Nederlands Orion
Latijn
Orion
Frans
Orion
Engels
Orion
Duits
Orion
Als de
winter nadert zien we ‘s avonds de prachtige wintersterrenbeelden
Voerman,
Stier,
Tweelingen en daaronder het meest opvallend van alle sterrenbeelden,
Orion.
Ga in de herfst rond middernacht naar
buiten en kijk zuidwaarts, daar staat dat grote sterrenbeeld, je kan er
moeiteloos de gestalte inzien van de romp van een man. De schouders bovenaan
en de zoom van de mantel onderaan aangegeven door heldere sterren. Ook zijn
gordel, drie heldere sterren naast elkaar, is duidelijk zichtbaar. Links van
zijn schouders staat Procyon, de ster van de
Kleine Hond en links onderaan,
dichter bij de horizon staat een zeer opvallende ster te fonkelen: het is
Sirius in de Grote Hond.
Als in de herfst Orion ‘s avonds
omstreeks 20.00 uur opkomt in het oosten, gaat in het westen het sterrenbeeld
Schorpioen onder. Waarom dat zo
is, zal in het verhaal mettertijd duidelijk worden. En waarom kleurt de hemel
‘s morgens rood? Zijn het Zwarte Pieten die speculaas aan het bakken zijn en
de oven roodgloeiend stoken? Nee, het heeft te maken met het verhaal van Orion.
Wat hebben de grote piramiden in Egypte
te maken met Orion? Ook dat wordt in dit verhaal uit de doeken gedaan.
Orion is de grote jager, zichtbaar over
de hele aarde, zowel in het noordelijke als in het zuidelijke halfrond. Het is
dan ook een indrukwekkend sterrenbeeld met een prachtig verhaal. Meer dan één
zelfs.
Orion is het meest indrukwekkende
sterrenbeeld dat in de winter aan de hemel staat. Het komt dan ‘s avonds in het oosten op, staat
de hele nacht klaar en duidelijk aan de zuidelijke hemel en gaat ‘s morgens in
het westen onder. Om het te vinden zoek je bijvoorbeeld eerst het
Zevengesternte (Plejaden), een weinig naar links en naar beneden zie je
Aldebaran, de heldere oogster in de Stier en de lijn volgend kom je nog iets
meer naar links en naar beneden bij het sterrenbeeld Orion uit. Het
gemakkelijkst te herkennen zijn de drie gordelsterren die op een schuine lijn dicht
bij elkaar staan.
Orions naam wordt ook wel eens Ourion
gespeld en dan betekent die naam ‘Hij die watert’. Dat is ook zo, want als het
sterrenbeeld Orion het opvallendste sterrenbeeld aan de hemel is, stromen
dikwijls de regens neer. Hij zegent daarmee de aarde en maakt ze vruchtbaar.
In zijn omgeving aan de hemelkoepel staan trouwens nog andere regenbrengende
sterrenbeelden zoals Stier en daarin
het Zevengesternte, die werden ook eeuwenlang als ‘natte’ sterrenbeelden
beschouwd.
Orion in de Griekse
mythologie
Eens leefde er in Griekenland een arme
imker, een bijenhouder, die Hyrieus heette (in een andere versie van het
verhaal is hij een
koning). Hij was een wat eigenaardige man die in zijn jeugd ooit had gezworen
om nooit ofte nooit kinderen te zullen hebben. Zo werd hij oud en impotent en
nageslacht ontbrak hem volkomen.
Op een van hun vele bezoeken aan de
aarde, dwaalden Zeus en Hermes eens incognito door Griekenland, proevend van
de gastvrijheid die zo legendarisch was voor dit volk; al was die gastvrijheid
een verplichting hen opgelegd door de goden zelf. Zo kwamen ze bij Hyrieus,
waar ze werkelijk zéér gastvrij werden ontvangen. Toen zij weer weg wilden
gaan, vroegen ze aan de imker welk geschenk hij het liefst van de goden zou
ontvangen. Hyrieus, die al lang spijt had over zijn vroegere eed, zuchtte
smartelijk en zei: “Datgene wat ik het liefst zou willen is me onmogelijk
geworden.”
“Wat is het, zeg het ons,” zeiden de
goden. Hyrieus zuchtte nog dieper en vertelde van de eed die hij in zijn jeugd
had gezworen en waarover hij nu spijt had. Hij zei: “Mijn grootste, diepste en
innigste wens is een zoon te hebben. Al weet ik dat mijn tijd daarvoor voorbij
is, en deze wens onmogelijk nog in vervulling kan gaan, toch verlang ik er nog
naar.”
De goden zeiden: “Offer een stier aan
Zeus en leg de huid op de aarde.” Hyrieus deed wat hem werd opgedragen. Hij
nam de edelste stier van zijn kudde, bouwde een offeraltaar, slachtte de
stier, stroopte hem en legde de huid open op de grond.
Toen het offer volbracht was, kwamen Zeus
en Hermes tot bij de stierenhuid en plasten erin. Ze gaven Hyrieus toen het
bevel de huid met zijn goddelijke inhoud dicht te naaien, te begraven en negen
maanden later weer op te graven. Toen gingen ze heen.
Negen maanden later groef Hyrieus de
stierenhuid op en zie, gedragen in de schoot van moeder aarde was er een
volmaakt kind tot ontwikkeling gekomen in de stierenhuid die al die tijd als
baarmoeder had gefungeerd. Zo was Orion een kind van Moeder Aarde en de goden
Zeus en Hermes. Twee vaders had hij dus, goddelijke vaders nog wel, en nog een
derde vader (eerder een voedstervader) voor zijn opvoeding.
In een legende die een beetje van
deze afwijkt, wordt verteld dat het Hyrieus zelf was die in de stierenhuid
plaste, maar gezien de bovenaardse schoonheid van de zoon en zijn haast
goddelijke jagerstalent moet dat toch eerder betwijfeld worden. Maar zo kwam
Orion aan zijn naam: ‘Hij die plast’.
Orion groeide op en werd de knapste man
die ooit op aarde had geleefd. Hij was geweldig groot van gestalte. Als hij
door de diepste zee liep, dan stak hij nog met hoofd en schouders boven het
water uit. Als hij gewoon op aarde liep, kwam zijn hoofd tot tegen de wolken.
