PALMPASEN EN PASEN
Luc Cielen
in Rinkkrant 920, 17 maart 2006
Palmpasen is de ‘kleine Pasen’ en verwijst naar de intocht van Christus in Jeruzalem op de
zondag vóór het joodse paasfeest. Daarmee is dit feest heel duidelijk een christelijk
geïnspireerd feest.
Pasen is in de kinderwereld geen feest om ‘warm’ van te worden. Voor een kind is het
Paasfeest met zijn mysterie van dood en verrijzenis niet te vatten - daarom treedt Palmpasen
ervoor in de plaats. Het is bij de kinderen zoals bij de joden ten tijde van Christus: zij waren
ongelooflijk enthousiast om hun ‘heiland’, hun ‘verlosser’ en ontvingen hem dan ook
triomfantelijk. Het was werkelijk een warm onthaal. Dat warme, enthousiaste onthaal: dat
vieren we met de kinderen.
Maar zoals elk feest heeft ook dit feest een voorchristelijke grondslag. In vele opzichten is het
Palmpasenfeest een feest om het einde van de winter te vieren. Daarvan getuigen hier en daar
de kerkelijke verbodsbepalingen die in de loop der eeuwen werden uitgevaardigd omdat de
stoet op Palmzondag steeds maar weer uit de hand liep. De kerk heeft bijna twintig eeuwen
geworsteld om die vreugde bij het einde van de winter in te tomen en om te buigen tot een
vreugde om de verrijzenis van Christus. Niet echt met overtuigend resultaat. De optochten op
Palmzondag zijn wel verdwenen, maar de processies, zoals die enkele tientallen jaren geleden
nog heel devoot op die zondag uittrokken, zijn ook verdwenen. Wat wel is gebleven zijn de
eieren. Die hebben overduidelijk niets met Christus te maken, maar wel met de nieuwe lente.
Dat is dan ook een belangrijk aspect van het Palmpasenfeest, het is een feest om de nieuwe
lente te begroeten. Dat had de kerk vroeger ook al ingezien, want de processie op Palmzondag
trok langs velden en weiden om er de as van de verbrande palmpasentakjes van het vorige jaar
uit te strooien of in te graven, en om er de pas gewijde palmtakjes in de grond te planten. Zo
werd vruchtbaarheid over het veld afgesmeekt. Maar daarmee maakte de kerk zelf van dit
feest een vruchtbaarheids- en dus lentefeest.
Zo komen we bij de symbolen van ons Palmpasenfeest.
De palmpasenstok is het kruis van Christus. Dat hoeven de kinderen nog niet te weten, zeker
niet in de kleuterklas, wel in vijfde en zesde klas.
Het kruis van de palmpasenstok is versierd met kleurige linten en eieren (lentesymbolen) en
slingers van gedroogde vruchten (wintersymbool).
Het geheel is eigenlijk een symbool voor de vruchtbare aarde, zoals het in diverse vormen in
alle tijden is voorgesteld. Het kruis is al een oeroud symbool voor de aarde (onder andere de
vier windstreken worden er al eeuwenlang mee aangeduid). Vruchten en bloemen wijzen
steeds op de levende, vruchtdragende aarde. Eieren wijzen op het nieuwe, prille leven, vol van
verwachting. Eieren dragen de toekomst in zich. Zij zijn meer een vruchtbaarheidssymbool
dan het zaad, het zaad moet vergaan in de aarde om nieuw leven tot stand te brengen. Het ei
draagt het nieuwe leven in zich.
PASEN
Het christelijke Paasfeest is geënt op het joodse Paasfeest (Pesach), dat steeds op de l5e Nisan
werd gevierd (de 13e kon in bepaalde jaren ook). Het feest herdenkt de dood en de verrijzenis
van Christus. Dat gebeurde respectievelijk op de dag voor en de dag na de joodse Pasen.
Het joodse Paasfeest is een herdenking van de uittocht uit Egypte onder leiding van Mozes.
Die avond moesten de joden in hun huizen klaarstaan om op reis te gaan. Zij moesten een lam
(zonder gebreken !) slachten en in familiekring opeten. Met het bloed moesten ze de deurstijl
beschilderen, want die nacht zou de engel van Jahweh rondgaan en aan deze deuren
voorbijgaan. Bij alle andere huizen zou hij binnengaan en daar de eerstgeborenen van mens en
vee doden. Dat gebeurde ook bij Farao, zodat die de volgende dag bereid was om de joden uit
het land te laten vertrekken. Iets waarover hij korte tijd later al zoveel spijt had dat hij hen zijn
leger achterna zond, dat echter jammerlijk omkwam in de golven van de Rode Zee.
Het joodse Paasfeest is niet toevallig geplaatst op een vaste datum (de Volle Maan van de
lentemaand Nisan), het viel namelijk samen met een algemeen aanvoelen in de oude
beschavingen dat bij de aanvang van de lente de goden herboren werden. Ook de verrijzenis
van Christus past hierin, en wijkt als dusdanig niet af van de opvattingen van andere
godsdiensten in de Oudheid.
Terwijl februari de maand was waarin alles moest gereinigd worden om de nieuwe geboorte
van de goden voor te bereiden, konden in de maand maart de grote offerfeesten gevierd
worden. Pasen is daarvan een afspiegeling. Twee zaken komen hierbij aan de orde:
1. Reinigen
2. Offeren
Reinigen was bijzonder belangrijk. Wie een god tegemoet trad of zich klaarmaakte voor een
gebed of een offer moest zich eerst reinigen. Vele keren staat in de Bijbel vermeld wanneer en
soms zelfs hoe de gelovigen zich moesten reinigen. Ook de Koran geeft heel wat
aanwijzingen in dit verband. Dat is een heel belangrijk gegeven, want in de opvatting van de
mensen moest men zo volmaakt mogelijk voor de god verschijnen. De goden eisten perfectie.
Tot op de dag van vandaag zal men dan ook zien dat al wat met eredienst te maken heeft,
zorgvuldig voorbereid en gepland wordt. Niets mag aan het toeval overgelaten worden. De
rituelen liggen strikt vast, net zo goed als de tijdsduur en het moment waarop de riten moeten
voltrokken worden. De eerste vereiste was dus: zich reinigen.
Dan moest alles volgens een vast ritueel verlopen, nooit mocht daarvan afgeweken worden.
Ook de teksten moesten zo volmaakt mogelijk zijn; niets mocht eraan gewijzigd worden.
