KLEUTERSCHOOL
Er is veel aandacht voor het spreken van de kinderen, waarbij de kleuters gestimuleerd worden om te spreken. Op elk moment van de schooldag is er aandacht voor juiste uitspraak en voor uitbreiding van de woordenschat.
In elke kleuterklas liggen er leesboeken, prentenboeken en liedboeken die de kinderen vertrouwd maken met teksten.
Spreuken, gedichtjes, versjes en liedteksten worden op vele momenten van de dag aangeboden en geoefend: 's morgens bij het binnenkomen, bij het opruimen, bij de pedagogische activiteiten, aan tafel, bij aanvang en einde van speeltijden (pauzes), bij namiddagactiviteiten, bij het einde van de schooldag.
De kleuterleidster vertelt elke voormiddag een verhaal. Dit is gedurende een week, soms twee weken, dagelijks en woordelijk hetzelfde verhaal, waardoor kleuters de taal ervan overnemen en daardoor een rijkere taal ontwikkelen. De kleuters spreken ook mee van zodra ze de tekst enigszins kennen. Deze verhalen worden nu en dan tot toneelstukjes of poppenspel omgewerkt, waarbij de kleuters ook weer actief kunnen meedoen en meespreken.
Elke namiddag lezen de kleuterleidsters een verhaal voor uit een boek.
Kleuters worden gestimuleerd om hun eigen naam te schrijven, soms ook die van andere kinderen uit de klas, of die te lezen. Hierdoor wordt de interesse voor lezen en schrijven gestimuleerd.
LAGERE SCHOOL
Elke periode, zelfs een wiskundeperiode, is in de eerste plaats een taalperiode. Dat wil zeggen dat er steeds een grote aandacht is voor het gesproken en geschreven woord.
De leerstof moedertaal Nederlands wordt in periodes van 2 à 3 weken aangeboden.
Eerste klas
Leren lezen en schrijven gaan hand in hand.
Het aanleren van de letters gebeurt via sprookjes en de daarbij passende tekeningen, die de kinderen zelf maken. Uit die tekeningen ontstaan de gedrukte hoofdletters (kapitalen). De kinderen 'tekenen' die over, zoeken namen en woorden waarin die letters voorkomen en 'tekenen' die ook op. Alle letters van het alfabet, de klanken die gevormd worden door twee of meer klinkers/medeklinkers en de tweeklanken komen op die manier aan bod. Door deze werkwijze kunnen de kinderen al schrijvend - maar in feite is het tekenend - tot lezen komen. Tegelijk met de grote drukletters worden ook de kleine drukletters aangeboden. De kinderen tekenen die zelf niet, maar leren die gebruiken als 'leesletter'. Los daarvan en in een apart moment van de dag oefenen de kinderen vanaf de eerste dag van de eerste klas* via het vormtekenen het gebonden schrift. Woordenrijen worden samen met de kinderen opgesteld, overgeschreven en gelezen.
*Het zou wenselijk zijn om met deze vormtekeningen te beginnen in de derde kleuterklas, bijvoorbeeld na de kerstvakantie.
Twee aspecten bij het leren lezen lopen voortdurend door elkaar en zijn dus ook steeds bewust aanwezig: analyse en synthese. Letters in woorden herkennen (analyse) en daarmee nieuwe woorden maken (synthese).
Een fabelperiode, samen met de tweede klas, stimuleert het lezen in hoge mate, omdat de tweedeklassers voorlezen voor de eersteklassers, die zelf mee op zoek gaan naar specifieke woordbeelden in de aangeboden teksten.
Vele teksten in de eerste klas gaan over dieren, omdat de kinderen daar een grote voorliefde voor hebben en er zeer door geboeid zijn.
Leesboeken, niet noodzakelijk aangepast aan het leesniveau - moeilijker mag ook - liggen ter beschikking en worden dagelijks gehanteerd. Het AVI-leesniveausysteem wordt niet als dusdanig gehanteerd. Ieder kind krijgt de kans om op zijn eigen tempo verder te gaan.
We stimuleren de kinderen om eigen tekstjes te schrijven: zodra het gebonden schrift gekend is mogen ze bijna dagelijks eigen teksten schrijven.
Tweede klas:
Lezen is nu een dagelijkse praktijk geworden. De inhoud van de teksten komt meestal uit sprookjes, fabels en legenden.
Gedichten, liedteksten en verhalen worden gelezen, geschreven en gedeclameerd.