Hij was bovendien een geweldig goed jager en hij gaf zich zodanig aan zijn
jachtlust over, dat hij er zelfs na zijn dood in de onderwereld niet mee kon
ophouden.
Op het eiland Chios leefde in die tijd
koning Oinopion. Hij had enorm last van de wilde dieren die toen nog op het
eiland leefden. Toen Orion op zijn tochten bij het eiland kwam, werd hij dan
ook gastvrij ontvangen door Oinopion. Nu had deze koning een
buitengewoon knappe dochter, Merope. In de dagen dat Orion te gast was bij
Oinopion werd hij verliefd op haar. Zijn verlangen naar haar werd met de dag
heviger en ten slotte vroeg hij haar ten huwelijk. Oinopion was daar niet zo
blij mee, maar durfde ook niet weigeren. Daarom zocht hij naar uitstel, in de
hoop dat Orions verliefdheid wel zou overgaan.
“Wel, zei hij, als je het eiland ontdoet
van alle wilde beesten, dan krijg je mijn dochter tot vrouw.”
Orion was in zijn nopjes. Hij vertrok en
schoot de hele dag. De dieren die hij doodde, vilde hij en elke avond keerde
hij naar Oinopion terug en overhandigde hem de huiden. Zo trok hij het hele
eiland door en schoot alle wilde dieren neer.
“De taak is volbracht, er leven geen
wilde dieren meer op het eiland. Geef me nu je dochter”, zei Orion tegen
Oinopion.
Maar Oinopion antwoordde: “Van mijn
dienaren verneem ik dat je nog niet alle wilde dieren hebt gedood. Ga, zoek ze
en dood ze! Er sluipen nog leeuwen in het gebergte, er leven nog beren in de
holen en er loeren nog wolven in de wouden.” Dit zei Oinopion omdat hij zijn
dochter Merope niet wou afstaan en de reden daarvoor was niet ver te zoeken;
hij was zelf verliefd op zijn dochter en wilde ze dus voor zich houden.
Tegen zijn zin speurde Orion nog eens het
hele eiland af, maar geen enkel wild dier vertoonde zich. Geen enkel spoor was
nog van hen te vinden. Dus kwam hij weer bij Oinopion.
Orion: “Schenk me uw dochter, zoals beloofd.”
Weer zocht Oinopion naar een uitvlucht,
en Orion, verbitterd en mokkend, trok zich in zijn kamer in de burcht terug.
Daar dronk hij van de wijn die een dienaar van Oinopion hem bracht. Hoe meer
hij dronk, hoe meer hij het onrecht aanvoelde dat Oinopion hem aandeed. Nog
meer wijn dronk hij en hij begreep dat Oinopion hem Merope gewoon niet wou
geven. Al drinkend kreeg de woede in hem de bovenhand en ten slotte was hij zo
dronken en was zijn woede zodanig gegroeid, dat hij zichzelf niet meer in de
hand had. Hij verliet zijn kamer en richtte zijn schreden naar de kamer van
Merope. Hij brak de deur open en dwong haar het bed met hem te delen.
Toen Oinopion vernam wat Orion met zijn
dochter had aangericht, was hij ten zeerste verbitterd en de haat overweldigde
hem. Maar hij liet het niet zien. Hij richtte zich tot de god Dionysus en
smeekte hem om wraak. Dionysus, de beschermgod van Oinopion, stuurde zijn
saters met zakken wijn naar Orion. Die was nog in de roes van zijn slemp- en
vrijpartij en goot de wijn naar binnen. Steeds meer wijn boden de saters aan,
tot Orion stomdronken op het bed lag en in een diepe roes verkeerde. Toen kwam
Oinopion en stak hem de beide ogen uit. Zo dronken was Orion dat hij daarvan
zelfs niet wakker werd.
Oinopion riep al zijn dienaren bijeen en
gezamenlijk droegen ze de loodzware last die Orion was naar buiten en gooiden
hem op het strand neer.
Toen Orion eindelijk ontwaakte bleef de
wereld voor hem in duister gehuld. Niets zag hij. Een stekende pijn was alles
wat hij in zijn oogkassen gewaar werd, een barstende hoofdpijn verhinderde hem
het denken. Toch begon hij langzaamaan te ontdekken wat er was gebeurd en
wankelend en tastend zocht hij zijn weg over het verlaten strand naar de zee.
Daar knielde hij neer en riep vol smart
de goden aan. Hij liep de zee in (hij was zoals gezegd zo groot dat hij steeds
boven het water bleef uitsteken) en waadde zo door, ondertussen jammerend over
zijn droeve lot en Oinopion vervloekend om zijn verachtelijke daad.
Hij kwam bij een eiland waar een orakel
was gevestigd. Hij smeekte de god hem zijn lot te onthullen. De god was
hem goedgezind. Hij gaf Orion de opdracht om naar het oosten te gaan, zover
tot hij het einde van de wereld had bereikt. Daar moest hij, met zijn gezicht
naar de oceaan gekeerd, wachten tot Helius uit het water zou oprijzen en het
eerste licht dat Helius over de aarde zou zenden moest in zijn lege oogkassen
vallen. Dan zouden ze weer met ogen gevuld worden en zou hij van zijn
blindheid genezen zijn.
Orion vond een kleine roeiboot, zette zich daarin en
roeide de zee op.
Van ver hoorde hij het gerommel dat
opsteeg van het eiland Lemnos. Daar was de vulkaan waarin de god Hephaestus
zijn smidse had en waar de Cyclopen ijverig de goddelijke wapens smeedden,
waaronder de bliksem van Zeus. Orion oriënteerde zich op het geluid van de
hamerslagen in de smidse en trok zo de grotten binnen tot hij de hitte van het
smidsvuur voelde. Daar greep hij ongemerkt een dienaar van Hephaestus vast en
ontvoerde hem.
