geschiedenis kan gewerkt worden. Dit is mogelijk omdat in het vak geschiedenis verschillende disciplines aan bod komen: schrijven, lezen, spreken, tekenen, schilderen, boetseren, toneel.

 

WERKWIJZE


Mondelinge herhaling:

bij de aanvang van de les geven de kinderen hun werk door aan elkaar zodat ieder kind iedere dag het werk van een ander kind ter inzage krijgt. Steekproefsgewijs lezen kinderen voor uit het werk of vertellen wat er op het blad te zien is of geven een korte positieve bespreking van het werk. Al het voorgaande wordt daardoor kort in herinnering gebracht. Bovendien is dit een stimulans om mooi en verzorgd werk af te leveren: verzorgd en leesbaar geschrift, mooie illustraties, persoonlijke vormgeving.


Instructie:

Terwijl in andere periodes de instructie op een korte tijdspanne wordt gegeven (maximaal een kwartier), is dit in de geschiedenisperiode 1 tot 2 uur. Daarin wordt verteld door de leerkracht, is er inbreng van de kinderen en wordt er een en ander ingeoefend en genoteerd.


Geschiedenis is niet alleen luisteren naar boeiende verhalen, maar betekent ook:


Lezen en memoriseren van oude teksten. Bijvoorbeeld: de aanhef van Enoema Eli. De schepping van de wereld uit het wereldei (Brahma). De zonnehymne van Echnaton. Een tekst van Aeschylus. Een redevoering van Hannibal. Karel ende Elegast. Reinaert de vos en andere teksten.


Musiceren en zingen van liederen uit diverse cultuurperiodes voor zover deze bekend zijn. Bijvoorbeeld middeleeuwse muziek, renaissanceliederen.


Kennismaken met verschillende soorten schrift: spijkerschrift, hiërogliefen, Grieks alfabet en Romeins schrift in de vijfde/zesde klas. In de derde klas kan de geschiedenis van het schrijven gaan over het schrijfmateriaal: onder andere perkament, papier, stift, potlood, pen, vulpen, schrijfmachine, tekstverwerker.


Kennismaken met andere talen. Oudgrieks, Latijn, Sanskriet, Middelnederlands, Frans, Duits, Engels, Italiaans, Spaans.


Tekenen: vormleer (sierkunst) van verschillende volkeren. Bijvoorbeeld: Keltische vlechtvormen, Egyptische en Griekse zuilen, Griekse meanders, Romaanse en Gotische kunst. Afbeeldingen overtekenen uit verschillende tijdperken en culturen. Bijvoorbeeld: Indische, Griekse, Romeinse, Egyptische, middeleeuwse, christelijke en islamitische afbeeldingen.


Wiskunde: Ook rekenen krijgt een plaats in de geschiedenislessen. Hoe rekenden de Egyptenaren, de Mesopotamiërs, de Indiërs, de Romeinen? De Griekse, de Romeinse en de Arabische cijfers schrijven. Tellen tot 100 in het Oudgrieks en in het Latijn.


Schilderen: een afbeelding schilderen zoals bijvoorbeeld in Pompeji.


Schrijven: een korte eigen tekst schrijven met hiërogliefen, met Griekse letters, met Romeinse letters, in spijkerschrift.


Boetseren: een beeld van een god of een godin, Ahura Mazdao, Boeddha, een standbeeld van een Romeinse keizer. Een Indisch godenmasker.

 

Verwerking

Na de lange instructie komt de verwerking door de kinderen. Ze schrijven eigen teksten (opstel) of krijgen teksten gedicteerd. Ze maken tekeningen, nemen illustratieve teksten over van het bord of van een boek of van het internet. Ze zoeken op internet (Wikipedia en andere sites) en in boeken naar illustraties om over te nemen. Ze boetseren, schrijven enz. afhankelijk van wat er in de les aan bod is gekomen. In de loop van de periode kunnen ze ook aan een zelfgekozen thema werken of een korte spreekbeurt in verband met geschiedenis voorbereiden.


