palmpasen

PALMPASEN


Palmpasen is de ‘kleine Pasen’ en verwijst naar de intocht van Christus in Jeruzalem op de zondag vóór het joodse paasfeest. Daarmee is dit feest heel duidelijk een christelijk geïnspireerd feest.


Pasen is in de kinderwereld geen feest om ‘warm’ van te worden. Voor een kind is het Paasfeest met zijn mysterie van dood en verrijzenis niet te vatten - daarom treedt Palmpasen ervoor in de plaats. Het is bij de kinderen zoals bij de joden ten tijde van Christus: zij waren ongelooflijk enthousiast om hun ‘heiland’, hun ‘verlosser’ en ontvingen hem dan ook triomfantelijk. Het was werkelijk een warm onthaal. Dat warme, enthousiaste onthaal, dat vieren we met de kinderen.


Maar zoals elk feest heeft ook dit feest een voorchristelijke grondslag. In vele opzichten is het Palmpasenfeest een feest om het einde van de winter te vieren. Daarvan getuigen hier en daar de kerkelijke verbodsbepalingen die in de loop der eeuwen werden uitgevaardigd omdat de stoet op Palmzondag steeds maar weer uit de hand liep. De kerk heeft bijna twintig eeuwen geworsteld om die vreugde bij het einde van de winter in te tomen en om te buigen tot een vreugde om de verrijzenis van Christus. Niet echt met overtuigend resultaat. De optochten op Palmzondag zijn wel verdwenen, maar de processies, zoals die enkele tientallen jaren geleden nog heel devoot op die zondag uittrokken, zijn ook verdwenen. Wat wel is gebleven zijn de eieren. Die hebben overduidelijk niets met Christus te maken, maar wel met de nieuwe lente. Dat is dan ook een belangrijk aspect van het Palmpasenfeest, het is een feest om de nieuwe lente te begroeten. Dat had de kerk vroeger ook al ingezien, want de processie op Palmzondag trok langs velden en weiden om er de as van de verbrande palmpasentakjes van het vorige jaar uit te strooien of in te graven, en om er de pas gewijde palmtakjes in de grond te planten. Zo werd vruchtbaarheid over het veld afgesmeekt. Maar daarmee maakte de kerk zelf van dit feest een vruchtbaarheids- en dus lentefeest.


Zo komen we bij de symbolen van ons Palmpasenfeest.


De palmpasenstok is het kruis van Christus. Dat hoeven de kinderen nog niet te weten, zeker niet in de kleuterklas, wel in vijfde en zesde klas.

Het kruis van de palmpasenstok is versierd met kleurige linten en eieren (lentesymbolen) en slingers van gedroogde vruchten (wintersymbool).

Het geheel is eigenlijk een symbool voor de vruchtbare aarde, zoals het in diverse vormen in alle tijden is voorgesteld. Het kruis is al een oeroud symbool voor de aarde (onder andere de vier windstreken worden er al eeuwenlang mee aangeduid). Vruchten en bloemen wijzen steeds op de levende, vruchtdragende aarde. Eieren wijzen op het nieuwe, prille leven, vol van verwachting. Eieren dragen de toekomst in zich. Zij zijn meer een vruchtbaarheidssymbool dan het zaad, het zaad moet vergaan in de aarde om nieuw leven tot stand te brengen. Het ei draagt het nieuwe leven in zich.



PASEN


Het christelijke Paasfeest is geënt op het joodse Paasfeest (Pesach), dat steeds op de 15e Nisan werd gevierd (de 13e kon in bepaalde jaren ook). Het feest herdenkt de dood en de verrijzenis van Christus. Dat gebeurde respectievelijk op de dag vóór en de dag na de joodse Pasen.


Het joodse Paasfeest is een herdenking van de uittocht uit Egypte onder leiding van Mozes. Die avond moesten de joden in hun huizen klaarstaan om op reis te gaan. Zij moesten een lam (zonder gebreken!) slachten en in familiekring opeten. Met het bloed moesten ze de deurstijl beschilderen, want die nacht zou de engel van Jahweh rondgaan en aan deze deuren voorbijgaan. Bij alle andere huizen zou hij binnengaan en daar de eerstgeborenen van mens en vee doden. Dat gebeurde ook bij de farao, zodat die de volgende dag bereid was om de joden uit het land te laten vertrekken. Iets waarover hij korte tijd later al zoveel spijt had dat hij hen zijn leger achterna zond dat echter jammerlijk omkwam in de golven van de Rode Zee.


Het joodse Paasfeest is niet toevallig geplaatst op een vaste datum (de Volle Maan van de lentemaand Nisan), het viel namelijk samen met een algemeen aanvoelen in de oude beschavingen dat bij de aanvang van de lente de goden herboren werden. Ook de verrijzenis van Christus past hierin, en wijkt als dusdanig niet af van de opvattingen van andere godsdiensten in de Oudheid.


Terwijl februari de maand was waarin alles moest gereinigd worden om de nieuwe geboorte van de goden voor te bereiden, konden in de maand maart de grote offerfeesten gevierd worden. Pasen is daarvan een afspiegeling. Twee zaken komen hierbij aan de orde:

1. Reinigen

2. Offeren


Reinigen was bijzonder belangrijk. Wie een god tegemoettrad of zich klaarmaakte voor een gebed of een offer moest zich eerst reinigen. Vele keren staat in de Bijbel vermeld wanneer en soms zelfs hoe de gelovigen zich moesten reinigen. Ook de Koran geeft heel wat aanwijzingen in dit verband. Dit is een heel belangrijk gegeven, want in de opvatting van de mensen moest men zo volmaakt mogelijk voor de god verschijnen. De goden eisten perfectie. Tot op de dag van vandaag zal men dan ook zien dat al wat met eredienst te maken heeft, zorgvuldig voorbereid en gepland wordt. Niets mag aan het toeval overgelaten worden. De rituelen liggen strikt vast, net zo goed als de tijdsduur en het moment waarop de riten moeten voltrokken worden. De eerste vereiste was dus: zich reinigen.