Weer buiten bij de zee, zette hij de
dienaar op zijn schouder en droeg hem op hem de weg naar het uiterste oosten
te wijzen. De knecht heette Cedalion en was het levende oog voor Orion. Zo
leidde hij hem over zee en over land tot de verste grens van de wereld, daar
waar de oneindige oceaan begint en Helios elke dag uit het verkoelende water
opstijgt. Daar zette Orion zich neer, leunend tegen een rotswand, klaar om de
eerste zonnestralen in zijn lege oogkassen op te vangen.
Maar de eerste die Orion daar aan de
oever van de oceaan zag zitten was niet Helius, maar de godin Eos. Toen zij
deze knappe man daar zag - ondanks zijn lot en zijn blindheid was Orion nog
wondermooi om te zien - werd zij hopeloos verliefd op hem. Ze naderde hem,
verleidde hem en bedreef met hem de liefde op het strand van het eiland Delos.
Pas toen ze dit gedaan had, realiseerde ze zich dat ze daar zo maar voor het
oog van de hele wereld de liefde had bedreven en ze werd zo verlegen dat ze er
een hevige blos aan overhield. Nog steeds komt Eos sinds die dag met een rode
blos op de kaken ‘s morgens in het oosten te voorschijn. Nooit zal ze deze
schaamte nog kunnen verbergen.
Toen dan eindelijk Helius uit de oceaan
oprees, vielen de eerste stralen op Orion en vulden zijn oogkassen. Zo kon
Orion weer zien en hij begaf zich dan ook weer op weg. Orion trok verder tot
hij weer bij Oinopion kwam. Hij wilde zich op hem wreken, maar kreeg niet de
gelegenheid daartoe, want Hephaestus had een onderaardse kamer voor Oinopion
gemaakt waarin deze zich had verborgen, onvindbaar voor Orion.
Orion dacht dan dat Oinopion misschien
naar Kreta was gevlucht, naar zijn grootvader Minos. Dus trok hij daarheen.
Onderweg ontmoette hij de godin Artemis. Ze geraakten beiden spoedig in een
boeiend gesprek, want ze kenden dezelfde hartstocht voor de jacht. Artemis
overreedde Orion om zijn wraak te vergeten en samen met haar op jacht te gaan. De wereld zou snel van alle ongedierte
bevrijd zijn, en dat was het ook waarover Orion hoog opgaf. Hij zou álle wilde
dieren van de héle wereld eens gaan uitroeien. Pure grootspraak was het. En
dat kwam Apollo te weten. Hij zag dat jachtkoppel al over de wereld trekken en
stelde opeens tot zijn grote schrik vast dat Artemis, die zich altijd afkerig
had getoond van het mansvolk, helemaal in de ban was van deze knappe man en
jager. Als dat maar niet verkeerd zou aflopen! Apollo vreesde, misschien wel
terecht, dat Artemis haar gelofte van eeuwige kuisheid zou vergeten en zich in
de armen van Orion zou verliezen tezamen met die kuisheid. En had Eos al niet
haar maagdelijkheid prijs gegeven? Hij móest ingrijpen, niet talmen.
Snel wendde Apollo zich tot Gaea,
moeder aarde, en vertelde haar over de grootspraak van Orion en zijn waan om
alle wilde dieren te doden. Gaea schrok en schiep een geweldige schorpioen die
ze opdroeg achter Orion aan te gaan.
Al snel merkte Orion met zijn geoefend
jagersoog de dreiging die van het beest uitging. Hij nam zijn boog en schoot
de ene pijl na de andere op het monster af. Maar geen van de pijlen kon het
dier verwonden, ze ketsten af op het harde pantser. Toen de schorpioen hem
dicht genaderd was, trok hij zijn zwaard en sloeg er met forse slagen op in.
Maar ook hiermee bereikte hij geen resultaat. De schorpioen was
onkwetsbaar! Nu viel de schorpioen Orion aan en die zag geen andere
mogelijkheid dan te vluchten. Hij zwom met krachtige slagen weg, in de
richting van het eiland Delos, waar hij hoopte bij Eos bescherming te vinden.
Artemis, nog onkundig van het gevaar dat
Orion liep, werd door haar broer Apollo benaderd. “Zie eens, wat ginder in de
zee zwemt!” riep Apollo haar toe. “Wat is dat? Is dat niet het hoofd van het
monster Candaon dat net terugkeert van Opis, die hij heeft verleid? Ik daag je
uit, mijn lieve zus, om hem het verderfelijke hoofd met een van je pijlen te
doorboren!”
Apollo gebruikte hier de naam Candaon met
opzet omdat hij wist dat Artemis deze Beotische naam van Orion niet kende.
Artemis legde aan, mikte zoals steeds
feilloos, liet de pijl uit de boog wegvliegen en schoot Orion door het hoofd.
Snel en licht begaf ze zich naar de plek waar haar slachtoffer op het water
dreef en merkte pas, toen ze bij hem kwam, dat ze haar dierbare Orion gedood
had.
Ze was ontroostbaar en stortte vele zoute
tranen in de zee. Toen hief ze het hoofd op tot Asclepius, de zoon van Apollo
en smeekte hem om Orion weer tot leven te wekken. Asclepius stemde toe en was
al op weg naar Orion, toen Zeus plots ingreep. Hij slingerde zijn
bliksemschicht en trof daarmee Asclepius die daardoor verhinderd werd zijn
genezende arbeid te verrichten.
Diepbedroefd zette Artemis toen de beeltenis
van de enige man die ze ooit had liefgehad aan de hemelkoepel. Ze zorgde er
echter voor dat hij ver van de schorpioen aan de hemel stond. Zo komt het dat
Schorpioen en Orion nooit samen aan de hemelkoepel te zien zijn. Als de ene
opkomt, gaat de ander onder. Zo achtervolgen ze elkaar tot in de eeuwigheid.
Zie ook de tekst over de Schorpioen
In een andere versie van het verhaal
klinkt het zo:
Orion had het licht in de ogen
teruggekregen en kon zich daarna weer aan zijn liefhebberij, de jacht, wijden.
Nu kreeg hij de Plejaden, de dochters van Atlas in het oog en zette zijn
zinnen op hen. Maar zij vluchtten van hem weg over de Beotische weilanden.
Dus zette Orion de achtervolging in, daarbij vergezeld van zijn hond Sirius.