Daarom was het zelfs in de Oudheid al zo dat bijvoorbeeld bij de Sumeriërs voor de eredienst
een taal werd gehanteerd die toen al een dode taal was. Net zo gebeurde in de katholieke kerk:
het Latijn bleef er tot ver in de twintigste eeuw de taal van de eredienst, terwijl verder
niemand deze taal nog gebruikte in de dagelijks omgang. De eredienst werkt daardoor een
zekere standvastigheid en daardoor ook een traditie in de hand. In feite is dit ontstaan uit een
vrees voor de godheid, welke men ook vereerde. Er was steeds de vrees dat de god het gebed
of het offer niet zou aanvaarden als niet alles volgens de vastgelegde regels verlopen was.
Ook de Romeinen hadden daarover zeer strikte opvattingen. Niets, maar dan ook niets - niet
de minste kleinigheid - mocht tijdens een gebed of een offer verkeerd gaan, zoniet herbegon
men, en bracht men zelfs een extra offer als verontschuldiging voor de gemaakte fouten bij het
vorige.
Men streefde in de godsdienstige rituelen de volmaaktheid na. Niet omdat de goden volmaakt
waren - die opvatting leefde alleen bij de joden, die dat overdroegen op de godsdiensten die
met hen verwant zijn, zoals christendom en islam - maar omdat men een geweldige vrees voor
de goden had. Toen later de wrekende godheden de plaats ruimden voor meer tolerante en
rechtvaardiger en liefdevoller goden, bleef toch dat streven naar volmaaktheid bestaan. Dat
gevoel kennen we nu nog: het is het religieuze gevoel. Religie betekent verbinden, en velen
beschouwen het als een opnieuw verbinden met de natuur, maar dat is het niet; het is een
verbinden met de goden, met het volmaakte. In een religieus gevoel is dus geen plaats voor
nonchalance, voor slordigheid, voor lelijkheid enzoverder. Het is een gevoel dat de mens
roept tot volmaaktheid in vorm, gestalte, schoonheid, inhoud en zo meer. Het is moeilijk om
het begrip religiositeit tegenwoordig duidelijk te maken, omdat tallozen zich bewust of
onbewust ervan afkeren, maar als men enig begrip heeft voor hoe dat religieuze gevoel
doorheen de eeuwen bij alle volkeren heeft geleefd, dan kan men zich er weer mee verzoenen.
Het is trouwens een belangrijk aspect in de opvoeding en een element dat in de kleuter- en
vooral in de lagere schooltijd voortdurend aan bod moet komen.
Eeuwenlang is Pasen het feest geweest dat met een bijzonder grote religiositeit gevierd werd,
omdat daarin de essentie van het goddelijke werd beleefd. Daarom dat vóór Pasen het hele
huis moest gereinigd worden. Zelfs nu zijn er nog dames die niet aan de 'grote schoonmaak'
kunnen weerstaan. In de christelijke eredienst ziet men ook hoe de priester zich steeds reinigt
bij de aanvang van de viering, al moet gezegd dat die reiniging eerder symbolisch is. In de
islam is die reiniging in elk geval minder symbolisch en daardoor leeft die ook nog sterker in
het bewustzijn van de mensen.
Het offer. Het tweede aspect dat in het Paasfeest verder leeft is het offer. De christenen
herdenken dan het offer dat Christus bracht, door zichzelf te offeren en aan het kruis te
sterven. Het is het aspect dat eeuwenlang tezamen met de verrijzenis werd herdacht op Pasen,
maar geleidelijk aan overging in een apart feest, namelijk dat van Goede Vrijdag. Het is bij
ons geen echt feest meer, het is trouwens een gewone werkdag, en dan nog wel de laatste voor
het lange paasweekend, maar in Duitsland bijvoorbeeld is het nog steeds een officiële
feestdag. Christus is het offer aan de God, en in die zin wordt Christus ook afgebeeld en
begrepen. En dat begrip past perfect in de opvattingen van zijn tijdgenoten.
Christus was - volgens de evangeliën - de meest volmaakte mens op aarde, hij was de zoon
van God zelf. In hem was niets onvolkomen. En dat waren nu net de eisen voor een goed
offer. Het dier of de vruchten die in de Oudheid werden geofferd, moesten volmaakt zijn. Er
mocht niets aan mankeren, want dan zou de godheid het offer weigeren. Het was een heel
belangrijk aspect van de godsdienstbeleving en er werd met zorg gecontroleerd of datgene dat
geofferd werd ook wel volmaakt was. Bovendien moest een offer ook altijd iets levend zijn,
bij voorkeur een dier. Want kwam het leven niet van God? Maar er heerste ook de opvatting
dat de goden slechts konden voortleven als zij door de mensen 'gevoed' werden met 'leven'.
Daarom waren de offers er.
Omdat die offerdieren zo volmaakt moesten zijn, nam men dus bij voorkeur jonge dieren. En
bij herdersvolkeren waren dat natuurlijk lammetjes of geitjes of jonge vaarzen of stieren. Ook
duiven werden regelmatig als offerdieren gebruikt. Maar het lam had toch de voorkeur. Het
moest gezond zijn en zonder gebreken. Christus werd door Johannes om die reden ook met
een lam vergeleken, waardoor er nu nog gesproken wordt over het paaslam. Het lam is in de
christelijke leer een symbool geworden voor het volmaakte offer, bij joden en islamieten is het
lam nog heel concreet aanwezig in de offerfeesten en daardoor is het verband met de herkomst
van de rituelen nog duidelijk. In het christendom is het verband dikwijls niet meer zichtbaar,
waardoor de rituelen inhoudsloos worden en de mensen de zin ervan niet meer inzien.
Wordt het offerdier gegeten? Het was de taak van de priesters en van degenen die het offer
brachten om het vlees van het geofferde dier te eten. Dat gebeurde meestal in een ruimte bij de
tempel. Ook dat is bewaard in het christelijke Paasfeest. Christus is daar als offerdier
aanwezig onder de vorm van brood en wijn. Het brood heeft hij zelf zijn vlees genoemd, de
wijn noemde hij zijn bloed, waarmee hij al naar zichzelf als het offerdier verwees. Dat begrip
leeft ook voort in het woord hostie, dat in zijn oude Latijnse vorm hostia was en 'offerdier'
betekende.