Dan moest alles volgens een vast ritueel verlopen, nooit mocht daarvan afgeweken worden. Ook de teksten moesten zo volmaakt mogelijk zijn; niets mocht eraan gewijzigd worden. Daarom was het zelfs in de oudheid al zo dat bijvoorbeeld bij de Sumeriërs voor de eredienst een taal werd gehanteerd die toen al een dode taal was. Net zo gebeurde in de katholieke kerk: het Latijn bleef er tot ver in de twintigste eeuw de taal van de eredienst, terwijl verder niemand deze taal nog gebruikte in de dagelijks omgang. De eredienst werkt daardoor een zekere standvastigheid en daardoor ook een traditie in de hand. In feite is dit ontstaan uit een vrees voor de godheid, welke men ook vereerde. Er was steeds de vrees dat de god het gebed of het offer niet zou aanvaarden als niet alles volgens de vastgelegde regels verlopen was.


Ook de Romeinen hadden daarover zeer strikte opvattingen. Niets, maar dan ook niets - niet de minste kleinigheid - mocht tijdens een gebed of een offer verkeerd gaan, zoniet herbegon men, en bracht men zelfs een extra offer als verontschuldiging voor de gemaakte fouten bij het vorige.


Men streefde in de godsdienstige rituelen de volmaaktheid na. Niet omdat de goden volmaakt waren - die opvatting leefde alleen bij de joden, die dat overdroegen op de godsdiensten die met het jodendom verwant zijn, zoals christendom en islam - maar omdat men een geweldige vrees voor de goden had. Toen later de wrekende godheden de plaats ruimden voor meer tolerante en rechtvaardiger en liefdevoller goden, bleef toch dat streven naar volmaaktheid bestaan. Dat gevoel kennen we nu nog: het is het religieuze gevoel. Religie betekent verbinden, en velen beschouwen het als een opnieuw verbinden met de natuur, maar dat is het niet; het is een verbinden met de goden, met het volmaakte. In een religieus gevoel is dus geen plaats voor nonchalance, voor slordigheid, voor lelijkheid enzoverder. Het is een gevoel dat de mens roept tot volmaaktheid in vorm, gestalte, schoonheid, inhoud en zo meer. Het is moeilijk om het begrip religiositeit tegenwoordig duidelijk te maken, omdat tallozen zich bewust of onbewust ervan afkeren, maar als men enig begrip heeft voor hoe dat religieuze gevoel doorheen de eeuwen bij alle volkeren heeft geleefd, dan kan men zich er weer mee verzoenen. Het is trouwens een belangrijk aspect in de opvoeding en een element dat in de kleuter- en vooral in de lagere schooltijd voortdurend aan bod moet komen.


Eeuwenlang is Pasen het feest geweest dat met een bijzonder grote religiositeit gevierd werd, omdat daarin de essentie van het goddelijke werd beleefd. Daarom dat vóór Pasen het hele huis moest gereinigd worden. Zelfs nu zijn er nog dames die niet aan de 'grote schoonmaak' kunnen weerstaan. In de christelijke eredienst ziet men ook hoe de priester zich steeds reinigt bij de aanvang van de viering, al moet gezegd dat die reiniging eerder symbolisch is. In de islam is die reiniging in elk geval minder symbolisch en daardoor leeft die ook nog sterker in het bewustzijn van de mensen.


Het offer. Het tweede aspect dat in het Paasfeest verder leeft is het offer. De christenen herdenken dan het offer dat Christus bracht door zichzelf te offeren en aan het kruis te sterven. Het is het aspect dat eeuwenlang samen met de verrijzenis werd herdacht op Pasen, maar geleidelijk aan overging in een apart feest, namelijk dat van Goede Vrijdag. Het is bij ons geen echt feest meer, het is trouwens een gewone werkdag, en dan nog wel de laatste voor het lange paasweekend, maar in Duitsland bijvoorbeeld is het nog steeds een officiële feestdag. Christus is het offer aan de God, en in die zin wordt Christus ook afgebeeld en begrepen. Dit begrip past perfect in de opvattingen van zijn tijdgenoten.


Christus was - volgens de evangeliën - de meest volmaakte mens op aarde, hij was de zoon van God zelf. In hem was niets onvolkomen. En dat waren nu net de eisen voor een goed offer. Het dier of de vruchten die in de oudheid werden geofferd, moesten volmaakt zijn. Er mocht niets aan mankeren, want dan zou de godheid het offer weigeren. Het was een heel belangrijk aspect van de godsdienstbeleving en er werd met zorg gecontroleerd of datgene dat geofferd werd ook wel volmaakt was. Bovendien moest een offer ook altijd iets levends zijn, bij voorkeur een dier. Want kwam het leven niet van God? Maar er heerste ook de opvatting dat de goden slechts konden voortleven als zij door de mensen 'gevoed' werden met 'leven'. Daarom waren de offers er.


Omdat die offerdieren zo volmaakt moesten zijn, nam men dus bij voorkeur jonge dieren. Bij herdersvolkeren waren dat natuurlijk lammetjes of geitjes of jonge vaarzen of stieren. Ook duiven werden regelmatig als offerdieren gebruikt. Maar het lam had toch de voorkeur. Het moest gezond zijn en zonder gebreken. Christus werd door Johannes om die reden ook met een lam vergeleken, waardoor er nu nog gesproken wordt over het paaslam. Het lam is in de christelijke leer een symbool geworden voor het volmaakte offer, bij joden en islamieten is het lam nog heel concreet aanwezig in de offerfeesten en daardoor is het verband met de herkomst van de rituelen nog duidelijk. In het christendom is het verband dikwijls niet meer zichtbaar, waardoor de rituelen inhoudsloos worden en de mensen de zin ervan niet meer inzien.


Wordt het offerdier gegeten? Het was de taak van de priesters en van degenen die het offer brachten om het vlees van het geofferde dier te eten. Dat gebeurde meestal in een ruimte bij de tempel. Ook dat is bewaard in het christelijke Paasfeest. Christus is daar als offerdier aanwezig onder de vorm van brood en wijn. Het brood heeft hij zelf zijn vlees genoemd, de wijn noemde hij zijn bloed, waarmee hij al naar zichzelf als het offerdier verwees. Dat begrip leeft ook voort in het woord hostie, dat in zijn oude Latijnse vorm hostia was en 'offerdier' betekende.

Pasen is tegenwoordig een profaan feest geworden, waarbij de betekenis van lentefeest de bovenhand krijgt op de geestelijke achtergrond. De betekenis ervan is doorheen twintig eeuwen christendom uitgehold, voor een groot deel doordat het christendom de belangrijkste aspecten van het feest in symboliek heeft omgezet, een symboliek die nu niet meer of nog amper begrepen wordt.