Zeven jaar lang zat hij hen achterna, hen
steeds maar voor zich uit jagend. Toen kreeg Zeus compassie met de Plejaden en
veranderde hen in duiven, zodat ze opwiekten en onbereikbaar werden voor
Orion. Maar deze gaf niet op, en bleef hen achtervolgen, zodat ze dodelijk
vermoeid werden omdat ze niet konden uitrusten. Zeus greep dan weer maar eens
in en veranderde de zeven zusters in sterren en zette ze als de Plejaden in
het sterrenbeeld Stier aan de hemel.
Maar ook daar worden ze nu nog steeds door Orion achtervolgd, nadat hij door
de Schorpioen gedood was. Wie in de late herfst en in de winter Orion aan de
hemel ziet staan, ziet hoe dicht de Plejaden in zijn bereik zijn gekomen. Maar
toch krijgt hij hen niet te pakken.
Wie zijn die Plejaden? Het zijn, zoals
gezegd, de zeven dochters van Atlas, die hij verwekt had bij Pleione. Als ze
naar de moeder genoemd worden, heten ze Plejaden, maar soms worden ze ook naar
de vader genoemd, en dan heten ze Atlantiden.
Het zijn:
Elektra,
Kelaino
Taugetè.
Halkuonè,
Maja
Meropè
Steropè
Zes van hen zijn met een god
gehuwd, één onder hen, Merope is gehuwd met Sisyphus, de Korinthische koning
die in de onderwereld als straf een rotsblok tegen een helling omhoog moet
duwen. Maar telkens als hij bijna boven is, en zijn straf er dus op zou
zitten, ontglipt het rotsblok aan zijn handen en rolt weer naar beneden. Zodat
hij opnieuw moet beginnen.
Omdat Merope zich schaamt over haar
huwelijk met Sisyphus is zij als ster niet met het blote oog te zien, ze
verbergt zich. De Plejaden heten dan wel Zevengesternte, maar je ziet er
maar zes. Wie waren de echtgenoten van de zes andere Plejaden? Drie van hen
waren bedgenoten van Zeus, twee lagen aan de zijde van Poseidon en één was
regelmatig in gezelschap van Ares te zien.
Orion in het Tweestromenland
In de oudste mythe van de mensheid was
Orion niemand minder dan koning Gilgamesj. Deze koning, naar wie de
mythe heet, was koning over de stad Uruk in Mesopotamië, het Tweestromenland,
dat nu in Irak te vinden is. Het verhaal is teruggevonden op een reeks
kleitabletten waarop in spijkerschrift zijn lotgevallen zijn verhaald. Het is
het oudste verhaal van de mensheid en tevens - naar mijn mening - het mooiste
en meest aangrijpende verhaal dat ooit werd geschreven. Het verhaalt van de
zoektocht naar de onsterfelijkheid.
Het verhaal begint zo (in de vertaling
van Hans Hagen):
Dit is het verhaal van koning Gilgamesj, de man die alles zag. Hij bezat een
grote wijsheid en kende vele geheimen. Gilgamesj was de grootste en machtigste
van Uruk. De goden gaven hem bij zijn geboorte schoonheid en moed. Voor een
derde was hij mens en voor twee derde goddelijk. Hij trok door de straten,
machtig als een reus, trots, ver boven iedereen verheven. Hij bouwde de
geweldige muur rond Uruk van zes mijl lengte. Negenhonderd halfronde torens
versterkten de muur. Ook bouwde hij de tempel voor Anu, de god van de hemel,
en Isjtar de godin van de liefde. De wanden waren van echte baksteen en ze
schitterden als koper in de zon.
Gilgamesj heerste als een ware tiran over
zijn volk. Hij kon de mannen op alle tijdstippen van de dag of van de nacht
oproepen om voor hem te werken. Hij hanteerde vol overgave het ‘ius prima
noctis’ en dat bezorgde hem vele vijanden. Daarom gingen de mensen naar de
godin Aruru en smeekten haar een mens te scheppen, evenwaardig aan Gilgamesj.
Toen schiep Aruru de dappere held Enkidu,
die temidden van de wilde dieren opgroeide en aanvankelijk geen contact met de
mensen had. Hij werd opgemerkt door een jager, die er in slaagde hem te lokken
en naar Gilgamesj te brengen. Eerst strijden Gilgamesj en Enkidu, waarbij ze
beiden even sterk blijken te zijn. Dan sluiten ze vriendschap, een vriendschap
die zo sterk is dat ze alleen door de dood kan verbroken worden.
Omdat Enkidu zich in de paleizen van Uruk
al snel stierlijk verveelt, besluit hij samen met Gilgamesj een heldendaad te
verrichten waardoor zijn naam, en die van Gilgamesj, onsterfelijk zal worden.
Zij besluiten de bewaker van het heilige cederwoud (in Libanon) te doden en
vertrekken. Bij de poort van het woud aangekomen wil
Enkidu de poort openen, maar verlamt daarbij zijn hand. Toch slagen ze in hun
opzet en doden in een vreselijk gevecht Humbaba, de bewaker van het heilige
woud. De helden keren dan terug naar Uruk. Maar daar worden ze getroffen door
de wraak van de godin Isjtar. Zij stuurt een stier op hen af, die zij slechts
met veel moeite kunnen overwinnen. Bij deze strijd wordt Enkidu zwaar
getroffen door de staart van de stier en korte tijd later ligt hij op sterven.
Na een aangrijpende doodsstrijd sterft Enkidu en blijft Gilgamesj ontroostbaar
achter.
Aangegrepen door de dood van zijn vriend
en niet begrijpend waarom de dood zo onverbiddelijk is dat Enkidu niet meer
onder de levenden kan terugkeren, gaat hij op zoek naar het eeuwige leven. Hij
wil immers niet sterven, nu hij gezien heeft wat dit teweegbrengt.
Gilgamesj besluit naar het eiland Dilmoen
te gaan, om aan Utanapisjtim te vragen hoe hij het eeuwige leven moet
verwerven. Utanapisjtim heeft het eeuwige leven, nadat hij als enige mens,
samen met zijn vrouw, de zondvloed had overleefd.