Pasen is tegenwoordig een profaan feest geworden, waarbij de betekenis van lentefeest de
bovenhand krijgt op de geestelijke achtergrond. De betekenis ervan is doorheen twintig
eeuwen christendom uitgehold, voor een groot deel doordat het christendom de belangrijkste
aspecten van het feest in symboliek heeft omgezet, een symboliek die nu niet meer of nog
amper begrepen wordt.
Het is de taak van de huidige leraren en opvoeders om de band met de volle betekenis van de
feesten te herstellen. Daarbij moeten we zoeken naar de meest oorspronkelijke betekenissen
en verbanden, en van daaruit weer zin geven. Dit kan doorheen de kleuter- en lagere school
steeds diepgaander uitgewerkt worden.
In elk feest zit de hele historiek vervat, die van jaar tot jaar steeds duidelijker wordt - eerst via
verhalen, legendes, dan meer begripsmatig en historisch verantwoord - waardoor er een
stevige en hechte band ontstaat tussen de hedendaagse mens en zijn voorgangers. Daardoor
ontstaat ook de mogelijkheid om het feest weer zin te geven en door te dragen naar de
toekomst.
In het Paasfeest dat we op vrijdag 25 maart (Goede Vrijdag) vieren, zullen we trachten al deze
elementen bijeen te brengen. Vooral het toneel (Tobiasspel) van de vierde klas is een
dankbare gelegenheid om de verschillende aspecten van het Paasfeest zichtbaar te maken. De
huidige astronomieperiode in de vijfde en zesde klas biedt ook die mogelijkheden, maar op
een heel ander niveau: daarin krijgen de kinderen een beeld van hoe de mens uit zijn aardse
beperkingen kan opstijgen naar de volmaaktheid van het goddelijke.
Het ei is een beeld van de volmaakte omhulling. In de kalkschaal ontwikkelt zich het jonge
leven tot het voldoende uitgegroeid is om door de schaal te breken en zelfstandig op de wereld
te staan. De eierschaal houdt het leven verborgen, ze behoedt het, tot het moment dat het leven
zich openbaart. Daardoor is het ei het perfecte beeld voor Pasen: het leven ontworstelt zich
aan de 'dode' minerale wereld. Het leven 'verrijst'.
Het ei staat aan het begin van het leven, en daardoor is het ook in vele scheppingsmythen te
vinden. We lezen in de Indische scheppingsmythe over Brahma, de goddelijke geest:
In aanvang was alles verborgen,
niemand die het zag
niemand die het hoorde,
niemand die het kende,
niemand die het wist:
het was in eeuwige slaap.
Toen ontwaakte Hij,
uit het eeuwig diepe zwijgen,
uit de eeuwigdurende duisternis:
die genoemd wordt:
de Zalige die aanvang neemt,
de eeuwig Ondoorgrondelijke,
de eeuwig Scheppende.
Hij leek een Zon met duizend stralen, een Gouden Ei,
Hij leefde daarin
vervuld van goddelijke gedachten,
Hij, Brahma was zijn naam,
vader van al wat leeft.
Niets deed Hij,
licht was Hij.
Een jaar ging zo voorbij.
Toen brak het ei,
in twee viel het uiteen.
Toen vormde Brahma daaruit
de hemel en de aarde.
temidden blies hij lucht,
en hij schiep de zee,
het waterhuis,
het heilige.
In een Pelasgische scheppingsmythe vinden we het ei aan de oorsprong van de schepping:
In het begin was er chaos. Daaruit rees Euryone op. Ze was naakt. Zij was de Oergodin, die
aan het begin stond van alle dingen. Ze trof in de chaos echter niets aan waarop zij haar voet
kon zetten, en daarom scheidde ze de hemel van de zee. Toen kon ze over het water lopen. Ze
had het koud en danste over het water om zich te verwarmen. Ze danste naar het zuiden. Door
haar dansen veroorzaakte ze achter zich wind. Toen merkte ze de wind op, die achter haar uit
het noorden kwam en haar koelte bracht. Dit vond ze een verrassend nieuw element en ze
wilde er een scheppingsdaad mee verrichten. Plots draaide ze zich bliksemsnel om en greep de
noordenwind met beide handen vast. Ze wreef hem tussen haar handen en daaruit ontstond de
slang Ophion. Toen danste en draaide Euryone nog sneller en sierlijker, zodat Ophion door
haar bewegingen in opwinding kwam, zich rond haar lendenen kronkelde en met Euryone
gemeenschap had. Daarop nam Euryone de gestalte aan van een duif, streek neer op de golven
en legde het Universele Ei.
Toen kronkelde Ophion zich omheen het ei. Zeven kringen legde hij er met zijn lijf omheen
en sloot ze zo vast aan dat het ei in twee brak. Toen viel uit het ei het hele universum, met
alles wat bestaat: de zon, de maan, de sterren en planeten, de aarde met bergen, dalen,
rivieren, bomen en wouden, grassen en alle andere gewassen en alle levende wezens.
Ophion schepte er later over op dat hij de schepper was van het Universum. Maar omwille van
deze leugen, verpletterde Euryone hem de kop, met haar hiel.
In de Orphische Mysteriën - genoemd naar de goddelijke zanger Orpheus, luidt de
scheppingsmythe als volgt:
In het begin was er alleen Nacht. Zij was zwart en droeg zwarte vleugels. Wind bevruchtte
haar, waarop Nacht een zilverkleurig ei legde, dat ze in de moederschoot van Duisternis liet
uitbroeden. Uit dit ei werd Eros geboren. Eros was het die het universum in beweging zette.
Hij was hermafrodiet en had gouden vleugels. Vier hoofden had hij: een ramskop, een
leeuwenkop, een slangenkop en een stierenkop. Hij bracht daardoor de vier seizoenen in de
schepping:
Als ram was hij Zeus en bracht de lente.
Als leeuw was hij Helios, zomer.
Als slang was hij Hades, de winter.
Als stier was hij Dionysos en was hij de vernietiger en vernieuwer: met hem begint het nieuwe
jaar.
Hij was de vier goden in zich en oversteeg hen. Hij werd daarom ook Phanes, de onthuller,
genoemd, maar zijn moeder noemde hem: Erikapaios, heideëter. Nacht bracht hem in een
grot, en liet de toegang daarvan bewaken door de titanenmoeder Rhea, die voortdurend op een
grote koperen trom sloeg om de mensen naar het orakel van Nacht op te roepen. Phanes-Eros
was de schepper van hemel, zon, maan en aarde, met alles wat daarop leeft.