Het is de taak van de huidige leraren en opvoeders om de band met de volle betekenis van de feesten te herstellen. Daarbij moeten we zoeken naar de meest oorspronkelijke betekenissen en verbanden, en van daaruit weer zin geven. Dit kan doorheen de kleuter- en lagere school steeds diepgaander uitgewerkt worden.

In elk feest zit de hele historiek vervat, die van jaar tot jaar steeds duidelijker wordt - eerst via verhalen, legendes, dan meer begripsmatig en historisch verantwoord - waardoor er een stevige en hechte band ontstaat tussen de hedendaagse mens en zijn voorgangers. Daardoor ontstaat ook de mogelijkheid om het feest weer zin te geven en door te dragen naar de toekomst.


In het Paasfeest dat we op vrijdag (de dag vóór de aanvang van de paasvakantie) vieren, zullen we trachten al deze elementen bijeen te brengen. Vooral het toneel (Tobiasspel) van de vierde klas is een dankbare gelegenheid om de verschillende aspecten van het Paasfeest zichtbaar te maken. De huidige astronomieperiode in de vijfde en zesde klas biedt ook die mogelijkheden, maar op een heel ander niveau: daarin krijgen de kinderen een beeld van hoe de mens uit zijn aardse beperkingen kan opstijgen naar de volmaaktheid van het goddelijke.



Het ei is een beeld van de volmaakte omhulling. In de kalkschaal ontwikkelt zich het jonge leven tot het voldoende uitgegroeid is om door de schaal te breken en zelfstandig op de wereld te staan. De eierschaal houdt het leven verborgen, ze behoedt het, tot het moment dat het leven zich openbaart. Daardoor is het ei het perfecte beeld voor Pasen: het leven ontworstelt zich aan de 'dode' minerale wereld. Het leven 'verrijst'.

Het ei staat aan het begin van het leven, en daardoor is het ook in vele scheppingsmythen te vinden. We lezen in de Indische scheppingsmythe over Brahma, de goddelijke geest:


In aanvang was alles verborgen,

niemand die het zag

niemand die het hoorde,

niemand die het kende,

niemand die het wist:

het was in eeuwige slaap.

Toen ontwaakte Hij,

uit het eeuwig diepe zwijgen,

uit de eeuwigdurende duisternis:

die genoemd wordt:

de Zalige die aanvang neemt,

de eeuwig Ondoorgrondelijke,

de eeuwig Scheppende.

Hij leek een Zon met duizend stralen, een Gouden Ei,

Hij leefde daarin

vervuld van goddelijke gedachten,

Hij, Brahma was zijn naam,

vader van al wat leeft.

Niets deed Hij,

licht was Hij.

Een jaar ging zo voorbij.

Toen brak het ei,

in twee viel het uiteen.

Toen vormde Brahma daaruit

de hemel en de aarde.

temidden blies hij lucht,

en hij schiep de zee,

het waterhuis,

het heilige.


In een Pelasgische scheppingsmythe vinden we het ei aan de oorsprong van de schepping:


In het begin was er chaos. Daaruit rees Euryone op. Ze was naakt. Zij was de Oergodin, die aan het begin stond van alle dingen. Ze trof in de chaos echter niets aan waarop zij haar voet kon zetten, en daarom scheidde ze de hemel van de zee. Toen kon ze over het water lopen. Ze had het koud en danste over het water om zich te verwarmen. Ze danste naar het zuiden. Door haar dansen veroorzaakte ze achter zich wind. Toen merkte ze de wind op, die achter haar uit het noorden kwam en haar koelte bracht. Dit vond ze een verrassend nieuw element en ze wilde er een scheppingsdaad mee verrichten. Plots draaide ze zich bliksemsnel om en greep de noordenwind met beide handen vast. Ze wreef hem tussen haar handen en daaruit ontstond de slang Ophion. Toen danste en draaide Euryone nog sneller en sierlijker, zodat Ophion door haar bewegingen in opwinding kwam, zich rond haar lendenen kronkelde en met Euryone gemeenschap had. Daarop nam Euryone de gestalte aan van een duif, streek neer op de golven en legde het Universele Ei.

Toen kronkelde Ophion zich omheen het ei. Zeven kringen legde hij er met zijn lijf omheen en sloot ze zo vast aan dat het ei in twee brak. Toen viel uit het ei het hele universum, met alles wat bestaat: de zon, de maan, de sterren en planeten, de aarde met bergen, dalen, rivieren, bomen en wouden, grassen en alle andere gewassen en alle levende wezens.

Ophion schepte er later over op dat hij de schepper was van het Universum. Maar omwille van deze leugen, verpletterde Euryone hem de kop, met haar hiel.


In de Orphische Mysteriën - genoemd naar de goddelijke zanger Orpheus, luidt de scheppingsmythe als volgt:


In het begin was er alleen Nacht. Zij was zwart en droeg zwarte vleugels. Wind bevruchtte haar, waarop Nacht een zilverkleurig ei legde, dat ze in de moederschoot van Duisternis liet uitbroeden. Uit dit ei werd Eros geboren. Eros was het die het universum in beweging zette. Hij was hermafrodiet en had gouden vleugels. Vier hoofden had hij: een ramskop, een leeuwenkop, een slangenkop en een stierenkop. Hij bracht daardoor de vier seizoenen in de schepping:

Als ram was hij Zeus en bracht de lente.

Als leeuw was hij Helios, zomer.

Als slang was hij Hades, de winter.

Als stier was hij Dionysos en was hij de vernietiger en vernieuwer: met hem begint het nieuwe jaar.

Hij was de vier goden in zich en oversteeg hen. Hij werd daarom ook Phanes, de onthuller, genoemd, maar zijn moeder noemde hem: Erikapaios, heideëter. Nacht bracht hem in een grot, en liet de toegang daarvan bewaken door de titanenmoeder Rhea, die voortdurend op een grote koperen trom sloeg om de mensen naar het orakel van Nacht op te roepen. Phanes-Eros was de schepper van hemel, zon, maan en aarde, met alles wat daarop leeft.


In de tijd der Achaiers - de Griekse Heldentijd, de tijd van de slag om Troje werden drie mythen over de geboorte van Helena verteld.