Hoeveel tijd besteden de leerlingen aan hun eigen werk?

De resterende tijd van de periodeles (soms 30 minuten, soms meer, soms minder)

De uren van de vaklessen na de ochtendpauze en na de middagpauze, behalve de vaklessen die aan LO en zwemmen besteed worden: deze lessen gaan gewoon door omdat de  kinderen tijdens een geschiedenisperiode de neiging hebben om lang stil te zitten.



Een geschiedenisperiode op een ander moment dan de adventstijd houdt wél rekening met vaklessen: LO, zwemmen, Frans, Engels gaan gewoon door. Maar vakken als tekenen, schilderen, muziek en boetseren worden vervangen door geschiedenis omdat deze activiteiten op verschillende momenten in de geschiedenislessen ingepast worden.


Wat met de vakleerkrachten tijdens een periode geschiedenis?

In afspraak met de leerkrachten kunnen vakleerkrachten ingezet worden als hulpleerkracht, waarbij zij de leerlingen helpen bij hun opdrachten. Zij kunnen echter ook taken opnemen in andere klassen op dezelfde uren als ze gewoon waren op school te komen, maar er kunnen net zo goed andere afspraken in verband met de uren gemaakt worden.



------


INHOUD VAN DE GESCHIEDENISPERIODES

 

3e klas

Geschiedenis van het geld, van het meten, van het geschrift, van de maanden (namen en verhalen daarbij) van de dagen van de week (vanwaar komt de naam) enz.

Geld: waarmee betaalden mensen vroeger of in andere culturen? Schelpen, stenen, ruilhandel enz.

Frank (nu nog in Zwitserland, maar vroeger ook in Frankrijk en België). Herkomst van de naam. Een frank tekenen.

Pond (Groot-Brittannië): herkomst van de naam. Een biljet van een pond tekenen.

Dollar (Amerika): herkomst van de naam. Een dollarbiljet tekenen.

Euro: herkomst van de naam. Oefenen met euro’s (briefjes en munten) en centen. Gebruik van de komma introduceren.

Meten: waarmee namen de mensen vroeger de maat?

Duim, span, voet, el, mijl. Spreken over het verschil van deze maten in verschillende steden en landen.

Vertellen over mijlpalen. Zelf meten met deze maten (bv. ieder kind  zijn eigen mijl laten vastleggen).

Voorwerpen zoeken en tekenen die nog steeds met oude maten gemeten worden (duim bij loodgieterij)

Inhoudsmaten en gewichten voor zover deze nog bekend zijn (bv. Vaten olie).

Geschrift: waarmee en waarop schreven de mensen vroeger?

Stokje (in zand), stylus (in was), mes (in hout), beitel (in steen), griffel (op leisteen), penseel (op perkament, op papier) potlood, ijzeren pen (kroontjespen), vulpen, kogelpen, stift, tikmachine, tekstverwerker.

Papier maken.

Tijd: de 12 maanden: vanwaar komt de naam?

         De 7 dagen: vanwaar komt de naam?


Geschiedkundige elementen over de ambachten kunnen in een aparte ‘ambachtenperiode’ aan bod komen. Dit is een periode wereldoriëntatie waarbij diverse technieken besproken en toegepast worden. Bijvoorbeeld: zaaien, maaien, dorsen, malen, kneden, bakken; wol scheren, wassen, kleuren, spinnen, breien, enz. Meer hierover bij het vak wereldoriëntatie.


Omdat tal van ambachtelijke activiteiten niet meer zichtbaar zijn in het dagelijkse leven, omdat ze worden uitbesteed aan goedkopere productielanden, is het bijzonder zinvol om zo veel mogelijk een keuze te maken uit kunstambachten. Deze zijn doorgaans wél nog in de omgeving van de kinderen te vinden. Denk aan: instrumentenbouwer (viool, piano, orgel, doedelzak, draailier e.a.), beeldhouwer (hout, steen, installaties e.a.), kunstschilder, glazenier, kunstsmid. Ook het op bezoek laten komen op school van kunstenaars of bij hen op bezoek gaan is zeer waardevol: violist, pianist, kunstschilder, beeldhouwer, operazanger, illustrator, striptekenaar om er maar enkele te noemen. Op deze manier krijgt het ambachtelijke een kunstzinnig element. Daarmee ontdekken de kinderen ook dat het kunstzinnige in de hedendaagse maatschappij een zeer belangrijke culturele factor is.


