4. Het gebonden schrift
(lopend schrift)
We zijn nu in de eerste klas kort na de herfstvakantie
(in steinerscholen op een later moment).
De tekenbladen worden vervangen door schrijfbladen.
Maar dan is de vraag aan de orde: welke schrijfbladen?
Gebruiken we gewone lijntjesbladen zoals in schriften? En
gebruiken we schriften of werken we op losse bladen? Of gebruiken we bladen
of schriften met speciale lijndruk voor ‘schoonschrift’ met dubbele
steunlijn? Of gebruiken we nog andere bladen?
Wat is er op de markt?
Gewone lijntjesbladen (schriften) zoals iedereen die al jaar
en dag kent, met spatie tussen de lijnen van ongeveer 8 mm. Die hebben het
nadeel dat de kinderen wel een steunlijn hebben om op te schrijven, maar
geen houvast voor de hoogte van de kleine letters (de letters zonder
lussen).
Speciale schrijfcahiers (voor ‘schoonschrift’) lossen dat
probleem op door een extra steunlijn te voorzien, waartussen de kleine
letters dan geschreven worden. De lussen naar boven en naar beneden krijgen
een iets grotere ruimte. Het voordeel van deze bladen is dat de kleine
letters heel duidelijk binnen de begrenzing blijven. Het nadeel is dat de
lussen te hoog en te laag komen in verhouding tot de grootte van de kleine
letters. Dat nadeel zou kunnen ondervangen worden door de lussen niet tot
aan de bovenliggende of onderliggende lijn te laten trekken, maar op een
kleine afstand daarvan te blijven. Dan komen de letters in de juiste
verhouding, maar verliezen de kinderen weer de houvast van de steunlijn.
In de Vrije School in Eindhoven ontwikkelde Els Göttgens
jaren geleden een ander schrijfcahier. Dat bestaat uit stroken die
onderverdeeld zijn in drie. De middelste strook is zacht rood gekleurd, de
bovenste strook is lichtgroen van kleur, zo ook de onderste strook. De
kleine letters worden op de rode strook geschreven, de lussen komen in de
groene stroken. De verhouding in hoogte tussen rode en groene stroken is
ongeveer dezelfde als bij de speciale schrijfcahiers van de vorige alinea.
Het nadeel is dan ook dat de lussen weer te groot worden. Er is nog een
ander nadeel: doordat de kleurstroken niet gescheiden zijn door lijnen,
krijgen de kinderen weinig steun bij het schrijven. De overgang tussen rood
en groen dient als steunlijn, maar dat is voor vele kinderen niet echt
duidelijk. Het schrift gaat dan ook gemakkelijk zwerven of zweven.
Het voordeel van deze werkbladen is dat de kleurstroken toch
wel wat aangenamer zijn dan de kale lijnen van de speciale schijfcahiers.
Na vele jaren werken met zowel de speciale schrijfcahiers
als met de werkbladen van Els Göttgens ben ik een eigen werkblad gaan
ontwerpen, waarop de lijnen gecombineerd worden met de kleurstroken.
Op het bijgevoegde voorbeeld zie je dat de lijn waarop
geschreven wordt, iets dikker gedrukt is.
Dan is er een kleurstrook onder de lijn waarop geschreven wordt en zijn er twee kleurstroken boven
die lijn.
Er zijn drie verschillende werkbladen om het gebonden
schrift te oefenen. Het blad in het voorbeeld hierboven bevat zes balken om
in te schrijven. Die schrijfbalken zijn voldoende groot om met een potlood
(liefst een gewoon tekenpotlood, geen kleurpotlood) in te schrijven.
Download hier dit blad in pdf-formaat
Afhankelijk van de schrijfvaardigheid van het kind kunnen de
balken steeds smaller worden. Het volgende blad heeft dan ook 7 balken om in
te schrijven en daarop kan dan best met vulpen geschreven worden.
Download hier dit blad in pdf-formaat
Het derde blad heeft 9 balken. Hierop kan best alleen met
vulpen geschreven worden. De volgende stap in het schrijfproces is dan het
gebruik van gewone lijntjesschriften.