In de eerste versie is Zeus verliefd op de maangodin Nemesis. Nemesis is daarvan niet gediend en gaat op de vlucht. Zij duikt in het water en neemt de gestalte aan van een snel zwemmende vis, maar Zeus volgt haar in vissengedaante. Daarop ontvlucht zij het water en neemt op het vasteland verschillende diervormen aan, maar kan desondanks Zeus niet ontvluchten. Tenslotte stijgt ze in de gedaante van een sierlijke zwaan klapwiekend op, maar Zeus achtervolgt haar onder de gedaante van een adelaar. Hij haalt haar in, zet zich op haar neer en bevrucht haar. Nemesis legt nu een hyacintkleurig ei, bij de oever van de rivier Eurotas, dichtbij de stad Sparta op de Peloponnesos. Leda, de echtgenote van de Spartaanse koning Tyndareos vindt het ei en brengt het in haar vertrekken in de burcht. Daar broedt het ei zichzelf uit: de mooie Helena komt eruit te voorschijn.


In de tweede versie is Zeus in zwanengestalte over de wereld aan het vliegen. Plots wordt hij aangevallen door een adelaar. Hij vlucht weg, en zonder van gestalte te veranderen zoekt hij haastig bescherming aan de boezem van de maangodin Nemesis. Hij misbruikt echter zijn beschermvrouwe en verkracht haar. Nemesis legt nu een ei, maar Hermes, de bode der goden neemt het ei op en werpt het tussen de benen van Leda. Zij neemt het ei op in haar schoot en broedt het uit. Zo wordt Helena geboren. Als aandenken aan dit avontuur plaatst Zeus de adelaar en de zwaan als sterrenbeelden aan de hemelkoepel. Het zijn deze sterrenbeelden die nu nacht na nacht hoger aan de hemel zullen staan, om tenslotte rond midzomer de hele sterrenhemel te overheersen met twee opvallend heldere sterren: Deneb en Altaïr.


In de derde versie heeft Zeus de zwanengestalte aangenomen. Zo weet hij Leda te benaderen en te verleiden. Zij hebben gemeenschap. Leda legt daarop een ei, en uit dat ei worden Helena, Kastor en Pollux geboren.

In een Mesopotamische scheppingsmythe valt het ei van de maan in de rivier de Euphraat. De vissen duwen het ei naar de kant, waar duiven het uitbroeden. Uit dit ei komt Astarte, die ook Isjtar wordt genoemd. We kennen haar ook als Aphrodite of Venus, de lentegodin.


De verrijzenis van Christus is het kernpunt van het christendom. De opstanding uit de dood, de verrijzenis, wordt gesymboliseerd door het ei, en meer specifiek door het ei dat het nieuwe leven schenkt. Vandaar ook dat velen met Pasen een kuikentje geven of krijgen. In sommige scholen is het haast een traditie om aan de kleuters een kuikentje mee naar huis te geven - maar hoe moet het dan met dat jonge leventje verder? Laten we het maar bij eieren houden.

Die eieren worden tegenwoordig meestal door de paashaas gebracht. Dat is nog maar een jonge traditie, die stilaan de plaats inneemt van de klokken die vroeger op Witte Donderdag naar Rome vlogen, vanwaar ze op Paaszaterdag terugkeerden, beladen met paaseieren, die ze hier en elders royaal uitstrooiden.


Het ei, als symbool van het nieuwe of het zich vernieuwende leven, vinden we terug in het joodse verhaal van de vogel Milcham. Hij plant zich voort zoals alle andere vogels, maar als er duizend jaar om zijn, verbrandt hij zichzelf en zijn hele nageslacht. Slechts één ei blijft er over, en uit dat ei komt de nieuwe vogel Milcham, die dan weer duizend jaar zal leven en zich zal voortplanten. Hij lijkt daardoor op de Feniks, de mythologische vogel die volgens de Oud-Griekse mythologie - ergens in het oosten bij een koele bron woont, als dienaar van de zonnegod Phoibos (Apollo). Bij zonsopgang baadt hij zich in het water van de bron en zingt daarbij zo mooi, dat de zonnegod zich inhoudt om te luisteren. Om de duizend jaar, maar volgens sommige legenden om de 500 jaar of 1.461 jaar, verbrandt hij zijn nest, maar verrijst hij verjongd uit de as. Om die reden werd in de christelijke symboliek de verrezen Christus afgebeeld als de feniks.


Dit beeld vinden we terug in Egypte: daar is het de vogel Benoe, en in India, waar het verhaal van Garuda om hetzelfde gegeven gaat. Dat verhaal gaat als volgt:


Twee vrouwen, Winata en Kadru, hebben geen kinderen. Daarom gaan zij naar hun gemaal Kasyapa en vragen hem om moeder te mogen worden. Kadru wil duizend kinderen hebben, waarop Kasyapa haar 1.000 eieren geeft. Winata wil slechts 2 kinderen, zij krijgt dus 2 eieren.

Uit de 1.000 eieren van Kadru komen slangen: dat is haar kroost.

Winata bebroedt haar 2 eieren. Maar ze moet veel langer wachten dan Kadru om het resultaat te zien. Na 500 jaar broeden wordt ze ongeduldig en breekt 1 ei open. Het kind dat eruit komt is daardoor onvolmaakt. Het verwittigt Winata dat ze nog veel en veel langer moet wachten.

Terwijl Winata verder broedt, besluiten de goden om het levenswater te verwerven. Daardoor kunnen ze onsterfelijk worden. Daarom karnen ze de oceaan. Maar tegelijk met het levenswater ontsnapt aan de oceaan een paard.

Winata en Kadru horen hiervan en vragen zich af hoe dat paard eruit ziet. Ze gaan daarover een weddenschap aan. De verliezer zal zich daarbij onderwerpen aan de winnaar. Het is Kadru die de weddenschap wint en Winata tot slavin neemt.

Dan breekt, na duizend jaar, het tweede ei van Winata open en Garuda, de volmaakte en onsterfelijke komt eruit te voorschijn. Maar ten gevolge van de weddenschap is hij onderworpen aan de kinderen van Kadru. Dezen eisen van hem dat hij voor hen het levenswater haalt.