Gilgamesj zwerft door de woestenij,
overwint een leeuw, komt bij de schorpioenmensen die de toegang tot de berg
Masjoe bewaken. Als enige mens mag Gilgamesj de donkere weg doorheen het
gebergte gaan en komt in de tuin der goden. Daar vernielt hij de stenen
amuletten niet wetende dat alleen zij hem konden brengen naar het eiland
Dilmoen.
Toch krijgt hij nog een kans: hij moet
bomen vellen om als vaarbomen te gebruiken. In de boot van Ursjanabi steekt
hij het water van de dood over en komt bij Utanapisjtim. Die legt hem uit dat
hij onafgebroken wakker moet blijven gedurende zes dagen en nachten. Gilgamesj
slaagt daar niet in en zo ontgaat hem het eeuwige leven. Hij keert terug naar
huis, maar Utanapisjtim geeft hem toch een geschenk mee: het levenskruid.
Daarmee kan hij - en allen aan wie hij daarvan te eten geeft - nog éénmaal de
jeugd terugkrijgen.
Als Gilgamesj na vele avonturen weer in
het zicht komt van Uruk, wil hij zich eerst reinigen. Hij legt het
levenskruid neer en daalt af in een bron. Maar dan komt een slang en rooft het
levenskruid. De slang legt haar oude huid af en verjongd leeft ze verder.
Gilgamesj komt terug in Uruk en roept de geest van Enkidu op. Zo verneemt hij
hoe het leven na de dood eruit ziet. Hij geeft zich ten slotte gewonnen aan de
wet van leven en dood. Alleen zijn naam is onsterfelijk gebleken.
Al is zijn bestaan gedurende zo’n twintig
eeuwen verborgen gebleven, en pas sinds het begin van de twintigste eeuw weer
bekend geworden, dankzij de opgravingen in Irak.
Orion in Egypte
Ook in het oude Egypte was Orion een
bekend sterrenbeeld. Ofwel heet het dan Horus, ofwel Osiris. Beide
betekenissen liggen dicht bijeen, wetende dat Horus de zoon was van Osiris.
Hij was trouwens de opvolger van Osiris op de troon van Egypte. Daarover gaat
het verhaal. Een verhaal dat te vinden is op de wanden van graftempels en
graftombes en daarom ook het “Egyptisch Dodenboek” wordt genoemd. Net als
Gilgamesj is de Osirismythe een zoektocht naar de zin van leven en dood.
De goden Geb en Noet schonken het leven
aan Osiris, Horus, Seth, Isis en Nephtys. Zij werden geboren ‘buiten de tijd’
op de vijf schrikkeldagen. Osiris wordt aangesteld tot eerste koning van
Egypte. Van tijd tot tijd moet hij op reis en tijdens zijn afwezigheid neemt
Seth de macht over. Daarvan profiteert Seth om een moordplan te beramen en bij
zijn terugkomst wordt Osiris in een kist opgesloten en in de Nijl gegooid. De
kist drijft weg naar de zee. Isis gaat troosteloos op zoek naar Osiris en
vindt hem ten slotte in de paleisburcht van Biblos. De kist is daar namelijk
gestrand en rust tegen de stam van een jonge cederboom.
Door de goddelijke uitstraling van de
dode Osiris is de boom razendsnel beginnen groeien en de stam groeit helemaal
om de kist heen. De koning van Biblos ziet de krachtige boom en besluit de
stam ervan te gebruiken voor de bouw van zijn troonzaal.
Nu Isis ontdekt heeft waar Osiris
verblijft, biedt ze zich aan als voedster voor de pas geboren koningszoon. Zo
komt ze in het paleis. Ze probeert de koningszoon onsterfelijk te maken door
hem boven het vuur te houden. De koningin betrapt haar daarbij, waardoor de
procedure afgebroken wordt. Isis moet vertrekken maar mag een beloning vragen.
Ze vraagt de zuil waarin de kist verborgen zit. Haar verzoek wordt ingewilligd, de zuil wordt verwijderd en bij de rivier neergelegd. Isis laat de kist uit
de zuil hakken en keert ermee terug naar Egypte.
Aangekomen in de vruchtbare Nijldelta legt zij de kist temidden van het riet neer en stuurt iedereen weg.
Ze opent dan - niet wetend dat ze bespied wordt door Anoebis, een zoon van
Osiris bij Nephtys - de kist en werpt zich wenend op de dode Osiris. Daarna
verwijdert ze zich. Seth die toevallig op jacht is in de omgeving, vindt de
kist, hakt het lijk van Osiris in veertien stukken, en verspreidt die over
heel Egypte. Als Isis terugkeert en verneemt wat er is gebeurd, gaat zij op
zoek naar de lichaamsdelen en begraaft ze op de plek waar ze ze vindt. Zo komt het
dat er in Egypte veertien graven zijn van Osiris.
Seth denkt dat hij nu Osiris kan opvolgen
op de troon, maar Horus neemt de taak van zijn vader over en daagt Seth voor
een goddelijke rechtbank. Na een lange rechtsstrijd wordt Horus in het gelijk
gesteld en wordt koning van Egypte. Osiris wordt dan de koning van het
Westelijke Rijk, dat wil zeggen van het dodenrijk. Daarom begraven de
Egyptenaren hun doden op de westelijke Nijloever. Osiris wordt daarna gezien
als het sterrenbeeld Orion, de ‘tweede vorm van Osiris’.
In een van de piramideteksten lezen we:
O koning, u
bent deze Grote Ster, de metgezel van Orion, die de hemel doorkruist met
Orion, die het Schimmenrijk met Osiris bestuurt. ... Ziet, hij is gekomen als
Orion, ziet, Osiris is gekomen als Orion. O koning, u wordt geboren bij Orion,
het ochtendlicht baart u bij Orion. U zult op gezette tijden met Orion
opstijgen vanuit de oostelijke hemel, u zult op gezette tijden dalen met Orion
aan de westelijke hemel...
Hieruit kunnen we begrijpen dat de
sterrenwereld voor de Egyptenaren het rijk der doden was, waarover Orion
(Osiris) regeert. Wie sterft en goed heeft geleefd, wordt als ster opgenomen
aan de hemel. Wie véél goed heeft gedaan in zijn leven (In de Egyptische taal:
wie de grenzen heeft verlegd) zal dicht bij Orion aan de hemel staan.