Het rekenen met gestandaardiseerde maten (meter, liter, kilogram enz.) en het leren van de klok (uur, halfuur, kwartier, minuten, seconden) komen aan bod in rekenperiodes.



4e klas

Eigen geschiedenis:

Mijn littekens (ieder mens heeft minstens één litteken)

Mijn eerste herinnering

Mijn eerste schooldag

Mijn huis

Mijn dorp of wijk of stad

Een herinnering van een van de ouders (ouders mogen ook eens komen vertellen in de klas)

Een herinnering van een van de grootouders (grootouders komen ook wel eens vertellen in de klas)

Mijn voornaam en mijn  familienaam (Vanwaar komt mijn voornaam? Waarom heb ik deze voornaam gekregen? Wat betekent mijn familienaam?)

Geschiedenis van de school

Geschiedenis van mijn gemeente (wijk, gehucht, dorp, stad)

Geschiedenis van mijn land.

Tijdrekening met begrippen als eeuw, millennium, etmaal enz.

Grote figuren uit de geschiedenis (van België, Nederland, Europa, internationaal) en plaats op een tijdsbalk (Einstein, The Beatles, Napoleon, Mozart, Rubens, Rembrandt, Julius Caesar en andere). Kies die figuren die in de omgeving nog een zekere bekendheid of faam hebben of wiens naam verbonden is aan iets dat de kinderen nog ervaren (Bv. snoep met de naam Napoleon).


5e klas: Oude culturen.

Achtergrondinformatie, teksten en afbeeldingen


De volgorde die ik hier aanhoud is anders dan deze in het leerplan van de Vlaamse Steinerscholen. In dat leerplan komt de Oud-Indische cultuur eerst, daarna de Oud-Iraanse (Perzische) en dan pas de cultuur van Mesopotamië. Dit strookt echter niet met de historische bronnen, waaruit blijkt dat de Mesopotamische cultuur er eerst was, als gevolg van het ontstaan van de landbouw. De Mesopotamische cultuur breidde zich naar het oosten (Indië)  en naar het westen uit.


Mesopotamië (Gilgamesj, spijkerschrift, het twaalftallig stelsel, de beelden van de dierenriem, enz.)

Perzië (Darius, Zarathustra, Mithrasmysteriën, ontwikkeling van de landbouw)

Indië (Brahma, Vishnu, Shiva, Mahabharata, Ramayana, Boeddha)

Egypte (Osiris, Isis, Horus, en vele andere goden uit het Egyptische Dodenboek. Ramses, Toet-anch-Amon, Echnaton, en andere farao's)

Kreta (Minos, Minotauros)

Griekenland (met o.a. Heldentijd met Homeros, Milete, de Gouden Eeuw met Perikles, de filosofen Plato en Aristoteles, Alexander de Grote).

Zo is de ILIAS tot bij ons gekomen.


De geschiedkundige verhalen bouwen we op rond grote figuren. De Mesopotamische cultuur vertellen we aan de hand van Gilgamesj. Voor Perzië zullen de verhalen van Zarathustra, Mardoek en Mithras de aanknopingspunten zijn. Voor de Indische cultuur zullen fragmenten uit de Mahabharata de insteek vormen en zal Boeddha een grote rol krijgen (met uitbreiding naar China en Japan). Het Verhaal over Osiris en Isis is de basis om de Egyptische cultuur te leren kennen. Zo is het verhaal over koning Minos en de Minotaurus de kern van de Kretenzische cultuur. Voor Griekenland nemen we uit de Ilias van Homerus koning Agamemnon als hoofdfiguur voor de Myceense tijd; de grote wetgevers Dracon, Solon en Lykurgos zijn de aanknopingspunten voor de steden Athene en Sparta en de Griekse democratie; Perikles is de hoofdfiguur voor de Griekse kunst en cultuur. De presocraten uit Milete tonen de eerste wetenschappelijke belangstelling.