Garuda slaagt erin het levenswater bij de goden te halen, en verkrijgt daarom, tezamen met zijn moeder, de vrijheid. Als hij met het levenswater bij de slangenkinderen van Kadru komt, verwittigt hij hen: ze moeten zich eerst wassen, dan pas mogen ze het levenswater drinken. De slangen storten zich in het water van de rivier en reinigen zich. Maar terwijl ze daarmee bezig zijn, komt Indra, neemt het levenswater en brengt het terug naar de plaats waar het vandaan kwam en thuishoorde. Dan komen de slangen uit het water en vinden nog slechts enkele druppels levenswater aan de grashalmen. Ze willen deze met hun tong oplikken, maar snijden hun tong daarbij aan de scherpe grasranden. Daardoor komt het dat slangen tot op de dag van vandaag een gespleten tong hebben. Dankzij de enkele druppels levenswater hebben de slangen een gedeeltelijke onsterfelijkheid verkregen, nu en dan vervellen ze en komen als herboren te voorschijn.


Het beeld van het ei als symbool van het verrijzende leven is niet volledig als we niet ook de schaal daarbij betrekken. Zoals Christus uit het rotsgraf (kalkrots) te voorschijn kwam, zo komt ook uit de eierschaal (kalk) het leven. De eierschaal is opgebouwd uit minerale kalk of calcium. Het is het mineraal dat overal op aarde het meest verband houdt met het leven. Het is na graniet het gesteente dat het meest voorkomt in het landschap. Deze kalk is bijna altijd afkomstig van levende wezens. Tot driekwart van onze natuurlijke omgeving is bepaald door kalkgesteente. En dat wordt nog meer als we de menselijke activiteit erbij betrekken: beton, bezetting enz. bestaan ook uit kalk.


Kalk moeten we zien in tegenstelling tot graniet en basalt. Dit laatste, basalt, is het basismateriaal waarop de oceanische platen rusten terwijl graniet de basis is van de continentale platen. Door opstuwing van de aardkorst komt het graniet aan de oppervlakte en is te zien in de hoge pieken van alle gebergten op aarde: de grote west-oostlopende bergketens van Europa en Azië en de noord-zuid lopende ketens van Amerika. Graniet is een stollingsgesteente,; het komt uit het vloeibare magma dat zich onder de aardkorst bevindt. Graniet is een samenstelling van verschillende mineralen en metalen, maar bevat tot meer dan 80%, zelfs 90% kiezel of silicium of kwarts. Calcium maakt maar een zeer klein gedeelte uit van al de gesteenten die in graniet aanwezig zijn. Met graniet zitten we bij het oergesteente van de aarde.


Bij de opstuwing van de aardkorst, bij de gebergtevorming komt echter ook het kalkgesteente aan de oppervlakte. Deze kalk is afkomstig van het leven, van de levende wezens. Het zijn restanten van slakkenhuizen, koralen en zoveel meer zeedieren. Al deze wezens hebben in hun skelet (schelp of slakkenhuis) kalk afgezet. Die is, nadat deze dieren gestorven waren, naar de zeebodem gezakt en heeft zich daar in dikke lagen afgezet. Door bewegingen in de aardkorst zijn deze lagen opgestuwd, in aanraking gekomen met vulkanisme, door druk vervormd enz. Daardoor zijn ze dikwijls van uitzicht veranderd, maar voor een aandachtige waarnemer zijn ze herkenbaar gebleven. In marmer, dolomiet, arduin, krijt vinden we de afdrukken en restanten van schelpvormen vrij gemakkelijk terug.


In zijn aard is kalk zeer tegengesteld aan graniet. Kwarts - het hoofdbestanddeel van graniet - blijft steeds zijn kristalstructuur bewaren, hoe klein het gesteente ook is. Het laat zich niet door het water opnemen zoals kalk dat doet. Kalk verzet zich niet tegen water; het laat zich afbreken, meevoeren, neerzetten en weer opnemen. Daarom is het het meest geschikte mineraal om door levende wezens opgenomen te worden en omgevormd te worden. Kalk kan daardoor vorm en structuur geven aan levende wezens, waardoor deze zelfstandigheid opbouwen. Bekijken we dat in het groot, dan zien we dat immense verschil tussen granietgebergte en kalkgebergte. Graniet steekt met zijn ongenaakbaar hoge onverwoestbare hoogtepunten in het landschap.

Goethe was, wandelend in het gebergte onder de indruk gekomen van dit graniet:

 

Mit dieser Gesinnungen nähere ich mich euch, ihr ältesten würdigsten Denkmäler der Zeit. Auf einem hohen nackten Gipfel sitzend und eine weite Gegend Oberschauend, kann ich mir sagen: hier ruhst du unmittelbar auf einem Grunde, der bis zu den tiefsten Orten der Erde hinreicht, keine neuere Schicht, keine aufgehäufte zusammengeschwemmte Trümmer haben sich zwischen dich und den festen Boden der Umwelt gelegt, du gehst nicht wie in jenen fruchtbaren schönen Tälern nichts Lebendiges verschlungen, sie sind vor allem Leben und über allers Leben. Ja, hier auf dem ältesten ewigen Altare, der unmittelbar auf die

Tiefe der Schöpfung gebaut ist, bring' ich den Wesen aller Wesen ein Opfer. Ich fühle die ersten festesten Anfänge unsers Daseins; ich überschaue die Welt, meine Seele wird Ober sich selbst und über alles erhaben und sehnt sich nach dem näheren Himmel.


De hoge rotsmassa's van graniet staan buiten en boven het leven. Maar in de kloven en spleten verschijnt het prille en later het volle leven. Mos eerst en dan volgt een overvloed aan gewassen. Graniet staat aan de oorsprong van het leven.

Kijken we naar kalkgebergten, zoals we die in de Provence ontmoeten of in de Dolomieten, dan zien we de verweerde tanden van de kalkrotsen, door weer en wind gegeseld, door water uitgehold en als puin meegevoerd. Deze hellingen zijn opvallend kaal, geen plantengroei. Deze kalkrotsen nodigen niet uit tot groei, daarvoor moet de kalk eerst door het water opgenomen zijn en vermengd worden met afbraakmateriaal van het graniet: zand, klei, leem. Kalk staat niet buiten het leven, maar zit erin.