In de tijd der Achaiers - de Griekse Heldentijd, de tijd van de slag om Troje werden drie
mythen over de geboorte van Helena verteld.
In de eerste versie is Zeus verliefd op de maangodin Nemesis. Nemesis is daarvan niet
gediend en gaat op de vlucht. Zij duikt in het water en neemt de gestalte aan van een snel
zwemmende vis, maar Zeus volgt haar in vissengedaante. Daarop ontvlucht zij het water en
neemt op het vasteland verschillende diervormen aan, maar kan desondanks Zeus niet
ontvluchten. Tenslotte stijgt ze in de gedaante van een sierlijke zwaan klapwiekend op, maar
Zeus achtervolgt haar onder de gedaante van een adelaar. Hij haalt haar in, zet zich op haar
neer en bevrucht haar. Nemesis legt nu een hyacintkleurig ei, bij de oever van de rivier
Eurotas, dichtbij de stad Sparta op de Peloponnesos. Leda, de echtgenote van de Spartaanse
koning Tyndareos vindt het ei en brengt het in haar vertrekken in de burcht. Daar broedt het ei
zichzelf uit: de mooie Helena komt eruit te voorschijn.
In de tweede versie is Zeus in zwanengestalte over de wereld aan het vliegen. Plots wordt hij
aangevallen door een adelaar. Hij vlucht weg, en zonder van gestalte te veranderen zoekt hij
haastig bescherming aan de boezem van de maangodin Nemesis. Hij misbruikt echter zijn
beschermvrouwe en verkracht haar. Nemesis legt nu een ei, maar Hermes, de bode der goden
neemt het ei op en werpt het tussen de benen van Leda. Zij neemt het ei op in haar schoot en
broedt het uit. Zo wordt Helena geboren. Als aandenken aan dit avontuur plaatst Zeus de
adelaar en de zwaan als sterrenbeelden aan de hemelkoepel. Het zijn deze sterrenbeelden die
nu nacht na nacht hoger aan de hemel zullen staan, om tenslotte rond midzomer de hele
sterrenhemel te overheersen met twee opvallend heldere sterren: Deneb en Altaïr.
In de derde versie heeft Zeus de zwanengestalte aangenomen. Zo weet hij Leda te benaderen
en te verleiden. Zij hebben gemeenschap. Leda legt daarop een ei, en uit dat ei worden Helena,
Kastor en Pollux geboren.
In een Mesopotamische scheppingsmythe valt het ei van de maan in de rivier de Euphraat. De
vissen duwen het ei naar de kant, waar duiven het uitbroeden. Uit dit ei komt Astarte, die ook
Isjtar wordt genoemd. We kennen haar ook als Aphrodite of Venus, de lentegodin.
De verrijzenis van Christus is het kernpunt van het christendom. De opstanding uit de dood,
de verrijzenis, wordt gesymboliseerd door het ei, en meer specifiek door het ei dat het nieuwe
leven schenkt. Vandaar ook dat velen met Pasen een kuikentje geven of krijgen. In sommige
scholen is het haast een traditie om aan de kleuters een kuikentje mee naar huis te geven -
maar hoe moet het dan met dat jonge leventje verder? Laten we het maar bij eieren houden.
Die eieren worden tegenwoordig meestal door de paashaas gebracht. Dat is nog maar een
jonge traditie, die stilaan de plaats inneemt van de klokken die vroeger op Witte Donderdag
naar Rome vlogen, vanwaar ze op Paaszaterdag terugkeerden beladen met paaseieren, die ze
hier en elders royaal uitstrooiden.
Het ei, als symbool van het nieuwe of het zich vernieuwende leven, vinden we terug in het
joodse verhaal van de vogel Milcham. Hij plant zich voort zoals alle andere vogels, maar als
er duizend jaar om zijn, verbrandt hij zichzelf en zijn hele nageslacht. Slechts één ei blijft er
over, en uit dat ei komt de nieuwe vogel Milcham, die dan weer duizend jaar zal leven en zich
zal voortplanten. Hij lijkt daardoor op de Feniks, de mythologische vogel die volgens de
Oudgriekse mythologie - ergens in het oosten bij een koele bron woont, als dienaar van de
zonnegod Phoibos (Apollo). Bij zonsopgang baadt hij zich in het water van de bron en zingt
daarbij zo mooi, dat de zonnegod zich inhoudt om te luisteren. Om de duizend jaar, maar
volgens sommige legenden om de 500 jaar of 1.461 jaar, verbrandt hij zijn nest, maar verrijst
hij verjongd uit de as. Om die reden werd in de christelijke symboliek de verrezen Christus
afgebeeld als de feniks.
Dit beeld vinden we terug in Egypte: daar is het de vogel Benoe, en in India, waar het verhaal
van Garuda om hetzelfde gegeven gaat.
Dat verhaal gaat als volgt:
Twee vrouwen, Winata en Kadru, hebben geen kinderen. Daarom gaan zij naar hun gemaal
Kasyapa en vragen hem om moeder te mogen worden. Kadru wil duizend kinderen hebben,
waarop Kasyapa haar 1.000 eieren geeft. Winata wil slechts 2 kinderen, zij krijgt dus 2 eieren.
Uit de 1.000 eieren van Kadru komen slangen: dat is haar kroost.
Winata bebroedt haar 2 eieren. Maar ze moet veel langer wachten dan Kadru om het resultaat
te zien. Na 500 jaar broeden wordt ze ongeduldig en breekt 1 ei open. Het kind dat eruit komt
is daardoor onvolmaakt. Het verwittigt Winata dat ze nog veel en veel langer moet wachten.
Terwijl Winata verder broedt, besluiten de goden om het levenswater te verwerven. Daardoor
kunnen ze onsterfelijk worden. Daarom karnen ze de oceaan. Maar tegelijk met het
levenswater ontsnapt aan de oceaan een paard.
Winata en Kadru horen hiervan en vragen zich af hoe dat paard eruit ziet. Ze gaan daarover
een weddenschap aan. De verliezer zal zich daarbij onderwerpen aan de winnaar. Het is Kadru
die de weddenschap wint en Winata tot slavin neemt.
Dan breekt, na duizend jaar, het tweede ei van Winata open en Garuda, de volmaakte en
onsterfelijke komt eruit te voorschijn. Maar ten gevolge van de weddenschap is hij
onderworpen aan de kinderen van Kadru. Dezen eisen van hem dat hij voor hen het
levenswater haalt.