Download hier dit blad in pdf-formaat
De kleuren van de oefenbladen heb ik gekozen aan de hand van tekeningen
van schoolrijpe kleuters en kinderen van de eerste klas. Want zo tekenen
zij, ze beginnen met bovenaan de lucht blauw te kleuren, onderaan het groene
gras en daartussen is de zon met het licht en al wat zij willen tekenen:
mensen, huizen, bloemen, bomen en zo voort. Die opbouw vertonen haast alle
kindertekeningen van 6- à 7-jarigen. En omdat ik principieel steeds vertrek
van wat een kind al heeft of kan, vind ik het dan ook vanzelfsprekend dit
principe hier toe te passen. De kinderen gaan dus ook schrijven op de
gele kleurstrook en daarom heeft die onderaan een duidelijke steunlijn waarop de
letters staan. De kleine letters blijven in de gele strook, de lussen naar
boven gaan tot bovenaan in de blauwe strook, de lussen naar beneden gaan tot
onderaan in de groene strook.
Omdat we het schrijven ontwikkelen uit het vormtekenen is
het ook vanzelfsprekend dat we ineens met gebonden letters beginnen, dus
niet met aparte lettertjes, die dan later aaneengeschreven worden. Dat is de
weg die de meeste schrijfmethodes volgen, maar die hier, gezien de
voorgeschiedenis, niet nodig is. We beginnen met gebonden schrift en komen
dan tot de afzonderlijke letters. Dat zal voor de meeste letters zo
zijn. Voor de hoofdletters kan dit principe niet gevolgd worden, maar die
komen ook pas later aan de beurt.
We beginnen met de letter u. Twee u’s aan elkaar en dan één
u apart, dan weer twee aan elkaar en één apart. Dat brengt ineens ritme in
het werk, en we vertrekken van iets dat de kinderen een tijd geleden al
geoefend hebben en dus meestal al beheersen (figuur 152)
.
Figuur 152
Dan schrijven we de letter i. Dat kunnen er 4 achtereen
zijn, dan 3, dan 2, dan 1, dan weer 2, dan weer 3 en zo verder. Maar er kan
ook een ander ritme in zitten. Belangrijk hierbij is dat we de puntjes pas
op de i zetten als het rijtje i’s geschreven is. Dus 4 i’s schrijven,
puntjes zetten; 3 i’s schrijven, puntjes zetten; 2 i’s schrijven, puntjes
zetten; 1 i schrijven, puntje zetten en zo verder. (figuur 153)
Daarmee leren de kinderen ineens dat een i (en later ook
de j) pas het puntje krijgt als het hele woord geschreven is. Doen we dat
niet, brengen we die gewoonte niet direct bij, dan krijgen we nooit een goed
gebonden schrift, want dan onderbreken we elk woord steeds bij de letter i
die erin voorkomt. De bedoeling is toch om het woord in één geheel te
schrijven, dan pas de pen op te lichten en de puntjes te zetten waar ze
horen.
figuur 153
Vanuit dat ritmische aspect kunnen we de i en de u verbinden
tot ui en iu. Eerst de ui: ui
schrijven, puntje zetten, spatie, ui schrijven, puntje
zetten, spatie (figuur 154). Zo ook voor iu: iu
schrijven, puntje zetten en zo verder (figuur 155). Hier zie je dat het
puntje bij de ui direct na het schrijven van de i kan gezet worden, terwijl
bij iu even geduld moet geoefend worden: eerst de u nog schrijven,
dan pas het puntje zetten.
figuur 154
figuur 155
Dan volgt de ij. Hier kunnen we beginnen met één ij, omdat
die toch al twee letters bevat die aan elkaar hangen. Maar we kunnen er ook
ritme in brengen: één ij, puntjes zetten - twee ij’s, puntjes zetten - drie
ij’s, puntjes zetten en zo verder. Dus steeds de puntjes pas zetten als het
potlood
of de vulpen van het blad mogen loskomen (figuur 156).
figuur 156
Na de ij komt de j. Eerst enkele aan elkaar en zo komen tot
één j apart. Ook hier weer ritmisch
werken.
figuur 157
Dan komt de n (ook weer ritmisch verwerkt) en daarna de m.