Bij het ei merken we hoe de kalkschaal zich voegt naar het leven dat er binnen in zit. Het is een afgesloten vorm, die geen inkijk toelaat. Een kwartskristal daarentegen is helder, doorschijnend en opent zich als het ware. Hij laat door zich heen kijken. Kalk, dat zich voegt naar het leven heeft niets van dat kristallijne, openbarende. Het is meer terughoudend. Als we dit muzikaal willen uitdrukken, ervaren we een mineurstemming. Kristal echter roept onweerstaanbaar een majeurstemming op.

Maar zien we ei en kwartskristal in hun evolutie, dan ontdekken we net de tegenovergestelde houding: kwarts (graniet) kan niet anders dan uiteenvallen in zand en klei en heeft daardoor een mineraal karakter. Kalk echter wordt drager van het leven: het komt er triomfantelijk uit te voorschijn: dat is een majeurstemming : Pasen.

 

  

PALMPASEN

 

Waarom vieren we nu zondag al Palmpasen ofte Palmzondag, terwijl die eigenlijk op zondag 9 april 2006 moet gevierd worden? Waarom komen we er veertien dagen te vroeg mee?

Dat heeft te maken met de verdeling van de vakanties over het schooljaar.


Tot eind vorige eeuw was het de goede gewoonte om de paasvakantie te laten aanvangen op Paaszaterdag, de dag voor Pasen dus. Daardoor viel de Goede Week steeds binnen de schooltijd en konden alle vieringen van die week in schoolverband gebeuren. Tenminste als het christelijke scholen waren. Dus ook Palmzondag. Met het verdwijnen van de kerkelijke praktijk, verdween ook de behoefte om scholen bij de christelijke paasfeesten te betrekken. En daardoor was het ook niet meer nodig om het begin van de vakantie samen te laten vallen met het Paasfeest. Er werd gezocht naar een meer vast patroon van schooldagen en vakantiedagen en zo kwam men er toe om de paasvakantie wel nog met Pasen te laten samenvallen, maar zo, dat de vakantie toch jaarlijks rond hetzelfde tijdstip kon gehouden worden. Hebben we een vroege Pasen, dan valt de vakantie net als vroeger na het Paasfeest. Hebben we een late Pasen, zoals dit jaar, dan valt de paasvakantie veertien dagen vóór Pasen. Maar Pasen kan ook de zondag zijn midden in de vakantie. De paasdatum wordt daardoor wat omzeild in de vakantieplanning. Sinds deze regel werd ingevoerd begint de paasvakantie steeds omstreeks 1 april (en gebeurt het nog maar zelden dat kinderen op school aprilgrappen kunnen uithalen).

Dit jaar (2006) is Pasen de laatste zondag van de vakantie. Daardoor valt Palmzondag midden in de vakantie en zouden we het feest niet kunnen vieren op school. Dus moeten we het feest dit jaar ook naar voren schuiven, en nog wel veertien dagen. Dat is op zich geen probleem, want het feest van Palmpasen zoals wij dat in Rinkrank vieren is niet alleen een kerkelijk feest, maar vooral een lentefeest. We houden er sowieso al niet aan om het steeds op Palmzondag te vieren, omdat het lente-aspect veel belangrijker is in pedagogisch opzicht.

De datum van ons Palmpasenfeest wordt steeds gekozen in functie van het begin van de lente: de eerstvolgende zondag wordt dan onze Palmzondag. Dit jaar begon de lente op 20 maart, dus de eerste zondag na die datum, 26 maart, vieren wij het Palmpasenfeest.


Waarom we dat zo doen?

Omdat we dit feest zo dicht mogelijk laten aansluiten bij de lente-evening. Op dat moment namelijk komt de zon perfect in het oosten op. Daarvóór situeerde de zonsopgang zich meer in het noordoosten en daarna zal die geleidelijk meer en meer naar het zuidoosten verschuiven. Slechts op twee momenten van het jaar zien we de zon perfect in het oosten opkomen: dat is omstreeks 21 maart (lente-evening) en 21 september (herfstevening).

Dankzij de nieuwe vakantieplanningen van het ministerie, waarbij de paasvakantiedatum dus meer vast ligt dan vroeger, is deze zondag dan ook meestal de laatste zondag vóór de paasvakantie. En dat komt ons dan goed uit, want we willen net dat dit feest op de laatste zondag vóór de paasvakantie valt, zodat er toch nog enige referentie is naar de echte Palmzondag.


Op het Palmpasenfeest zien we de zon dus exact in het oosten opkomen. Dat is een natuurlijk gegeven dat samenhangt met de lente. De lente begint pas als de zon stipt in het oosten opkomt. In werkelijkheid is dat het moment waarop de zon loodrecht boven de evenaar staat. Dag en nacht zijn dan ook even lang. Vanaf nu gaan de dagen lengen (en de nachten korten) tot aan het Midzomerfeest. Het Palmpasenfeest verwijst naar dit feit en is daardoor een lichtfeest.


Dat is ook de reden waarom een belangrijk deel van het feest in de kerk gevierd wordt. Een kerk is namelijk steeds met het koor (waarin het altaar staat) naar het oosten gericht - meestal is dit zo. Velen denken dat dat zo is omdat Jeruzalem in het oosten ligt, maar dat is niet de echte reden, want dan zouden de kerken ten oosten van Jeruzalem met het koor naar het westen gericht zijn en kerken ten zuiden van Jeruzalem zouden noordwaarts gericht zijn. Nee, kerken zijn naar het oosten gericht omdat daar de zon opkomt. Straks daarover meer.


In de kerk vieren we het pedagogisch-inhoudelijk deel van het feest net met de bedoeling dat we daardoor ook naar het oosten gericht zouden zijn. Maar daar hebben we toch wat aan moeten sleutelen. Want praktische bezwaren stonden een meer punctuele toepassing in de weg.


In feite zouden we het Palmpasenfeest moeten vieren op het moment dat de zon opkomt. Dan zouden we nu zondag ten laatste om 7.30 uur in de kerk moeten zitten en het feest laten beginnen. Als dat kon in overleg met de parochie, zou ik daar ook de voorkeur aan geven. Maar zijn ouders en kinderen wel in staat om zo vroeg op de dag (en dan nog wel een zondag) een feest te komen vieren ? Wie weet, misschien lukt het ooit wel.