Garuda slaagt erin het levenswater bij de goden te halen, en verkrijgt daarom, tezamen met
zijn moeder, de vrijheid. Als hij met het levenswater bij de slangenkinderen van Kadru komt,
verwittigt hij hen: ze moeten zich eerst wassen, dan pas mogen ze het levenswater drinken. De
slangen storten zich in het water van de rivier en reinigen zich. Maar terwijl ze daarmee bezig
zijn, komt Indra, neemt het levenswater en brengt het terug naar de plaats waar het vandaan
kwam en thuishoorde. Dan komen de slangen uit het water en vinden nog slechts enkele
druppels levenswater aan de grashalmen. Ze willen deze met hun tong oplikken, maar snijden
hun tong daarbij aan de scherpe grasranden. Daardoor komt het dat slangen tot op de dag van
vandaag een gespleten tong hebben. Dankzij de enkele druppels levenswater hebben de
slangen een gedeeltelijke onsterfelijkheid verkregen, nu en dan vervellen ze en komen als
herboren te voorschijn.
Het beeld van het ei, als symbool van het verrijzende leven, is niet volledig als we niet ook de
schaal daarbij betrekken. Zoals Christus uit het rotsgraf (kalkrots) te voorschijn kwam, zo
komt ook uit de eierschaal (kalk) het leven. De eierschaal is opgebouwd uit minerale kalk of
calcium. Dat is het mineraal dat overal op aarde het meest verband houdt met het leven. Het is
na graniet het gesteente dat het meest voorkomt in het landschap. Deze kalk is bijna altijd
afkomstig van levende wezens. Tot driekwart van onze natuurlijke omgeving is bepaald door
kalkgesteente. En dat wordt nog meer als we de menselijke activiteit erbij betrekken: beton,
bezetting enz. bestaan ook uit kalk.
Kalk moeten we zien in tegenstelling tot graniet en basalt. Dit laatste, basalt,is het
basismateriaal waarop de oceanische platen rusten ,terwijl graniet de basis is van de
continentale platen. Door opstuwing van de aardkorst komt het graniet aan de oppervlakte, het
is te zien in de hoge pieken van alle gebergten op aarde: de grote west-oostlopende bergketens
van Europa en Azië en de noord-zuid lopende ketens van Amerika. Dat graniet is een
stollingsgesteente, het komt uit het vloeibare magma dat zich onder de aardkorst bevindt.
Graniet is een samenstelling van verschillende mineralen en metalen, maar bevat tot meer dan
80%, zelfs 90% kiezel of silicium of kwarts. Calcium maakt maar een zeer klein gedeelte uit
van al de gesteenten die in graniet aanwezig zijn. Met graniet zitten we bij het oergesteente
van de aarde.
Bij de opstuwing van de aardkorst, bij de gebergtevorming komt echter ook het kalkgesteente
aan de oppervlakte. Het is kalk afkomstig van het leven, van de levende wezens. Het zijn
restanten van slakkenhuizen, koralen en zoveel meer zeedieren. Al deze wezens hebben in hun
skelet (schelp of slakkenhuis) kalk afgezet. Die is, nadat deze dieren gestorven waren, naar de
zeebodem gezakt en heeft zich daar in dikke lagen afgezet. Door bewegingen in de aardkorst
zijn deze lagen opgestuwd, in aanraking gekomen met vulkanisme, door druk vervormd enz.
Daardoor zijn ze dikwijls van uitzicht veranderd, maar voor een aandachtige waarnemer zijn
ze herkenbaar gebleven. In marmer, dolomiet, arduin, krijt vinden we de afdrukken en
restanten van schelpvormen vrij gemakkelijk terug.
In zijn aard is kalk zeer tegengesteld aan graniet. Kwarts - het hoofdbestanddeel van graniet -
blijft steeds zijn kristalstructuur bewaren, hoe klein het gesteente ook is. Het laat zich niet
door het water opnemen zoals kalk dat doet. Kalk verzet zich niet tegen water, het laat zich
afbreken, meevoeren, neerzetten en weer opnemen. Daarom is het het meest geschikte
mineraal om door levende wezens opgenomen te worden en omgevormd te worden. Kalk kan
daardoor vorm en structuur geven aan levende wezens, waardoor deze zelfstandigheid
opbouwen. Bekijken we dat in het groot, dan zien we dat immense verschil tussen
granietgebergte en kalkgebergte. Graniet steekt met zijn ongenaakbaar hoge onverwoestbare
hoogtepunten in het landschap.
Goethe was, wandelend in het gebergte onder de indruk gekomen van dit graniet:
Mit dieser Gesinnungen nähere ich mich euch, ihr ältesten würdigsten Denkmäler der
Zeit. Auf einem hohen nackten Gipfel sitzend und eine weite Gegend Oberschauend,
kann ich mir sagen: hier ruhst du unmittelbar auf einem Grunde, der bis zu den tiefsten
Orten der Erde hinreicht, keine neuere Schicht, keine aufgehäufte
zusammengeschwemmte Trümmer haben sich zwischen dich und den festen Boden der
Umwelt gelegt, du gehst nicht wie in jenen fruchtbaren schönen Tälern nichts
Lebendiges verschlungen, sie sind vor allem Leben und über allers Leben. Ja, hier auf
dem ältesten ewigen Altare, der unmittelbar auf die
Tiefe der Schöpfung gebaut ist, bring' ich den Wesen aller Wesen ein Opfer. Ich fühle
die ersten festesten Anfänge unsers Daseins; ich überschaue die Welt, meine Seele wird
Ober sich selbst und über alles erhaben und sehnt sich nach dem näheren Himmel.
De hoge rotsmassa's van graniet staan buiten en boven het leven. Maar in de kloven en spleten
verschijnt het prille en later het volle leven. Mos eerst en dan volgt een overvloed aan
gewassen. Graniet staat aan de oorsprong van het leven.
Kijken we naar kalkgebergten, zoals we die in de Provence ontmoeten of in de Dolomieten,
dan zien we de verweerde tanden van de kalkrotsen, door weer en wind gegeseld, door water
uitgehold en als puin meegevoerd. Deze hellingen zijn opvallend kaal, geen plantengroei.
Deze kalkrotsen nodigen niet uit tot groei, daarvoor moet de kalk eerst door het water
opgenomen zijn en vermengd worden met afbraakmateriaal van het graniet: zand, klei, leem.
Kalk staat niet buiten het leven, maar zit erin.