Dan kunnen we ineens weer
gaan combineren; nm of mn (figuren 158, 159, 160 en 161).
figuur 158
figuur 159
figuur 160
figuur 161
Het wordt nu tijd om de geoefende letters te
combineren. We hebben al de u, de i, de ui, de ij, de j, de n en de m. We
kunnen dus al ritmische combinaties maken zoals bijvoorbeeld j en u
afgewisseld: ju - ju- juju - ju - ju - juju. of ook: ju - juju - jujuju. Als
de kinderen dat dan ook nog toevallig kunnen lezen is het een heel plezier
om dat te schrijven, want de gedachte aan een paard is dan zeker niet veraf
(figuur 162).
figuur 162
We kunnen ook combineren met m: mu, mi, mui, min, nim, nui,
in, im, nij, num, mijn, en zo verder.
Er zijn al zoveel mogelijkheden en door het feit dat elke
combinatie een ander woordje oplevert (of het nu iets betekent of niet,
maakt niet uit) en een ander ritme naar voren brengt is het niet vervelend.
En toch doen we niets anders dan herhalen van het reeds gekende en weer
herhalen. Zo zou herhalen trouwens altijd moeten zijn: eenvoudige
afwisselingen en zéér ritmisch (figuren 163, 164, 165 en 166).
figuur 163
figuur 164
figuur 165
figuur 166
Dan komen de letters v, w, p en t met alle mogelijke
combinaties aan de beurt. Tot hier waren het allemaal letters met een
scherpe aanzet. Daarmee is dan een eerste reeks letters geoefend (figuren
167, 168, 169 en 170)
figuur 167
figuur 168
figuur 169
figuur 170
De tweede reeks letters begint met een lus naar boven. Ook
hier geldt weer het principe: van de gebonden letters komen tot de losse
letters en dan weer aaneenschrijven. En natuurlijk ook weer heel ritmisch
werken én onmiddellijk allerlei combinaties maken, ook met letters uit de
vorige reeks.
Eerst de l, dan de b, de h, de k en ten slotte de f (figuren
171, 172, 173, 174 en 175).
figuur 171
figuur 172
figuur 173
figuur 174
figuur 175
De derde reeks letters is voortgekomen uit de golfbeweging
en bevat de
letters c, a, d, o, g en q die in die volgorde geoefend worden. Weer in
allerlei combinaties en ritmes. Waarom de q het laatst? Niet omdat ze zo
weinig in de taal voorkomt, ook niet omdat ze in deze reeks letters de
laatste in het alfabet is, maar wel omdat ze niet echt in het gebonden
schrift past, na de q kan je niet anders dan potlood of pen van het blad
nemen (figuren 176, 177, 178, 179, 180 en 181).
figuur 176
figuur 177
figuur 178
figuur 179
figuur 180
figuur 181
Dan krijgen we nog de letter e. Een beetje een geval apart,
die met alle vorige letters kan gecombineerd worden en veel leesbare
woordjes oplevert, wat het schrijfplezier aanzienlijk verhoogt. Ook de e
wordt héél sterk vanuit het gebonden schrift aangebracht en via een
ritmische verwerking geïsoleerd (figuur 182).
figuur 182
De letters r, s, z en y komen als laatste aan de beurt, weer op
dezelfde manier als al de vorige letters (figuren 183, 184, 185 en 186).
figuur 183
figuur 184
figuur 185
figuur 186
Daarna is het tijd om enkele moeilijkere verbindingen te
oefenen. Zoals de b met de e en de b
met de r (figuren 187 en 188).
figuur 187
figuur 188
Zijn de kinderen met al deze letters klaar, en zijn we al
een eindje voorbij Kerstmis in de eerste klas en kunnen ze beginnen aan de
hoofdletters. Alle bewegingen die daar in zitten zijn al in het vormtekenen
aan bod geweest, dus kunnen we weer verder bouwen op wat al (min of meer)
gekend is. (Dit hoofdstuk is in voorbereiding)
Het gebruiken van de hoofdletters
is dan vooral een opdracht voor de tweede klas. Ik bedoel het gebruiken van
de hoofdletter door de kinderen, een leerkracht gebruikt steeds de
hoofdletters waar ze moeten gebruikt worden. Dat is een principe dat vanaf
de eerste schooldag in de eerste klas moet gehanteerd worden. Het kan niet
zijn dat een leerkracht een naam schrijft zonder hoofdletter of een zin
begint zonder hoofdletter. Doet hij dat toch, dan bewijst hij de kinderen
daarmee een heel slechte dienst.
