Omdat een kind van jongs af geboeid is door het tekenen van lijnen.
Maar wat doen we er verder mee en wat komt er allemaal bij kijken? Dat
wil ik proberen duidelijk te maken.
Al heel snel in zijn ontwikkeling krijgt het kind aandacht voor het
resultaat van zijn bewegingen. Sommige bewegingen laten een spoor na - in
het zand, op een blad of elders - en dat boeit. Wat staat daar? Hoe is dat
daar gekomen? En al snel begint het kind vanuit de beweging, vanuit de
motoriek te experimenteren. Alles waarmee kan geschreven worden en alles
waarop kan geschreven worden krijgt plots die functie. Stukjes kool, steen,
hout, krijt, dakpan, baksteen of uitwerpselen, noem maar op. En waarop kan
zo’n klein kind schrijven? Op de stoep, op de vloer, op de muur, op de deur
en zo meer. Tot grote teleurstelling van vader en moeder.
Die behoefte om te krassen en te kribbelen gaat niet zo rap over,
getuigen daarvan de buitenmuren van de school, die op sommige kleuters nog
steeds een enorme aantrekkingskracht uitoefenen om daarop hun motoriek bot
te vieren met zichtbare en blijvende eindresultaten.
Wat is er nu zo typisch aan dat gekribbel? Het stelt niets voor. Het is
niet figuratief en het kind heeft in eerste instantie ook geen behoefte aan
figuratieve voorstellingen. Het gaat louter om de beweging en het resultaat
daarvan.
Wat voor lijnen zijn het?
Meestal kromme en gebogen lijnen, zelden of nooit rechte lijnen. Dat is
logisch, gezien vanuit de motoriek van het kind. Het zijn lijnen die puur
vanuit de beweging komen en die beweging heeft altijd ergens een
scharnierpunt. Ofwel de romp, ofwel de schouder, ofwel de elleboog of de
pols.
Nu zien we in de ontwikkeling van baby tot peuter twee verschillende
lijnstijlen.
Er zijn de lijnen die naar een cirkel evolueren
en er zijn lijnen die gewoon heen en weer gaan.
Als je naar tekeningen van de peuterklas kijkt zie je de twee tendensen
duidelijk.
De cirkelbeweging gaat rond vier jaar uitmonden in een gesloten vorm, min
of meer een cirkel, die zowel ovaal als geblutst of ingestulpt-uitgestulpt
kan zijn. Maar binnenin is er altijd een lege ruimte. En dat is iets nieuw.
Als de lijn uit een omtrekkende beweging is voortgekomen, dan ontstaat er
een binnen- en een buitenruimte.
De lijnen die vooral heen en weer gaan evolueren ook. Je ziet dat ze
steeds vaster en dichter op elkaar komen en op den duur zo dicht opeen staan
dat ze een zwarte, dikke donkere massa vormen. Soms is de beweging daarbij
zo hevig dat het blad (of de deur of de muur) erdoor beschadigd wordt. De
lijn wordt als het ware driedimensionaal en gaat ín het materiaal in. Dat
zegt ook heel veel over de kracht waarmee de beweging werd uitgevoerd, en de
lijn is daar het zichtbare, zelfs tastbare resultaat van. Maar die lijnen
kunnen ook beter onder controle komen van zodra het kind zijn bewegingen
beter coördineert en mooi naast elkaar op het blad komen, zachter en
regelmatiger.
Volgen we nu het kind dat rond zijn vier jaar de cirkel heeft gesloten,
dan zien we al heel snel dat de cirkel gevolgd wordt door rechte lijnen die
ervan uitstralen. Het moment voor de zo kenmerkende kopvoeters is
aangebroken. De tekeningen worden dan ook figuratief. Het echte tekenen kan
beginnen.
Zien we naar de lijnen die vanuit het heen en weer gebaar vertrekken, dan
zien we hoe die steeds meer onder controle komen van een gerichtere en
soepelere beweging en dat die gaan gebruikt worden om het blad op te vullen.