Bij het ei merken we hoe de kalkschaal zich voegt naar het leven dat er binnen in zit. Het is
een afgesloten vorm, die geen inkijk toelaat. Een kwartskristal daarentegen is helder,
doorschijnend en opent zich als het ware. Hij laat door zich heen kijken. Kalk, dat zich voegt
naar het leven heeft niets van dat kristallijne, openbarende. Het is meer terughoudend. Als we
dit muzikaal willen uitdrukken, ervaren we een mineurstemming. Kristal echter roept
onweerstaanbaar een majeurstemming op.
Maar zien we ei en kwartskristal in hun evolutie, dan ontdekken we net de tegenovergestelde
houding: kwarts (graniet) kan niet anders dan uiteenvallen in zand en klei en heeft daardoor
een mineraal karakter. Kalk echter wordt drager van het leven: het komt er triomfantelijk uit te
voorschijn: dat is een majeurstemming : Pasen.
Luc Cielen
in Rinkkrant 921, 24 maart 2006)
PALMPASEN
Waarom vieren we nu zondag al Palmpasen ofte Palmzondag, terwijl die eigenlijk op zondag 9 april moet
gevierd worden? Waarom komen we er veertien dagen te vroeg mee?
Dat heeft te maken met de verdeling van de vakanties over het schooljaar.
Tot eind vorige eeuw was het de goede gewoonte om de paasvakantie te laten aanvangen op Paaszaterdag, de dag
voor Pasen dus. Daardoor viel de Goede Week steeds binnen de schooltijd en konden alle vieringen van die week
in schoolverband gebeuren. Tenminste als het christelijke scholen waren. Dus ook Palmzondag.
Maar met het verdwijnen van de kerkelijke praktijk, verdween ook de behoefte om scholen bij de christelijke
paasfeesten te betrekken. En daardoor was het ook niet echt meer nodig om het begin van de vakantie samen te
laten vallen met het Paasfeest. Er werd gezocht naar een meer vast patroon van schooldagen en vakantiedagen en
zo kwam men er toe om de paasvakantie wel nog met Pasen te laten samenvallen, maar zo, dat de vakantie toch
jaarlijks rond hetzelfde tijdstip kon gehouden worden. Hebben we een vroege Pasen, dan valt de vakantie net als
vroeger na het Paasfeest. Hebben we een late Pasen, zoals dit jaar, dan valt de paasvakantie veertien dagen vóór
Pasen. Maar Pasen kan ook de zondag zijn midden in de vakantie. De paasdatum wordt daardoor wat omzeild in
de vakantieplanning. Sinds deze regel werd ingevoerd begint de paasvakantie steeds omstreeks 1 april (en
gebeurt het nog maar zelden dat kinderen op school aprilgrappen kunnen uithalen).
Dit jaar is Pasen de laatste zondag van de vakantie. Daardoor valt Palmzondag midden in de vakantie en zouden
we het feest niet kunnen vieren op school. Dus moeten we het feest dit jaar ook naar voren schuiven, en nog wel
veertien dagen. Dat is op zich geen probleem, want het feest van Palmpasen zoals wij dat in Rinkrank vieren is
niet alleen een kerkelijk feest, maar vooral een lentefeest. We houden er sowieso al niet aan om het steeds op
Palmzondag te vieren, omdat het lente-aspect veel belangrijker is in pedagogisch opzicht.
De datum van ons Palmpasenfeest wordt steeds gekozen in functie van het begin van de lente: de eerstvolgende
zondag wordt dan onze Palmzondag. Dit jaar begon de lente op 20 maart, dus de eerste zondag na die datum, 26
maart, vieren wij het Palmpasenfeest.
Waarom we dat zo doen?
Omdat we dit feest zo dicht mogelijk laten aansluiten bij de lente-evening. Op dat moment namelijk komt de zon
perfect in het oosten op. Daarvóór situeerde de zonsopgang zich meer in het noordoosten en daarna zal die
geleidelijk meer en meer naar het zuidoosten verschuiven. Slechts op twee momenten van het jaar zien we de zon
perfect in het oosten opkomen: dat is omstreeks 21 maart (lente-evening) en 21 september (herfstevening).
Dankzij de nieuwe vakantieplanningen van het ministerie, waarbij de paasvakantiedatum dus meer vast ligt dan
vroeger, is deze zondag dan ook meestal de laatste zondag vóór de paasvakantie. En dat komt ons dan goed uit,
want we willen net dat dit feest op de laatste zondag vóór de paasvakantie valt, zodat er toch nog enige referentie
is naar de echte Palmzondag.
Op het Palmpasenfeest zien we de zon dus exact in het oosten opkomen. Dat is een natuurlijk gegeven dat
samenhangt met de lente. De lente begint pas als de zon stipt in het oosten opkomt. In werkelijkheid is dat het
moment waarop de zon loodrecht boven de evenaar staat. Dag en nacht zijn dan ook even lang. Vanaf nu gaan de
dagen lengen (en de nachten korten) tot aan het Midzomerfeest. Het Palmpasenfeest verwijst naar dit feit en is
daardoor een lichtfeest.
Dat is ook de reden waarom een belangrijk deel van het feest in de kerk gevierd wordt. Een kerk is namelijk
steeds met het koor (waarin het altaar staat) naar het oosten gericht. Velen denken dat dat zo is, omdat Jeruzalem
in het oosten ligt, maar dat is niet de echte reden, want dan zouden de kerken ten oosten van Jeruzalem met het
koor naar het westen gericht zijn en kerken ten zuiden van Jeruzalem zouden noordwaarts gericht zijn. Nee,
kerken zijn naar het oosten gericht omdat daar de zon opkomt. Straks daarover meer.
In de kerk vieren we het pedagogisch-inhoudelijk deel van het feest, net met de bedoeling dat we daardoor ook
naar het oosten gericht zouden zijn. Maar daar hebben we toch wat aan moeten sleutelen. Want praktische
bezwaren stonden een meer punctuele toepassing in de weg.
In feite zouden we het Palmpasenfeest moeten vieren op het moment dat de zon opkomt. Dan zouden we nu
zondag ten laatste om 7.30 uur in de kerk moeten zitten en het feest laten beginnen. Als dat kon in overleg met de
parochie, zou ik daar ook de voorkeur aan geven. Maar zijn ouders en kinderen wel in staat om zo vroeg op de
dag (en dan nog wel een zondag) een feest te komen vieren ? Wie weet, misschien lukt het ooit wel.