Robert Duval en Adrian Gilbert beweren in
hun boek ‘Het Orionmysterie’ dat de piramiden ingeplant zijn in het Egyptische
landschap in de vorm van het sterrenbeeld Orion. Hun conclusie lijkt me iets
te vergaand, maar om een beeld te krijgen van Osiris = Orion is lectuur van
dit werk wel aanvaardbaar.
Orion in de Oegarit
In de Oegaritische mythologie is Orion
gelijk te stellen aan Ahat of Aqhat. Oegarit is de Kanaänitische stad van de
Hittieten, de centrale stad van de Baäleredienst waarover men heel wat kan
lezen in de Bijbel. Vooral de koningen van Juda, de opvolgers van Salomo
hebben zich herhaaldelijk ingelaten met de eredienst van Baäl.
Tot nu toe heb ik niet het volledige
verhaal van Ahat of Aqhat gevonden en moet ik me tevreden stellen met een zeer
beknopte beschrijving uit de “XYZ van de mythologie”. Daarin staat dat Ahat de
zoon was van aartsvader Daniël. Deze Daniël was tot op hoge leeftijd
kinderloos gebleven, maar kreeg toen van de stormgod Baäl een zoon die Ahat
werd genoemd. Ahat heeft dus eigenlijk twee vaders: de goddelijke Baäl en de
menselijke Daniël.
In zijn jeugd kreeg Ahat van een
goddelijke ambachtsman pijl en boog. De godin Anat was daar jaloers op en kon
dat niet verdragen. Zij stuurde daarom haar dienaar Yatpan naar de aarde om
Ahat te doden en zijn boog en pijlen naar haar te brengen. Maar bij de aanval
op Ahat ging Yatpan nogal onhandig te werk en brak de boog, toen hij Ahat
vermoordde. Baäl vernam al snel wat er gebeurd was en ontstak in hevige woede.
En als straf hield hij de regens tegen. Het gevolg was dat er een geweldige
droogte uitbrak die het hele land verwoestte.
Het vervolg van het verhaal blijft in
duisternis gehuld omdat bij de vele tekstfragmenten die bij de opgravingen in
Oegarit aan het licht kwamen, net dit gedeelte ontbreekt. Maar sommigen menen
te mogen veronderstellen dat Ahat op het eind van de mythe herboren wordt en
dat die wedergeboorte samenvalt met het einde van de droogte. Eens te meer
wordt het sterrenbeeld Orion dus in verband gebracht met regen.
Orion in de Bijbel
NIMROD
In de bijbel draagt Orion
de naam Nimrod. Hij komt voor in het Genesisverhaal (10:8-12). Hij is een zoon
van Kus, die een zoon is van Cham, die de jongste zoon is van Noach. Nimrod is
dus de achterkleinzoon van Noach, de man die met zijn ark de zondvloed
overleefde. In die ark was trouwens zijn hele familie aanwezig en dus ook
Nimrod, al staat dat niet met zoveel woorden in de Bijbeltekst. We mogen
echter wel veronderstellen dat hij er bij was, gezien het feit dat Noach, op
het ogenblik van de zondvloed al zeshonderd jaar oud was. Zijn zoon Cham zal
dan ongeveer vijfhonderd vijfenzeventig geweest zijn. Kleinzoon Kus kunnen we
schatten op vijfhonderd vijftig en achterkleinzoon Nimrod zou dan wel zo’n
vijfhonderd vijfentwintig jaar oud geweest kunnen zijn. Nemen we voor elke
zoon een extra marge van vijfentwintig jaar, dan komen we nog op respectabele
leeftijden uit. Het lijkt me dan ook weinig waarschijnlijk dat Nimrod nog niet
geboren was op het moment van de zondvloed.
Nu was Nimrod de kleinzoon
van Cham, en dat is die zoon van Noach die zich niet bijzonder eerbiedig
toonde tegenover zijn vader. Noach had namelijk de wijnstok geplant na de
zondvloed en van de eerste druivenoogst wijn gemaakt. Hij dronk er echter
zoveel van dat hij dronken werd en naakt in zijn tent lag. Cham zag dat en
vertelde het aan zijn broers Sem en Jafet. Die bedekten de schaamte van hun
vader met een mantel. Toen Noach ontwaakte en vernam wat Cham had gedaan,
vervloekte hij hem.
Over Nimrod lezen we dan
verder het volgende:
Kus verwekte Nimrod. Deze was de eerste machtige heerser op
aarde; hij was een geweldig jager voor Jahweh. Vandaar dat men zegt: “Een
geweldig jager voor Jahweh, net als Nimrod.” Oorspronkelijk lag zijn rijk in
Babel, Erek, Akkad en Kalne in Sinear; vanuit dat land trok hij naar Assur.
Hij bouwde Ninive, Rechobot-Ir, Kalach en Resen, tussen Ninive - de grote stad
- en Kalach.
Meer staat er over Nimrod
in Genesis niet te lezen. Maar dat was voldoende om een grote schare van
profeten aan het verzinnen te brengen, zodat over Nimrod nogal wat wonderlijke
verhalen de ronde doen. Slechts één verhaal staat in de Bijbel opgetekend en
dat is dat van de toren van Babel, een verhaal dat voldoende bekend is. In de
context van de verhalen over de sterren volstaat het te weten dat Orion dus
ook kan gezien worden als de grote jager uit het Oude testament, de eerste
koning van Babel, bij wie de grote spraakverwarring ontstond.
Orion aan de
christelijke hemel
Toen in de zestiende eeuw,
in het teken van de contrareformatie, de sterrenhemel ook een christelijke
(zeg maar katholieke) invulling kreeg, werd Orion omgedoopt tot de heilige
Jozef. Een teken toch wel dat deze figuur in die tijd het respect kreeg waar
hij recht op had. Zijn afbeelding in de hemelatlas van Schiller uit 1660 ziet
er zo uit:
Pas in de vierde-vijfde eeuw verschijnt er een
‘Geschiedenis van Jozef de Timmerman’ waarin wordt verteld dat Jozef al zo’n tachtig jaar
oud geweest zou zijn toen hij zich verloofde met Maria. In sommige verhalen klinkt het zelfs
dat hij al tweehonderd jaar oud was toen dat gebeurde. Het verhaal blijft binnen de Oosterse
Kerk en bereikt het westen niet.