Een keuze uit de Griekse mythologie komt aan bod in de lessen cultuurbeschouwing of Nederlands of astronomie. In de lessen geschiedenis worden er geen verhalen verteld uit de Griekse mythologie, er wordt wel naar verwezen. Is het verhaal al eerder verteld dan kan aan de hand van vragen het verhaal gereconstrueerd worden. Is het verhaal nog niet verteld, dan zegt de leerkracht dat het verhaal nog aan bod zal komen in de loop van het schooljaar (of het volgende schooljaar).



6e klas: Romeinse tijd en middeleeuwen

Achtergrondinformatie, teksten en afbeeldingen


De Etrusken (verhaal uit Herodotos)

De 7 Romeinse koningen

De Republiek (Menenius Agrippa en vele andere figuren)

Caesar

Augustus en het keizerrijk

Het christendom (Christus, Petrus, Paulus)

De joodse Diaspora

Attila

Mohammed en de islam

Clovis en de Merovingers

Karel de Grote en Haroen ar-Rasjid

De Noormannen

Middeleeuwse konings- en heldensagen: Koning Arthur, Parzival e.a.

De Kruistochten (van Europees én van Arabisch standpunt belicht)

Burchten en steden (Guldensporenslag, e.a.)

Keizer Karel


Ook in de 6e klas bouwen we de geschiedkundige verhalen op rond de grote legendarische en historische figuren.


------


Geschiedenisperiodes in combinatieklassen


COMBINATIEKLAS 2 - 3

De kinderen van de tweede klas zijn te jong om de historische context te vatten van de zaken die in de derde klas aan bod komen. Het is dan ook aangewezen om deze klassen niet samen te nemen voor een periode geschiedenis. Terwijl de derde klas haar geschiedenisperiode krijgt, geven we aan de tweede klas bij voorkeur een rekenperiode. Later zal dan de derde klas een rekenperiode krijgen terwijl de tweede klas een periode wereldoriëntatie heeft.


Waarom een geschiedenisperiode in de 3e klas combineren met een rekenperiode in de 2e klas?


Omdat de derde klas in de eerste plaats daarmee een herhaling over de rekenleerstof mee doormaakt. Ook al moeten de derdeklassers niet de uitleg aan klas 2 volgen, toch zien zij wat er op het gebied van rekenen gebeurt en zullen er tijdens de verwerkingsfase kinderen van de tweede klas nu en dan hulp inroepen van een derdeklasser.


Omdat het voor de leerkracht eenvoudiger is om rekenen te combineren met geschiedenis. De uitleg (instructie) voor de tweede klas zal kort zijn. Intussen kunnen de kinderen van klas drie verder werken aan hun geschiedeniswerk. Na de korte instructie voor de tweede klas volgt dan de langere instructie voor de derde klas.


Omdat de kinderen van de tweede klas gemakkelijk zelfstandig kunnen werken aan hun rekenopdrachten. Mochten ze een taalperiode hebben, dan ligt dit moeilijker aangezien er hoe dan ook meer interactie met de leerkracht nodig is. Een periode wereldoriëntatie tegelijk met de derde klas is nog moeilijker om te verwezenlijken omdat de leerkracht dan de beschikbare tijd voor de instructie moet verdelen over de twee klassen en te weinig tijd overhoudt om tijdens de verwerking individuele leerlingen te begeleiden.


Wat als een leerkracht toch geschiedenis in klas 3 wil combineren met een taalperiode in klas 2?


Dit is mogelijk vanaf een geschiedenisperiode tijdens de advent, want dan staan de kinderen van de tweede klas ver genoeg om ook in taallessen zelfstandig te werken. Het hangt echter af van de inhoud van de taalperiode.