De kinderen schrijven meer en meer eigen teksten.
Spelling: korte en lange klanken in open en gesloten lettergrepen, waarbij wordt uitgegaan van de meervoudsvormen van de zelfstandige naamwoorden en de verbogen vormen van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Clusters van medeklinkers vooraan, achteraan en midden in een woord krijgen extra aandacht.
Taalbeschouwing komt als nieuw element aan bod: de kinderen leren vier woordsoorten benoemen en herkennen:
koningswoord of zelfstandig naamwoord
koninginnenwoord of bijvoeglijk naamwoord
doewoord of werkwoord
herautwoord of lidwoord.
We gebruiken de beide benamingen voor elke woordsoort door elkaar, maar de taalkundige benaming krijgt steeds meer voorrang. Het benoemen en herkennen van de woordsoorten ondersteunen we ook muzikaal.
Derde klas
De inhoud van de gebruikte teksten hangt samen met de verhalen uit de lessen cultuurbeschouwing.
Spelling wordt een belangrijk onderdeel. Niet zozeer de spellingregels op zich, dan wel een continue aandacht voor spelling.
De kinderen schrijven veel eigen teksten; dat kunnen eenvoudige woordenrijen zijn, gedichten, verhalen, opstellen enz. Met vooral veel teksten naar aanleiding van waarneming en observatie.
Taalbeschouwing: de kinderen leren alle woordsoorten benoemen en herkennen, met - zo mogelijk - muzikale ondersteuning; het gebruik van kleuren werkt ondersteunend.
Vierde klas
Veel eigen teksten en teksten uit de verhalen die in de cultuurbeschouwing aan bod kwamen.
Spelling wordt meer gericht aangepakt via spellingregels.
Taalbeschouwing: de woordsoorten meer in detail ontdekken en verkennen. De muzikale en plastische ondersteuning blijft.
Het werkwoord wordt een belangrijk gegeven: de actieve tijden van het werkwoord en de vervoeging.
Redekundige ontleding: persoonsvorm en onderwerp.
De kinderen beginnen met het houden van een dagboek. Teksten daaruit komen in de schoolkrant. Deze opdracht dient ook ter ondersteuning van de waarneming.
De klas beschikt over een behoorlijk groot aantal leesboeken.
Vijfde klas
Veel eigen teksten, met o.a. een dagboek waaruit teksten geput worden voor de schoolkrant. Boekbesprekingen zijn nu een vast item. Het herschrijven van teksten in eigen bewoordingen komt ook aan bod. Opschrijven van waarnemingen in periodes wereldoriëntatie.
Taalbeschouwing: de taalkundige ontleding; alle woordsoorten moeten herkend worden en meer en meer in detail besproken.
Werkwoorden: alle actieve en passieve tijden van het werkwoord.
Redekundige ontleding: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp.
Veel leesopdrachten in verschillende periodes.
De inhoud van aangeboden teksten komt meestal uit mythologieën, die nu trouwens aan bod zijn in de lessen cultuurbeschouwing.
De klas beschikt over een behoorlijk groot aantal leesboeken.
Zesde klas
Veel eigen teksten: observatieverslagen (uit de kleuterklas bijvoorbeeld), dagboek, herschrijven van gekende teksten in eigen bewoordingen, opschrijven van waarnemingen in periodes wereldoriëntatie. Gedichten schrijven. Boek- en filmbesprekingen.
Taalbeschouwing: alle aspecten van taalkundige ontleding. De redekundige ontleding: voorwerpen, bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen.
Veel leesopdrachten in verschillende periodes.
Expressief lezen.
De klas beschikt over een behoorlijk groot aantal leesboeken.
Focus-op-competenties-nefast-voor-niveau-begrijpend-lezen
Wat moet er veranderen?
1. Kennis verwerven verhoogt het begrijpend lezen.
2. Grammatica - de structuur van de taal - moet onderwezen worden.
Over het belang van voorlezen:
Taalontwikkeling van kinderen
Ludo Permentier in DS woensdag 16 november 2016
Wie het voorrecht heeft om een kind te kunnen observeren dat opgroeit en taal leert gebruiken, vraagt zich zeker af: wat gebeurt er allemaal in die kleine hersentjes?
In de taalontwikkeling van een kind zijn er periodes aan te wijzen. Daar een leeftijd op plakken is gevaarlijk, want het ene kind ontwikkelt een bepaalde vaardigheid sneller dan het andere.