Hebben we de schrijfoefeningen zo gebracht dat ze echt
boeiend waren, ritmisch sterk opgebouwd en met veel ontdekkingsmogelijkheden
van leuke woorden, dan zullen er al enkele kinderen spontaan toe overgegaan
zijn om het gebonden schrift te gebruiken bij andere schrijfopdrachten en
verdwijnen de blokletters meer en meer op de achtergrond. Al heb ik er geen
bezwaar tegen dat kinderen in een eerste klas of zelfs bij de aanvang van de
tweede klas nog eigen tekstjes schrijven met blokletters.
Als ondertussen het gebonden schrift maar goed geoefend is.
Dat wil zeggen dat er geen schooldag mag voorbij gegaan zijn zonder
schrijfoefeningen.
En wat nog belangrijker is, en
wat in deze reeks teksten nog niet aan de orde is geweest, dat is dat
kinderen vooral moeten schrijven, veel schrijven, en dan bedoel ik: eigen
teksten schrijven. Dat moeten we vanaf de eerste klas stimuleren. Zonder
daarbij rekening te houden met het al dan niet gebruiken van gebonden
schrift, zonder te letten op spelling. Laat de kinderen schrijven,
schrijven, schrijven ...
Het correcte schrijven qua spelling en qua vorming van de
letters, dat komt dan via de dagelijkse oefeningen uiteindelijk ook in orde.
De hoofdzaak bij al het schrijven is de inhoud en die is dan weer het
kunstzinnige aspect van het schrijven. De vorm (handschrift) is dat
natuurlijk ook, maar toch enigszins ondergeschikt aan de inhoud. En zo moet
dat blijven.
Blijven we nu de hele tijd werken op die speciale
schrijfbladen? Dat is niet nodig. Terwijl de kinderen op die speciale bladen
oefenen, krijgen ze op andere momenten ook gewone gelijnde bladen om te
schrijven. Zeker als ze eigen teksten schrijven of als ze teksten
overnemen.
Samenvattend:
Het gebonden schrift vertrekt vanuit het vormtekenen.
De letters worden als gebonden letters geoefend, dan
geïsoleerd en tot slot weer samengevoegd in verschillende combinaties.
Elke oefening gebeurt in een ritmisch proces.
Daarmee is het leren schrijven volgens deze werkwijze totaal
tegengesteld aan andere schrijfmethodes.
Men bereikt snel een degelijk resultaat en een mooi, verzorgd handschrift.
Waarin zit de tegenstelling met andere
schrijfmethodes?
Deze methode vertrekt vanuit de beweging, vanuit de
motorische ontwikkeling van het kind.
Andere methodes vertrekken van het einddoel, deze methode
vertrekt van wat het kind al kan.
Deze methode is procesgericht. Dat wil
zeggen, steeds
voortbouwend op wat er al is. Niet het doel staat voorop,
maar de ontwikkeling. Het uiteindelijke - uiterlijke resultaat - zal hetzelfde
zijn, maar innerlijk zal het verschil groot zijn. In die zin dat het kind
met deze methode innerlijk ook rijper zal worden en meer voldoening zal
krijgen. Er zitten meer ontdekkingsmogelijkheden in deze methode. En die
enthousiasmeren. Wat dan weer de wilskracht ten goede komt.
De mogelijkheid om te differentiëren is bijzonder groot. Dat
komt vooral omdat elke opgave op het moment zelf opgegeven wordt. Er wordt
geen gebruik gemaakt van voorgedrukte opgaven zoals in andere
schrijfmethodes.
Deze methode is ademend, dank zij het ritmische proces en
daardoor dus ook gezond makend.