Die inhoud kan het volgende zijn:

Dagelijks een korte leestekst over dieren, over het kerstverhaal, over een sage, een fabel, een sprookje (bv. van Andersen), een heiligenlegende (uitsluitend over bekende heiligen zoals Franciscus, Maarten, Joris, en enkele andere en vrij van een religieuze context – zie de tekst over heiligenlegenden).

De kinderen lezen in stilte de tekst en beantwoorden schriftelijk de vragen over de tekst.

De kinderen schrijven zelf hun versie van het verhaal. Ze bergen de gedrukte tekst eerst op en schrijven dan zelf hun tekst.

De kinderen analyseren de gedrukte tekst en maken kolommen met bijvoorbeeld: woorden met één lettergreep, woorden met twee lettergrepen, woorden met drie lettergrepen enz. In elke kolom geeft de leerkracht op hoeveel woorden er moeten genoteerd worden. Bijvoorbeeld: 10 woorden van 1 lettergreep, 15 van 2 lettergrepen, 5 van 3 lettergrepen…

De kinderen maken een kolom met woorden waarbij de klemtoon op de eerste lettergreep valt. Bijvoorbeeld 15 woorden. Ook een kolom waarbij de klemtoon op de tweede lettergreep valt. De kinderen kunnen dit vinden door de woorden te klappen of te stappen, maar dan liefst niet in de klas zelf, maar in een aangrenzend vertrek of op de speelplaats. Zo krijgen de kinderen ook de kans om in beweging te komen.

Tussen de opgaven door staan er ook schrijfoefeningen klaar (op het bord of een gekopieerd blad) voor het oefenen van de hoofdletters.

Tussen de opgaven staan ook enkele rekenopgaven.

Er staat ook een vormtekening klaar. Liefst een symmetrieopgave of een spiegeling.

De kinderen werken de opgaven in volgorde af, maar tussendoor kan de leerkracht tegen een kind zeggen: maak maar eerst deze opgave of die. Als de opgaven genummerd zijn, gaat dit zeer eenvoudig.


Een voorbeeld:

Opgave 1: lees de tekst en beantwoord de vragen (op een kladblad)

Opgave 2: schrijf je eigen tekst (in het klad. Als de tekst klaar is op het bureau van de leerkracht leggen en aan de volgende opdracht beginnen).

Opgave 3: kolommen met lettergrepen (onmiddellijk in het taalschrift)

Opgave 4: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen (onmiddellijk in het taal- of rekenschrift. Liefst gewoon in het taalschrift)

Opgave 5: kolommen met klemtoon (onmiddellijk in het taalschrift)

Opgave 6: schrijfoefening hoofdletter gebonden schrift (op een los blad. Dit is een A4-blad in horizontale richting in de helft gevouwen. De kinderen schrijven tot aan de vouw. Pas na nazicht door de leerkracht schrijven ze de tweede helft van het blad – dit kunnen ze ook op een ander moment doen)

Opgave 7: klok: uren, halve uren (en kwartieren) (op een voorgedrukt blad)

Opgave 8: vormtekening (op een tekenblad of in het taalschrift).

Opgave 9: computeroefeningen hoofdrekenen (maaltafels, deeltafels)


Zodra de leerkracht klaar is met de instructie van de geschiedenisles in de derde klas en de kinderen er zelfstandig mee voort kunnen, bekijkt hij het kladwerk van de tweede klas en geeft opdracht om bepaalde opgaven in het taalschrift over te nemen. Dit geldt voor opgaven 1 en 2.


Niet alle kinderen zullen alle opgaven binnen de beschikbare tijd kunnen maken. De leerkracht beslist wie zeker wat maakt.

Bijvoorbeeld: een kind dat nog problemen heeft met het gebonden schrift, zal de opgave over de hoofdletter zeker moeten maken. Een kind dat nog problemen heeft met het hoofdrekenen, zal zeker de rekenopgave maken.