Het duurt tot na de kruistochten (11e eeuw) voor de verhalen over Jozef in het Westen bekend
worden. Ze worden - zoals wel meer verhalen - gretig opgenomen door de heilige Franciscus
van Assisi, die Jozef in het kader van zijn kerststal wel ziet zitten en hem daar de plaats geeft
waar Jozef toch min of meer recht op heeft. Maar verder blijft het stil rond deze heilige man.
Hij moet wachten tot het jaar 1479 voor hij een feestdag toegewezen krijgt in de christelijke
kalender. Dat had hij te danken aan de onvermoeibare ijver van de zalige Johannes van
Gerson. Twee eeuwen later is zijn feestdag in de Nederlanden toch al zo bekend dat hij in
1679 wordt uitgeroepen tot patroon van de Nederlanden (wat hij trouwens nog steeds is) en in
1870 wordt hij patroon van de universele kerk. De paus stelt dan ook een bijkomende feestdag
daarvoor in: de 18e dag na Pasen. In 1955 wordt dit feest verschoven naar 1 mei (de
katholieke kerk toont hiermee dat ze nog steeds bereid is om een bestaand feest in haar
geloofspraktijk te integreren). Het feest heet sindsdien Feest van Jozef Arbeider en het kon
zo het Feest van de Arbeid een christelijk laagje geven. Te laat, zo bleek, want de kerk slaagde
er niet in het éénmeifeest van communisten en socialisten naar de kroon te steken. Waar het
eerst een verplichte feestdag was, besliste de paus in 1969 dan maar om er weer een facultatief
feest van te maken, wie nog zin had om het te vieren mocht het doen. Maar het moest niet
meer. Sic transit gloria ...
Hoe dan ook, Jozef blijft een ondergeschikte rol spelen tussen al de heiligen. Niet helemaal,
want hij krijgt - in navolging van Maria - een maand toegewezen. De maand maart is zíjn
maand. Daarom stond in die maand bij mijn ouders het beeld van deze heilige centraal opgesteld in
huis, net zoals dat van Maria in de maand mei en dat van het Heilig Hart in juni. De bedoeling
was dat wij, kinderen, dan bloemen zouden plukken om het beeld te versieren (er werd een
soort altaar gebouwd waarop die bloemen konden staan - nu zouden we het een seizoenentafel
noemen), maar zoals iedereen wel weet, maart heeft niet veel te bieden aan bloemen.
Hyacinten, tulpen, krokussen en dergelijke waren toen nog niet zo verspreid als nu, dus moest
het met veldbloemen zoals vroege sleutelbloemen, eerste madeliefjes en dergelijke. Maar het
bleef een magere bedoening in vergelijking met Maria twee maanden later.
En - ook al in navolging van Maria' moederdag - kreeg hij een ‘vaderkesdag’. Gewoon op zijn
feestdag, 19 maart, werden alle vaders gevierd. Maar wie doet dat nog tegenwoordig ? Nu is
de commercie ermee gaan lopen en de derde zondag van juni wordt vaderdag gevierd. Lap,
weeral een kaakslag voor die arme Jozef.
Zijn naam is als een zelfstandig naamwoord in een bepaalde samenstelling wel bekend
geworden en door sommige heiligen werd de toestand die ermee beschreven wordt ook
nagestreefd, al vind je nu nauwelijks nog mensen die dit willen meemaken. Het gaat hier om
het jozefshuwelijk. Dat is een huwelijk dat niet geconsumeerd wordt. Eigenaardig dat de kerk
zo’n huwelijk lange tijd heeft geëerd en zelfs als nastrevenswaardig heeft voorgesteld, terwijl
ze zelf zo’n huwelijk niet als bestaand beschouwt, waardoor het ook kan ontbonden worden.
Koning Hendrik VIII van Engeland heeft destijds geprobeerd de paus ervan te overtuigen dat
zijn huwelijk zo’n soort huwelijk was, maar dat pakte geen verf. Het gevolg is dat er een
schisma ontstond en de paus alle controle over de Engelse kerk verloor, en dat daar nu nog
steeds de Anglicaanse Kerk een overblijfsel van is.
Maar had Jozef dan geen kinderen uit zijn huwelijk met Maria? In het Nieuwe Testament
vind je wel verwijzingen naar broers van Jezus (opvallend detail: geen zussen) maar de
kenners beweren dat het geen broers waren, maar neven of andere familieleden. Alsof men in
die tijd het verschil tussen broer en neef niet kende. Ja maar, zeggen andere
Bijbelkenners, dat
waren halfbroers van Jezus, uit een eerder huwelijk van Jozef. Dat kan natuurlijk ook en het
onderscheid tussen broer en halfbroer wordt ook nu nog steeds niet zo secuur aangehouden.
Jozef is de patroon van Nederland (Patronus Nationis Hollandensis), van België en vele
andere landen. Natuurlijk ook van schrijnwerkers, maar ook van maagden en vaders, van de
kuisheid en van het gezin (hoe valt dat te rijmen?) En vooral is hij de patroon van een zalige
dood. Dat komt omdat hij naar het schijnt gestorven is temidden van zijn (nieuw
samengesteld) gezin: tussen Maria en Jezus in gaf hij de geest. Je kan hem ook aanroepen in
geval van woningnood (daklozen !).
Jozef wordt dikwijls afgebeeld met een bloeiende staf of met een lelie. Die lelie is eigenlijk
gewoon een vervorming van de bloeiende staf en de lelie is tevens symbool van kuisheid.
Maar hoe komt Jozef aan die bloeiende staf ?
Dat heeft te maken met een legende die vertelt hoe Maria aan haar man geraakte. Toen Maria
rijp bleek voor een huwelijk, moest er vanzelfsprekend een geschikte man voor haar gevonden
worden. Er kwamen verschillende kandidaten opdagen. De hogepriester liet alle kandidaten
hun staf in de grond planten om de keuze aan God over te laten en zie, die van Jozef begon
ogenblikkelijk te bloeien, waardoor Jozef werd aangewezen als de echtgenoot van de Maagd
Maria.