Als we het feest ook daadwerkelijk bij zonsopgang zouden vieren in de kerk, dan zouden we ook heel zinvol met
het gezicht naar het oosten zitten en daar de eerste lichtstralen van de zon door de glasramen zien binnenvallen.
Daarmee zouden we aansluiten bij wat eeuwen geleden al gebeurde in de mithrasmysteriën en het vroege
christendom. Maar helaas, de praktijk dwingt ons om het feest op een later uur te zetten, waardoor de zon al een
eind naar het zuiden is opgeschoven op het moment dat het feest begint. Daardoor vallen de zonnestralen door de
zijramen en schijnen op de achterwand van de kerk. Het koor is dan meer in duister gehuld en niet zo
aantrekkelijk om naar te kijken. De kinderen en muzikanten staan dan net in het donkerste deel van de kerk te
musiceren en te zingen, terwijl niemand het prachtige lentelicht achteraan kan zien. Om die reden voel ik er meer
voor om het inwendige van de kerk om te draaien. Het podium tegen de achterwand, volop badend in het
zonnelicht. De toeschouwers met de rug naar het koor, naar het oosten dus, maar volop genietend van de
zonnestralen op de kinderen. En al zitten we dan met de rug naar de plek waar de zon opkomt, de oost-westrichting blijft wel heel zinvol behouden. En de kinderen zelf zijn, als ze optreden, wel naar het oosten gericht
terwijl ze zingen over de prille lente en staan in de volle zonneschijn.
Dus maar hopen dat zondag de zon ook schijnt.
Het kerkgebouw en het oosten (en daardoor ook de andere windrichtingen) hangen nauw samen. Hoe komt dat?
Dat heeft alles te maken met Pasen. Daarom dat ik het hier ook even ter sprake wil brengen.
ELKE ZONDAG IS EEN KLEINE PASEN.
Zo herdachten en herdenken op zondag nog steeds de christenen de verrijzenis van Christus. Christus was de
overwinnaar van de dood, zoals het licht de overwinnaar van de duisternis is. Men beschouwde, reeds van in de
Romeinse tijd, Christus daarom als de Sol Invictus: de onoverwinnelijke zon. Daarom werd het feest van Pasen
gevierd bij het begin van de lente, bij de aanzet van een nieuw jaar. Op 21 maart overwint de zon inderdaad de
duisternis: de dagen zijn nu langer dan de nachten. En waar overwint het licht steeds opnieuw de duisternis ? In
het oosten. Dat is de reden waarom christelijke kerken steeds naar het oosten zijn gericht: dat wil zeggen het koor
en het altaar zijn naar het oosten gericht. Zo komt het dat men in de kerk steeds bidt, met het gezicht naar het
oosten. Jammer genoeg is in de twintigste eeuw die symboliek in de vergetelheid geraakt. De christenen zijn
vergeten dat Christus werd gezien als de triomferende zon, en zijn zich meer op elkaar, op de parochie, op de
sociale context gaan richten. De priester, die eertijds de voorganger was in de gebeden, draaide zich om en ging
met het gezicht naar de mensen staan. Men zag in Christus niet meer het Licht, men zag hem nog slechts als de
kracht die onder de mensen leefde. In de loop van de voorbije dertig jaar heb ik menig priester horen
verkondigen dat hij niet in een God gelooft die ergens daar boven is, maar in een God die de kracht is om tussen
de mensen te zijn. Men hoeft maar naar het wekelijkse katholieke halfuurtje op radio 1 (Het Braambos) te
luisteren om dat telkens opnieuw te horen verkondigen. Wat is nu het gevolg? De symboliek van licht en duister
is volledig verloren gegaan; het volk bidt nog wel gekeerd naar het opkomende licht, de priester echter bidt in
westelijke richting: de richting waar het duister weerstand biedt. De richting waar eertijds de boze krachten
vandaan kwamen.
De bouw van de kerk is door de richting een Paasgebeurtenis: een verheerlijking van Christus als de god van het
licht.
Dat is een totaal andere symboliek dan wat we in de Islam vinden. De gelovige islamiet bidt ook met het gezicht
naar het oosten, maar de betekenis is totaal anders. De islamiet bidt hier in Europa met het gezicht naar het
oosten, omdat Mekka in het oosten ligt. En volgens Mohammed moet iedere islamiet bidden met het gezicht naar
Mekka gekeerd, omdat daar de heiligste plek van de islam is, de Kaäba, waarin de heilige steen (meteoriet) wordt
bewaard. De Islam kent de symboliek van de Onoverwinnelijke Zon niet. Die symboliek was een kracht van het
christendom. En het christendom heeft die elders gehaald. Namelijk bij het mithraïsme, een godsdienst die in de
eerste eeuwen van onze jaartelling de grote concurrent was van het christendom. Vele gebruiken en symbolen
van het christendom zijn trouwens aan het mithraïsme ontleend en pas in onze tijd begint men door opgravingen
erachter te komen hoe belangrijk deze godsdienst wel was, ook in onze streken.
De gedachte van de verrijzenis van Christus is geënt op de mithrasmysteriën, waarbij de overwinning van
Mithras op de stier werd gevierd. De stier stond er symbool voor de duisternis, voor de kwade machten -
vergelijk onder andere de stier in het verhaal van koning Gilgamesj, waar de godin Ishtar de hemelse stier naar de
aarde zendt om die te verwoesten, maar Gilgamesj doodt de stier in een hevige strijd, waarbij zijn vriend Enkidu
ten onder gaat. In de astrologie is het teken Stier een aardeteken, wat wil zeggen dat mensen onder dit teken
geboren een eerder materialistische inslag hebben. De stier is het symbool voor de materiële wereld die duister
is; maar die wordt nu overwonnen. Mithras was de goddelijke geest, de geest van het licht die de duisternis
overwint. Met Kerstmis werd zijn geboorte gevierd; hij is de god (de zon) die uit de rots (materie, duisternis)
wordt geboren. Dat werd gevierd onmiddellijk na de winterzonnewende. Mithras werd genoemd: de Sol Invictus.
En deze titel is later op Christus overgegaan. Na de lente-evening (21 maart) waarbij de dag langer wordt dan de
nacht, werd de overwinning van Mithra op de stier gevierd. De zon is nu zo hoog gestegen dat ze de duisternis
heeft overwonnen. Tot aan de zomerzonnewende zal de zon haar overwinningstocht luisterrijk voortzetten.