Als we het feest ook daadwerkelijk bij zonsopgang zouden vieren in de kerk, dan zouden we ook heel zinvol met het gezicht naar het oosten zitten en daar de eerste lichtstralen van de zon door de glasramen zien binnenvallen. Daarmee zouden we aansluiten bij wat eeuwen geleden al gebeurde in de mithrasmysteriën en het vroege christendom. Maar helaas, de praktijk dwingt ons om het feest op een later uur te zetten, waardoor de zon al een eind naar het zuiden is opgeschoven op het moment dat het feest begint. Daardoor vallen de zonnestralen door de zijramen en schijnen op de achterwand van de kerk. Het koor is dan meer in duister gehuld en niet zo aantrekkelijk om naar te kijken. De kinderen en muzikanten staan dan net in het donkerste deel van de kerk te musiceren en te zingen, terwijl niemand het prachtige lentelicht achteraan kan zien. Om die reden voel ik er meer voor om het inwendige van de kerk om te draaien. Het podium tegen de achterwand, volop badend in het zonlicht. De toeschouwers met de rug naar het koor, naar het oosten dus, maar volop genietend van de zonnestralen op de kinderen. En al zitten we dan met de rug naar de plek waar de zon opkomt, de oost-westrichting blijft wel heel zinvol behouden. En de kinderen zelf zijn, als ze optreden, wel naar het oosten gericht terwijl ze zingen over de prille lente en ze staan in de volle zonneschijn.

Dus maar hopen dat zondag de zon ook schijnt (en dat deed ze).

Het kerkgebouw en het oosten (en daardoor ook de andere windrichtingen) hangen nauw samen. Hoe komt dat? Het heeft alles te maken met Pasen. Daarom dat ik het hier ook even ter sprake wil brengen.


ELKE ZONDAG IS EEN KLEINE PASEN.


Zo herdachten en herdenken op zondag de christenen de verrijzenis van Christus. Christus was de overwinnaar van de dood, zoals het licht de overwinnaar van de duisternis is. Men beschouwde, reeds van in de Romeinse tijd, Christus daarom als de Sol Invictus: de onoverwinnelijke zon. Daarom werd het feest van Pasen gevierd bij het begin van de lente, bij de aanzet van een nieuw jaar. Op 21 maart overwint de zon inderdaad de duisternis: de dagen zijn nu langer dan de nachten. En waar overwint het licht steeds opnieuw de duisternis? In het oosten. Dat is de reden waarom christelijke kerken steeds naar het oosten zijn gericht: dat wil zeggen het koor en het altaar zijn naar het oosten gericht. Zo komt het dat men in de kerk steeds bidt met het gezicht naar het oosten. Jammer genoeg is in de twintigste eeuw die symboliek in de vergetelheid geraakt. De christenen zijn vergeten dat Christus werd gezien als de triomferende zon, en zijn zich meer op elkaar, op de parochie, op de sociale context gaan richten. De priester, die eertijds de voorganger was in de gebeden, draaide zich om en ging met het gezicht naar de mensen staan. Men zag in Christus niet meer het Licht, men zag hem nog slechts als de kracht die onder de mensen leefde. In de loop van de voorbije dertig jaar heb ik menig priester horen verkondigen dat hij niet in een God gelooft die ergens daar boven is, maar in een God die de kracht is om tussen de mensen te zijn. Men hoeft maar naar het wekelijkse katholieke halfuurtje op radio 1 (Het Braambos) te luisteren om dat telkens opnieuw te horen verkondigen. Wat is nu het gevolg? De symboliek van licht en duister is volledig verloren gegaan; het volk bidt nog wel gekeerd naar het opkomende licht, de priester echter bidt in westelijke richting: de richting waar het duister weerstand biedt. De richting waar eertijds de boze krachten vandaan kwamen.


De bouw van de kerk is door de richting een Paasgebeurtenis: een verheerlijking van Christus als de god van het licht. Dit is een totaal andere symboliek dan wat we in de Islam vinden. De gelovige islamiet bidt ook met het gezicht naar het oosten, maar de betekenis is totaal anders. De islamiet bidt hier in Europa met het gezicht naar het oosten, omdat Mekka in het oosten ligt. En volgens Mohammed moet iedere islamiet bidden met het gezicht naar Mekka gekeerd, omdat daar de heiligste plek van de islam is, de Kaäba, waarin de heilige steen (een meteoriet) wordt bewaard. De Islam kent de symboliek van de Onoverwinnelijke Zon niet. Die symboliek was een kracht van het christendom. En het christendom heeft die elders gehaald; namelijk bij het mithraïsme, een godsdienst die in de eerste eeuwen van onze jaartelling de grote concurrent was van het christendom. Vele gebruiken en symbolen van het christendom zijn trouwens aan het mithraïsme ontleend en pas in onze tijd begint men door opgravingen erachter te komen hoe belangrijk deze godsdienst wel was, ook in onze streken.


De gedachte van de verrijzenis van Christus is geënt op de mithrasmysteriën, waarbij de overwinning van Mithras op de stier werd gevierd. De stier stond er symbool voor de duisternis, voor de kwade machten - vergelijk onder andere de stier in het verhaal van koning Gilgamesj, waar de godin Ishtar de hemelse stier naar de aarde zendt om die te verwoesten, maar Gilgamesj doodt de stier in een hevige strijd, waarbij zijn vriend Enkidu ten onder gaat. In de astrologie is het teken Stier een aardeteken, wat wil zeggen dat mensen onder dit teken geboren een eerder materialistische inslag zouden hebben. De stier is het symbool voor de materiële wereld die duister is; maar die wordt nu overwonnen.


Mithras was de goddelijke geest, de geest van het licht die de duisternis overwint. Met Kerstmis werd zijn geboorte gevierd; hij is de god (de zon) die uit de rots (materie, duisternis) wordt geboren. Dat werd gevierd onmiddellijk na de winterzonnewende. Mithras werd genoemd: de Sol Invictus. En deze titel is later op Christus overgegaan. Na de lente-evening (21 maart) waarbij de dag langer wordt dan de nacht, werd de overwinning van Mithra op de stier gevierd. De zon is nu zo hoog gestegen dat ze de duisternis heeft overwonnen. Tot aan de zomerzonnewende zal de zon haar overwinningstocht luisterrijk voortzetten.