De ‘Geschiedenis van Jozef de Timmerman’ is niet verloren gegaan. De verhalen die je daarin
vindt, zijn door Selma Lagerlöf (auteur van Niels Holgerssons wonderbare Reis) deels
opgenomen in haar legendebundel “Christuslegenden”.
Zie op deze site ook de tekst over de
heilige Jozef
Sommige auteurs
vereenzelvigden het sterrenbeeld Orion ook nog met de aartsvader Jakob en
zagen in het sterrenbeeld dan de strijd die Jakob met Jahwe voerde. Aan die
strijd herinnert trouwens ook de naam Israël. In Genesis wordt die naam
verklaard als : “Gij hebt gestreden met God”. Dit verhaal horen kinderen in de
lagere school in de lessen godsdienst of in de lessen cultuurbeschouwing.
Weer andere auteurs zagen
in Orion de figuur van de heilige man Job, ook een personage uit de Bijbel,
uit het Oude Testament. Hij
is de man aan wie we de volgende uitdrukkingen en zegswijzen te danken hebben:
- Job had zulke lekkere
wijn niet. (over twee zaken die je niet met elkaar kan vergelijken)
- Job op de mesthoop (over
iemand die futloos bij de pakken blijft zitten na een tegenslag)
- ‘t Is Job in ‘t elfde,
altijd van hetzelfde (als iemand weer eens over hetzelfde onderwerp begint)
- Hij kijkt of hij Job
vermoord heeft (bedremmeld kijken)
- Een jobsbode (hij die
een jobstijding brengt)
- Een jobstijding (bericht
over een ongeluk dat iemand overkomen is)
- Een jobsgeluk (een
meeval na een tegenslag)
- Een jobsiade (spottende
beschrijving)
- Een jobsvertrouwen
(grenzeloos vertrouwen)
- Jobsvrienden (vrienden
die u in nood verlaten)
- Een jobszegen (meeval
hebben na tegenslag = jobsgeluk)
- Hij is zo arm als Job
(hij bezit niets meer). Dit is de enige uitdrukking die nog af en toe gebruikt
wordt. Maar hoelang nog?
Zie op deze site ook de tekst over de
heilige Job
De sterren van Orion
De oksel van Orion
Alpha Orionis, de
oranjekleurige grootste ster van dit sterrenbeeld, is beter gekend onder de
naam Betelgeuze. De naam komt van het
Arabische Ibt al Jauzah en betekent oksel. Het gaat dan over de oksel van de
rechterarm van de figuur. Links op de tekening dus.
Deze ster is zo’n
400 maal groter dan de zon. Gelukkig staat ze op 470 lichtjaar van de aarde
verwijderd.
Het licht dat we
vandaag opvangen van deze ster is daar vertrokken in de tijd dat Keizer Karel
regeerde, de tijd die voor Antwerpen en Vlaanderen een tijd van welvaart en
bloei betekende. Niet lang meer echter ....
De keizer is een
ernstig man en kan het blijkbaar niet goed hebben dat Brabanders en Vlamingen
dol zijn op feesten. Er gaan ordonnanties van hem uit waarin te lezen staat:
“Als oplossing voor de buitensporige drinkpartijen en dronken toestanden die
in onze landen in verschillende cabarets, herbergen en woningen plaats hebben,
op kermissen, feesten en volksfeesten, en als oplossing voor discussies,
vechtpartijen en andere moeilijkheden die hieruit ontstaan, hebben wij
besloten en bevolen dat alle feesten, kermissen en volksfeesten op dezelfde
dag zullen plaats hebben....” Daar merken we 470 lichtjaren later niets meer
van.
Het rechterbeen van Orion
Beta Orionis heet
Rigel en is te vinden rechts onder op de
sterrenkaart van Orion. De naam komt van het Arabische ‘Rijl Jauzah al Yusra’,
dat wil zeggen: het rechterbeen van de grote jager. Dit is niet één ster, maar
een systeem van vijf sterren. Rigel is een superreus die op 1300 lichtjaar van
de aarde verwijderd is.
1300 jaar geleden? Dan waren wij op aarde in het begin
van de 8e eeuw toen het licht op Rigel vertrok. Dat is de tijd van Pippijn van
Herstal die er in slaagt een steeds belangrijker rol te gaan spelen in het
Frankische Rijk en zo de weg bereidt voor zijn achterkleinzoon Karel de Grote.
De vechtster
Gamma Orionis,
Bellatrix met andere woorden, staat rechts boven op de sterrenkaart
en is ook al zo’n superreus als de twee vorige. Haar licht is 325 lichtjaar
onderweg naar hier. De naam Bellatrix betekent vrouwelijke strijder, en zou
een vertaling zijn van de Arabische naam Al Najid.
De riem van Orion
Delta Orionis
noemt men ook Mintaka ( = riem of gordel) en is de meest
rechtse en hoogste ster van de gordel van Orion. Deze ster staat even ver van
de aarde als Rigel.
Het parelsnoer van Orion
Epsilon Orionis
heet ook Alnilam ( = parelsnoer), is de middelste ster van
de gordel en staat even ver van ons als Mintaka en Rigel.
De gordel van Orion
Zeta Orionis die
we ook Alnitak ( = gordel) noemen staat ook zo ver van
ons vandaan en is de linkse ster van de gordel.
De drie
gordelsterren samen noemt men ook wel eens de Jakobsstaf of de Drie Koningen.
Het zwaard van Orion
Kappa Orionis,
ofte Saiph, is 1300 lichtjaar van ons
verwijderd. De naam betekent zwaard en duidt de plaats aan waar het zwaard van
Orion de grond raakt. Op de tekening duidt deze ster de rechterknie aan.
Al deze sterren zijn bijzonder goed
zichtbaar met het blote oog, vandaar dat Orion zo’n bekend sterrenbeeld is.
Voor wie een sterrenkijker bezit, is Orion extra boeiend omdat er een
opvallende nevel te zien is, de Orionnevel, met daarin de
Paardenkopnevel.