Wie thuis wil voortwerken aan de opgaven mag dat doen; bijvoorbeeld het overnemen van de kladteksten in het taalschrift. Beschikt de leerkracht over een eigen webpagina of website, dan kan hij/zij de opgaven daar plaatsen zodat de kinderen naar believen thuis kunnen voortwerken. Let op: vraag niet meer dan een halfuur thuiswerk per dag. Liefst geen thuiswerk op woensdag, zaterdag en zondag want de kinderen moeten ruim de tijd krijgen om (buiten) te spelen en aan gezinsactiviteiten deel te nemen.


Een periode over de ambachten (zie het vak wereldoriëntatie) kan wel aan beide klassen samen gegeven worden, vooral als deze periode op het einde van het schooljaar voorzien is. In een combinatieklas 2-3 is het dan ook aangeraden om de periode over ambachten op het einde van het schooljaar te plannen, bijvoorbeeld tussen Pinksteren en eind juni.



Wat als een leerkracht een periode geschiedenis in klas 3 wil combineren met een periode wereldoriëntatie in klas 2?


Dan zou ik in de 2e klas een periode fabels geven, met elke dag een korte beschrijving van de 2 dieren die in de fabel aan bod komen. Daarna kunnen de kinderen van de tweede klas dezelfde werkwijze volgen als hierboven is aangegeven voor een taalperiode, met dat verschil dat de kinderen ook kunnen tekenen over de fabel en tekeningen over de dieren desnoods kunnen overnemen van illustraties uit boeken.

Ik zou deze combinatie dan ook alleen bij de aanvang van het schooljaar plannen. Bijvoorbeeld in september of oktober.


In een combinatieklas 1-2-3 is dit niet zinvol omdat de 2e klas dan véél beter een taalperiode fabels samen met de eerste klas kan hebben in oktober. Meer uitleg hierover bij taalperiode (fabelperiode) klassen 1-2.



COMBINATIEKLAS 3 - 4

Een geschiedenisperiode met klassen 3 en 4 tezamen is niet wenselijk, tenzij de geschiedenisperiode voor klas 4 op het einde van het schooljaar gepland wordt. Bijvoorbeeld tussen Pinksteren en eind juni/begin juli. Dan kunnen klassen 3 en 4 tegelijk dezelfde leerstof over geschiedenis doormaken. In dit geval is het mogelijk dat de derde klas twee geschiedenisperiodes heeft in één schooljaar, één over hun eigen leerstof (zie hoger) en één in combinatie met de vierde klas mét de inhoud van de 4e klas.


Heeft de derde klas geen geschiedenisperiode gehad bij aanvang van het schooljaar (eventueel samen met klas 2) dan is het geen probleem om de geschiedenisperiode voor 3 en 4 samen te nemen op het einde van het schooljaar. In dit geval zal de derde klas bepaalde aspecten van het programma niet krijgen, wat geen probleem is, aangezien inhouden van klas 3 en 4 in verband met geschiedenis zowel in de derde als de vierde klas aan bod kunnen komen. Niet elke klas en niet elk kind hoeft het hele programma te doorlopen. Kinderen op andere scholen hebben sowieso dit programma niet.


In de loop van het schooljaar is het niet wenselijk om de 3e en de 4e klas samen te nemen voor de leerstof geschiedenis van klas 4. Dan krijgen beide klassen ieder op een ander tijdstip hun eigen geschiedenisperiode, terwijl de andere klas een periode taal of rekenen heeft.

Een leerkracht die goed zijn beschikbare tijd kan plannen, kan desnoods aan beide klassen geschiedenis geven met iedere klas zijn eigen inhoud. Hij/zij moet er dan wel rekening mee houden dat de instructie veel tijd vergt en dat er weinig tijd overblijft om kinderen individueel te begeleiden.


Samengevat zijn dit geschikte mogelijkheden:

Geschiedenis klas 3 + klas 4: op het einde van het schooljaar met inhoud 4e klas

Geschiedenis klas 3  en geschiedenis klas 4: in de loop van het schooljaar met iedere klas haar eigen programma

Geschiedenis klas 3 + taal/rekenen klas 4

Geschiedenis klas 4 + taal/rekenen klas 3.