De hoeken krijgen een opvulling en die rukt dan verder en verder op naar het
midden. Tot het blad volledig met kleuren en lijnen is gevuld. Hier is niets
figuratiefs in te zien al lijken het soms wel gordijnen.
Met dit gegeven en met het feit dat de kleuter gebogen en rechte lijnen
kan tekenen, kunnen we aan de slag voor het vormtekenen. Daar komen dezelfde
elementen die al eerder in de ontwikkeling van het kind aan de orde waren
dan meer gericht aan bod. Gebogen en rechte lijnen en het ontstaan van
binnen- en buitenruimten, vlakken dus. Naar het eind van de kleutertijd, bij
de aanvang van de schoolrijpheid, kan daar dan structureel mee gewerkt
worden, enerzijds om het schrijven en anderzijds om de meetkunde voor te
bereiden. Schrijven gebeurt volledig vanuit de beweging en de doorlopende
lijn; meetkunde vergt aandacht voor het vlak.
We krijgen daar nog een extra dimensie bij en dat is de geschiedenis van
de mensheid. We zien namelijk dat ‘versieren’ van alle tijden en alle
culturen is. Kijk maar naar muren, ceramiek, aardewerk, meubels, wapens,
huishoudgerief en noem maar op. Er is duidelijk een behoefte om te versieren
en welke elementen worden daarbij gebruikt? Lijnen en vlakken.
Wat gebeurt er nu gewoonlijk in de opvoeding? We leren de kinderen
schrijven, lezen, rekenen en zo meer. En de kunstenaars onder hen gaan
tekenen, maar oefenen dat op zichzelf of via een tekenschool. De school moet
het tekenen ondersteunen en daartoe zowel inhoudelijk als technisch het
nodige materiaal aanbieden. Maar dat tekenen is geen vormtekenen, je zou dat
meer waarnemingstekenen kunnen noemen. Het is het tekenen dat de
behoefte aan goed waarnemen ondersteunt en daardoor ook aanzet tot denken
over. Dat tekenen is dus sowieso even belangrijk als lezen en rekenen en
het leren van spellingregels en grammatica.
Anderen zijn geboeid door de versierkunst en als ze lagere school en
middelbare school doorlopen hebben, kunnen ze een opleiding
kunstgeschiedenis volgen en komen dan pas tot de ontdekking welke rijke en
inhoudsvolle wereld er te ontdekken valt. Een wereld die meestal met de term
‘sierkunst’ wordt aangeduid, maar eigenlijk meer te bieden heeft dan louter
versieren. Mijn opvatting is dat de wereld van de sierkunsten van jongs
af aan kan en moet verkend worden. En dat de natuurlijke bewegings- en
tekendrang van kinderen daarvoor kan aangewend worden. Niet alleen om te
leren schrijven, maar ook om de taal van de vormen te leren.
Wat komt er aan bod?
Voorbereidende schrijfoefeningen. In feite een verkeerde benaming,
maar er is geen duidelijker begrip hiervoor te vinden. Het gaat er namelijk
niet om om de schrijfbeweging voor te bereiden. Niets in het onderwijs
bereidt voor op iets anders. Alles is zinvol op en in zichzelf, of zou het
moeten zijn. En zo moeten we het ook bekijken. Wat doen we met deze
oefeningen? We oefenen de fijne motoriek en oefenen alle bewegingen die
lijnen kunnen maken. Voortgaan, teruggaan, recht, gebogen, hoog, laag,
kruisen en snijden, spiraalsgewijs gaan, rondgaan .... Alle bewegingen die
in het schrijven aanwezig zijn komen aan bod. Vandaar de benaming
voorbereidende schrijfoefeningen. Ze zijn in het onderwijs in het begin van
de twintigste eeuw gemeengoed geworden dank zij Fröbel. Alleen, ze waren te
functioneel op het schrijven gericht. Wat we in de basisschool moeten doen
reikt verder. Het kunstzinnige aspect van dat ‘voorbereidend schrijven’ komt
ook aan bod. En daardoor komen er ook veel meer mogelijkheden om die
bewegingen te ontwikkelen en te ondersteunen en krijgen deze oefeningen een
betekenis op zich. Het plezier om deze oefeningen te maken is dan ook veel
groter.