In de cultusplaatsen van Mithras stond het beeld van Mithras die de stier doodt, zo geplaatst dat in de vroege lente het ochtendlijke zonnelicht op het beeld viel. Toen het feest verchristelijkt werd - dat gebeurde in de derde eeuw, nadat het christendom het mithraïsme als staatsgodsdienst had verdrongen - is het altaar, de offertafel, in de plaats gekomen van het mithrasbeeld, en zo komt het dat we nog steeds - in de lente het meest opvallend - het eerste zonlicht achter het altaar zien verschijnen. Daarom heeft het koor ook steeds zo’n grote ramen: daardoor kan het eerste zonlicht overvloedig binnenkomen en kan het als een aureool de offertafel en de bedienaars van de eredienst omstralen. Hoe zit het dan met die kerken die achter het altaar geen ramen hebben? Die missen die oude verwantschap met het opkomende licht. Maar in die kerken vervangt een groot schilderij meestal dat licht en dat schilderij is bijna steeds een voorstelling met hemelse gloed, zonnestralen en zo meer.


Of het nu om de beeldentaal van het mithraïsme gaat of die van het christendom, het gaat over de strijd tussen licht en duister, gesymboliseerd in de strijd tussen geest en materie, en uitgebeeld als de strijd tussen leven en dood. Als dusdanig is deze gedachte eerst geformuleerd in Perzië en bekend in de mythen van Zarathustra. De essentie is echter steeds: leven en dood. Mithras doodt de stier en bestijgt dan als overwinnaar de zonnewagen. Dat is identiek hetzelfde beeld als Christus die de dood overwint en verrijst. Later, bij het einde der tijden zal Christus aan de hemelkoepel verschijnen als de lichtende zon. Zo werd trouwens ook van Mithras verteld. In het mithraïsme is het vooral het beeld zelf dat spreekt, in het christendom is het de idee die zich op de voorgrond dringt. De overgang tussen mithraïsme en christendom is dezelfde overgang die we in de ontwikkeling van een kind zien: van beeldend beleven tot wakker denken. Een kind tot ongeveer negen jaar beleeft de wereld hoofdzakelijk beeldend en leeft als het ware nog in de mithrascultuur. Een kind van ongeveer negen jaar tot aan de puberteit is meer een christen: het beeldend denken gaat over in wakker denken. Het zal in de puberteit, net zoals de hedendaagse mensheid, het christelijk denkend beleven overboord gooien en trachten te komen tot bewust en wakker denken, tot helder waarnemen en wetenschappelijk denken.




DE SYMBOLIEK VAN PALMPASEN


De ochtend: het feest heeft plaats in de voormiddag. Omdat dit feest nauw samenhangt met de zonsopgang, wordt het zo dicht mogelijk bij dat moment gevierd.


De kerk: Is naar het oosten gericht, waar de zon opkomt.


Het concert: Lente gaat gepaard met vreugde en blijdschap en dat drukken mensen sinds de prilste tijden uit door te zingen. In de eerste plaats zijn het de kinderen die zingen, maar omdat ook voor de volwassenen de lente een tijd van vreugde is, laten we enkele ouders aan bod komen met een klein concert.


De palmpasenstokken: die zijn een restant van wat eertijds een meiboom was. Alle lentefeesten zijn verbonden met zo’n meiboom. Op Palmpasen is het een miniatuurboom die rondgedragen wordt door de kinderen (hij krijgt de vorm van een kruis als verwijzing naar de 4 seizoenen, 4 windstreken en naar Christus). Op het Pinksterfeest is het de boom waaromheen gedanst wordt. En op het Midzomerfeest is het de boom waarin geklommen wordt. In feite gaat het driemaal om identiek dezelfde symboliek. De oudste meiboom bestond uit een stok, een krans en een haan. Die vinden we in de palmpasenstok ook alle drie terug. De haan is dan wel van koekenbrood gemaakt en, gelukkig maar, geen echte.


De wandeling: die verwijst naar de palmzondagprocessie die in de christelijke kerken werd gehouden. In Nederland werd tot halverwege de 20e eeuw op vele plaatsen die processie nagebootst door de kinderen, die daarbij een palmpasenstok droegen. Na 1950 is dat gebruik zo goed als verdwenen, maar - vooral dank zij de vrijescholen/steinerscholen - is het nieuw leven ingeblazen en breidt de gewoonte zich weer uit. Over wandeling en palmpasenstok schrijven Marcel De Cleene en Marie-Claire Lejeune in hun ‘Compendium van rituele planten in Europa’ het volgende: “Vermoedelijk hebben onze voorouders het invoeren van de christelijke palmprocessie op Palmzondag niet zo vreemd gevonden, want ze stemde overeen met één van hun gebruiken. Zodra in het woud of op het veld het eerste groen ontsproot, trokken ze eropuit om het triomfantelijk binnen te halen. Die eerste bloem of groene tak was voor hen het teken van nieuwe groei, een symbool van de eeuwige vruchtbaarheid en van het nieuwe zonnejaar. Volgens onze voorouders was dit eerste groen beladen met levenskracht die op mensen, dieren en akkers kon overgedragen worden. Ze brachten die planten dus mee naar hun dorp, huis, dieren en velden. De ‘meiboomplanting’ is daar nog een getuigenis van. Het planten van een boom of het rondlopen met fris groen was echter niet gebonden aan een welbepaalde dag. Het gebeurde zowel op een meiavond, als op halfvasten, op Palmzondag of op Pinksteren enzovoort.”


Het paasontbijt: Bij elk feest hoort een maaltijd. Dit feestelijke paasontbijt geeft de gelegenheid om de symboliek van het ei een plaats te geven in dit lentefeest. Het is tegelijk een herinnering aan de christelijke eredienst, waarbij in elke misviering ook een maaltijd gehouden wordt (in zéér vereenvoudigde en gestileerde vorm) die verwijst naar wat op Witte Donderdag gebeurde.


De palmpasenliederen: “Palmpalmpasen, heikoerei, over ene zondag krijgen wij een ei, één ei is geen ei, twee ei is een half ei, drie ei is een paasei.” Dit is het meest bekende liedje. Wat betekent die ‘heikoerei’? Het is de kinderlijke verbastering van het Oud-Griekse ‘Kyrie eleison’ (= Heer ontferm U over ons) dat in de mis en de palmprocessie werd gezongen.