COMBINATIEKLAS 4 - 5

De programma’s geschiedenis voor klas 4 en klas 5 zijn zo verschillend dat het niet mogelijk en ook niet gunstig is om beide klassen samen te nemen voor deze leerstof. De enige mogelijkheid is – als men beide klassen toch samen wil nemen – om dit op het einde van het schooljaar te doen, met de inhoud van het programma voor de 5e klas. Is er bovendien een 6e klas bij betrokken in een combinatieklas 4-5-6, dan kan het programma van de 5e klas aan de drie klassen samen gegeven worden.



COMBINATIEKLAS 5 - 6

In een combinatieklas met 5 en 6 tezamen kan het programma zonder problemen gespreid worden over twee schooljaren. In het ene jaar komen de oude culturen van Mesopotamië, Perzië, Indië, Egypte, Kreta en Griekenland aan bod voor beide klassen tezamen. In het andere jaar komen de Romeinse beschaving en de middeleeuwen aan bod voor de beide klassen.

Op deze manier kan het gebeuren dat de vijfdeklassers eerst de Romeinse en middeleeuwse geschiedenis krijgen en daarna in de zesde klas de oude culturen. Dit is geen probleem.


Deel 1: Oude culturen

Mesopotamië (Gilgamesj, spijkerschrift, het twaalftallig stelsel, de beelden van de dierenriem, enz.)

Perzië (Darius, Zarathustra, Mithrasmysteriën, ontwikkeling van de landbouw)

Indië (Brahma, Vishnu, Shiva, Mahabharata, Ramayana, Boeddha)

Egypte (Osiris, Isis, Horus, en vele andere goden uit het Egyptische Dodenboek. Ramses, Toet-anch-Amon, Echnaton, en andere farao's)

Kreta (Minos, Minotauros)

Griekenland (met o.a. Heldentijd met Homeros, Milete, de Gouden Eeuw met Perikles, de filosofen Plato en Aristoteles, Alexander de Grote).

 

Deel 2: Romeinse Tijd en middeleeuwen

De Etrusken (verhaal uit Herodotos)

De 7 Romeinse koningen

De Republiek (Menenius Agrippa en vele andere figuren)

Caesar

Augustus en het keizerrijk

Het christendom (Christus, Petrus, Paulus)

De joodse Diaspora

Attila

Mohammed en de islam

Clovis en de Merovingers

Karel de Grote en Haroen ar-Rasjid

De Noormannen

Middeleeuwse konings- en heldensagen: Koning Arthur, Parzival e.a.

De Kruistochten (van Europees én van Arabisch standpunt belicht)

Burchten en steden (Guldensporenslag, e.a.)

Keizer Karel


--------


INHOUD VAN DE GESCHIEDENISPERIODES volgens het leerplan van de Vlaamse Steinerscholen.


3e klas

In het leerplan van de steinerscholen is er in de derde klas geen geschiedenis voorzien. Wel zijn er onder de noemer ‘Heemkunde’ onderwerpen met een historische context te vinden.

De boer, de hoefsmid, de molen, de bakkerij, de herder, de jager, de visser, de leerlooier, de schoenmaker, de smid, de touwslager, de imker, de kleermaker enz. zijn ambachten waarbij de historische context verteld wordt. De kinderen kunnen elementen van deze ambachten in de praktijk ervaren door bijvoorbeeld zelf boter of kaas te maken, door graan te malen en er brood mee te bakken enz.


De huizenbouw kan in een historische context bekeken worden waarbij de kinderen diverse types van woningen tekenen en maken. Bijvoorbeeld iglo, paalwoning, hut, grot, huis. Ze kunnen op het schoolterrein een klein of groot bouwwerk optrekken waarbij diverse ambachten aan bod komen (architect, aannemer, metselaar, handlanger, stukadoor, timmerman, schrijnwerker e.a.) Het is geenszins nodig dat dit gebouw volledig klaar is in de derde klas, het is zelfs beter om de kinderen er gedurende hun hele lagereschooltijd aan te laten werken en het op het einde weer te laten afbreken, waarbij dan gekeken wordt naar de recuperatiemogelijkheden van de verschillende materialen. Het ecologische bewustzijn wordt hiermee gevoed.