Het tweede aspect dat van bij de aanvang van het vormtekenen aan bod
komt is het vlak, ontstaan vanuit de lijn. Daar hebben we enerzijds de
cirkel, de rondgaande beweging, anderzijds alle andere vlakken. Die ontstaan
uit de lijn door symmetrie en spiegeling. We geven daarom een as waaromheen
de beweging gebeurt en laten de kinderen ontdekken wat er ontstaat (we
tekenen die vlakken dus zeker niet voor, maar geven enkel een gedeelte van
de lijn op). Ook deze figuren zijn op zich belangrijk en hebben niet de
bedoeling om op iets voor te bereiden. Ze oefenen echter wel het
links-rechts bewustzijn (de laterale ontwikkeling) en de boven-onder
beweging op het blad (in het sagittale vlak: naar me toe, van me af).
Daarmee zitten we in een tweezijdige symmetrie en tweezijdige spiegeling.
Die wordt dan al snel uitgebreid tot een vierzijdige symmetrie en later tot
zes-, acht-, tien-, twaalfvoudige symmetrie.
Dan komen de vlakke figuren aan bod, de meetkundige figuren. Die kunnen
al tekenend worden ontdekt, ze openbaren zich als het ware aan de tekenaar.
En daaruit volgt dan later de meetkunde.
Lijnen op het vlakke blad kunnen een driedimensionale wereld oproepen:
lijnen kunnen over elkaar heengaan en de illusie wekken dat ze elkaar niet
raken. Dat is een extra dimensie in het tekenen die zéér sterk het denken
aanspreekt, zonder het kunstzinnige (de gevoelswereld) te laten vallen.
Ten slotte ervaren de kinderen al tekenend wat diverse tijden en culturen
met lijn en vlak tot stand hebben gebracht. De Keltische vormentaal, de
Griekse, de Germaanse, de Longobardische, de Egyptische, de Indische, de
Byzantijnse, de islamitische, en andere waardoor het begrip voor deze
culturen via het kunstzinnige en het denken wordt aangesproken. Véél meer
dan men kan bereiken door lessen te geven over die culturen.
Mijn uitgangspunt daarbij is wat ik zelf in mijn opleiding ervaren heb.
Wat men al doende leert, gaat veel dieper en blijft beter hangen. Ik geef
een voorbeeld. Ik volgde muziekgeschiedenis in de Halewynstichting bij Hans
Dirken. De voorbeelden uit de muziekgeschiedenis werden zo aangepakt:
partituren werden uitgedeeld en de muziek werd (meestal van het blad)
meerstemmig gespeeld of gezongen en daarna besproken. Aan de universiteit,
waar ik later muziekgeschiedenis volgde, ging het zo: een periode of
componist werd kort ingeleid (levensbeschrijving en invloeden) en dan werd
een vinylplaat op de draaitafel gelegd en kregen we een kort fragment te
beluisteren. Afgelopen. De rest was theorie. En blokken maar. Het gevolg? Zo
goed als niets blijft hangen en niets is doorleefd. Begin dan maar eens
zinvol over renaissance of barok te spreken of over Bach of Beethoven. Dan
liever de praktische aanpak: eerst doen en beleven, dan erover denken en
spreken. Dat is de enig juiste aanpak. Zo ook voor de ontdekking van de
vormentaal. En die kan dus al op zeer jonge leeftijd aangevat worden.
2.
De ontwikkeling van het tekenen bij kleuters tussen 3
en 4 jaar.
3.
Voorbereidend schrijven of ritmisch (dynamisch)
tekenen
4.
De ontwikkeling van het gebonden (lopend) schrift