In de cultusplaatsen van Mithras stond het beeld van Mithras die de stier doodt, zo geplaatst dat in de vroege
lente het ochtendlijke zonnelicht op het beeld viel. Toen het feest verchristelijkt werd - dat gebeurde in de derde
eeuw, nadat het christendom het mithraïsme als staatsgodsdienst had verdrongen - is het altaar, de offertafel, in
de plaats gekomen van het mithrasbeeld, en zo komt het dat we nog steeds - in de lente het meest opvallend - het
eerste zonlicht achter het altaar zien verschijnen. Daarom heeft het koor ook steeds zo’n grote ramen: daardoor
kan het eerste zonlicht overvloedig binnenkomen en kan het als een aureool de offertafel en de bedienaars van de
eredienst omstralen. Hoe zit het dan met die kerken die achter het altaar geen ramen hebben? Die missen die
oude verwantschap met het opkomende licht. Maar in die kerken vervangt een groot schilderij meestal dat licht
en dat schilderij is bijna steeds een voorstelling met hemelse gloed, zonnestralen en zo meer.
Of het nu om de beeldentaal van het mithraïsme gaat of die van het christendom, het gaat over de strijd tussen
licht en duister, gesymboliseerd in de strijd tussen geest en materie, en uitgebeeld als de strijd tussen leven en
dood. Als dusdanig is deze gedachte eerst geformuleerd in Perzië en bekend in de mythen van Zarathustra. De
essentie is echter steeds: leven en dood. Mithras doodt de stier en bestijgt dan als overwinnaar de zonnewagen.
Dat is identiek hetzelfde beeld als Christus die de dood overwint en verrijst. Later, bij het einde der tijden zal
Christus aan de hemelkoepel verschijnen als de lichtende zon. Zo werd trouwens ook van Mithras verteld. In het
mithraïsme is het vooral het beeld zelf dat spreekt, in het christendom is het de idee die zich op de voorgrond
dringt. De overgang tussen mithraïsme en christendom is dezelfde overgang die we in de ontwikkeling van een
kind zien: van beeldend beleven tot wakker denken. Een kind tot ongeveer negen jaar beleeft de wereld
hoofdzakelijk beeldend en leeft als het ware nog in de mithrascultuur. Een kind van ongeveer negen jaar tot aan
de puberteit is meer een christen: het beeldend denken gaat over in wakker denken. Het zal in de puberteit, net
zoals de hedendaagse mensheid, het christelijk denkend beleven overboord gooien en trachten te komen tot
bewust en wakker denken, tot helder waarnemen en wetenschappelijk denken.
DE SYMBOLIEK VAN PALMPASEN
De ochtend: het feest heeft plaats in de voormiddag. Omdat dit feest nauw samenhangt met de zonsopgang,
wordt het zo dicht mogelijk bij dat moment gevierd.
De kerk: Is naar het oosten gericht, waar de zon opkomt.
Het concert: Lente gaat gepaard met vreugde en blijdschap en dat drukken mensen sinds de prilste tijden uit door
te zingen. In de eerste plaats zijn het de kinderen die zingen, maar omdat ook voor de volwassenen de lente een
tijd van vreugde is, laten we enkele ouders aan bod komen met een klein concert.
De palmpasenstokken: die zijn een restant van wat eertijds een meiboom was. Alle lentefeesten zijn verbonden
met zo’n meiboom. Op Palmpasen is het een miniatuurboom die rondgedragen wordt door de kinderen (hij krijgt
de vorm van een kruis als verwijzing naar de 4 seizoenen, 4 windstreken en naar Christus). Op het Pinksterfeest
is het de boom waaromheen gedanst wordt. En op het Midzomerfeest is het de boom waarin geklommen wordt.
In feite gaat het driemaal om identiek dezelfde symboliek. De oudste meiboom bestond uit een stok, een krans en
een haan. Die vinden we in de palmpasenstok ook alle drie terug. De haan is dan wel van koekenbrood gemaakt
en, gelukkig maar, geen echte.
De wandeling: die verwijst naar de palmzondagprocessie die in de christelijke kerken werd gehouden. In
Nederland werd tot halverwege de 20e eeuw op vele plaatsen die processie nagebootst door de kinderen, die
daarbij een palmpasenstok droegen. Na 1950 is dat gebruik zo goed als verdwenen, maar - vooral dank zij de
steinerscholen - is het nieuw leven ingeblazen en breidt de gewoonte zich weer uit.
Over wandeling en palmpasenstok schrijven Marcel De Cleene en Marie-Claire Lejeune in hun ‘Compendium
van rituele planten in Europa’ het volgende: “Vermoedelijk hebben onze voorouders het invoeren van de
christelijke palmprocessie op Palmzondag niet zo vreemd gevonden, want ze stemde overeen met één van hun
gebruiken. Zodra in het woud of op het veld het eerste groen ontsproot, trokken ze eropuit om het triomfantelijk
binnen te halen. Die eerste bloem of groene tak was voor hen het teken van nieuwe groei, een symbool van de
eeuwige vruchtbaarheid en van het nieuwe zonnejaar. Volgens onze voorouders was dit eerste groen beladen met
levenskracht die op mensen, dieren en akkers kon overgedragen worden. Ze brachten die planten dus mee naar
hun dorp, huis, dieren en velden. De ‘meiboomplanting’ is daar nog een getuigenis van. Het planten van een
boom of het rondlopen met fris groen was wel niet gebonden aan een welbepaalde dag. Het gebeurde zowel op
een meiavond, als op halfvasten, op Palmzondag of op Pinksteren enzovoort.”
Het paasontbijt: Bij elk feest hoort een maaltijd. Dit feestelijk paasontbijt geeft de gelegenheid om de symboliek
van het ei een plaats te geven in dit lentefeest. Het is tegelijk een herinnering aan de christelijke eredienst,
waarbij in elke misviering ook een maaltijd gehouden wordt (in zéér vereenvoudigde en gestileerde vorm) die
verwijst naar wat op Witte Donderdag gebeurde.
De palmpasenliederen: “palmpalmpasen, heikoerei, over ene zondag krijgen wij een ei, één ei is geen ei, twee ei
is een half ei, drie ei is een paasei.” Dit is het meest bekende liedje. Wat betekent die ‘heikoerei’? Het is de
kinderlijke verbastering van het Oud-Griekse ‘Kyrie eleison’ (= Heer ontferm U over ons) dat in de mis en de
palmprocessie werd gezongen.