Als de school ervoor kiest een gebouw neer te zetten van blijvende waarde, kan de school kiezen voor het bouwen van een oven, een zitbank, een speelhuis, of iets anders dat zinvol is. Hier kunnen dan diverse klassen aan meewerken.


Het ambachtelijke hoeft niet beperkt te worden tot de derde klas. Zo is het zinvol om de kinderen van 4e of 5e of 6e klas bepaalde technieken te laten gebruiken die van pas komen bij het bouwen: solderen, lassen, elektriciteit en andere.


Noot: de term ‘Heemkunde’ wordt niet correct gebruikt in het leerplan. Heemkunde beperkt zich tot de geschiedenis, gebruiken, figuren, volkskunst, taal enz. van de onmiddellijke omgeving (wijk, dorp, stad). Wikipedia: Heemkunde, naar het woord heem, is kennis van en onderzoek naar de eigen leefomgeving. Het gaat onder meer om de geschiedenis, de geografie en het dialect van een woonplaats of omgeving. Geïnteresseerden verenigen zich in een heemkundige kring, heemkring of oudheidkundige vereniging.


4e klas

Ook in de 4e klas heeft het leerplan van de Vlaamse steinerscholen het over heemkunde in plaats van geschiedenis. Het vak heemkunde krijgt er wel als ondertitel: ‘Vanuit historische en geografische gezichtspunten’, waarmee geschiedenis en aardrijkskunde bedoeld zijn. De opdeling tussen beide vakken wordt niet gemaakt, terwijl dit toch wel zinvol is. Zo kan in de vierde klas heel goed een periode aardrijkskunde gegeven worden naast een periode geschiedenis. Bepaalde zaken zullen elkaar dan overlappen, maar dat is net zeer goed omdat er op die manier herhaling wordt ingebouwd, waarbij dan het inzicht tussen tijd en ruimte duidelijk wordt.


De leerinhouden volgens het leerplan:

- Op een levendige wijze kennis maken met de stad en/of streek waarin de school gelegen is, zowel vanuit ruimtelijk als vanuit historisch perspectief.

- Het kind leert zich oriënteren in de omgeving.

- De grote impulsen waardoor de stad of streek ontstaan en gegroeid is, bijvoorbeeld: de ligging, de economische activiteit, het ontstaan van handel, verkeer en industrie worden ontdekt en beschreven.

- Op het gebied van ruimtelijke oriëntatie leert het kind de windrichtingen kennen.

- Het kaarttekenen wordt progressief opgebouwd, vertrekkend van de plattegrond van de leefomgeving van het kind, bijvoorbeeld de klas.

- Uitbreiding: eenvoudige spelletjes, liedjes, rijmpjes en dansjes in een vreemde taal die aansluiten bij de jaarfeesten en de seizoenen.


Dit programma is voor een vierde klas ruim onvoldoende. De terminologie in het leerplan is te algemeen. Het kan veel gerichter en concreter zoals in mijn programma voor deze klas duidelijk is. Zie ook bij aardrijkskunde 4e klas.



5e klas

De inhoud van de lessen geschiedenis voor de 5e klas in het Leerplan Steinerscholen Basisonderwijs is in grote lijnen dezelfde als wat ik voor deze klas voorzie. De volgorde van de culturen is echter anders. Zie boven bij vijfde klas en Leerplan Steinerscholen Basisonderwijs.


6e klas

De inhoud van de lessen geschiedenis voor de 6e klas in het Leerplan Steinerscholen Basisonderwijs is in grote lijnen en in de meeste details dezelfde als wat ik voor deze klas voorzie. Zie boven bij zesde klas en Leerplan Steinerscholen Basisonderwijs.