Job, 10 mei
Luc Cielen in Rinkkrant 925 van 5 mei 2006
Het is niet zeker of de kinderen in Rinkrank dit liedje kennen, maar vele ouders zullen het ooit wel gehoord hebben of kunnen meezingen:
"En dan gaan we naar Sint Job,
op nen ezel, op nen ezel,
en dan gaan we naar Sint Job
op nen ezel zonder kop."
"En dan komen we weer terug
op nen ezel, op nen ezel,
en dan komen we weer terug
op nen ezel zonder rug."
Het wordt niet meer zo uitbundig gezongen als weleer en meestal zelfs niet in de context van het feest van deze heilige. Maar goed, dat was vroeger ook niet altijd zo.
In Antwerpen werd eertijds een Sint-Jobskermis gehouden en daar trokken vooral de minder begoede lui naartoe. Dat is ook te merken in het volgende liedje:
Al die naar Sint Job gaan,
Die zijn maar arme liên;
Zij gaan meer om te zuipen,
Dan om Sint Job te zien.
Als er liedjes over een heilige bestaan, wil dat zeggen dat de verering voor die heilige toch wel bijzonder groot geweest is, en soms nog is. Maar hoe verging het Sint Job? Werd hij hier te lande veel vereerd? Zeker en vast. Bijna vijftig jaar geleden verscheen het boek: ‘Folkore in België’; daarin worden 21 bedevaartplaatsen vermeld waar de verering toen nog bloeide, al minderde het toen al snel. De bedevaart in Wezemaal was de drukst bezochte. Daar kwamen honderden mensen ter bedevaart en liepen in de processie mee op de eerste zondag na de tiende mei. In Nederland bestond toen ook nog een grote traditie in het vieren van deze heilige, en meer bepaald in Enschot en Helvoirt, waar sinds 1862 een bedevaart naar Sint Job werd gehouden. Wie daaraan deelnam kreeg een volle aflaat. Men kon er ook voor één cent Sint-Jobswater kopen en dat mee naar huis nemen. Het was goed tegen zweren, huiduitslag en nog enkele andere kwalen, niet alleen lichamelijke, maar ook geestelijke. Het bekende Sint-Jobsliedje uit Antwerpen werd ook daar uit volle borst gezongen.
Wie was deze heilige man Job?
In het Oude Testament is een heel boek aan hem gewijd. De profeet Ezechiël spreekt ook over hem. Maar nergens is te vinden wanneer hij juist geleefd heeft. Volgens sommigen leefde hij in de tijd der aartsvaders, een tijdgenoot dus van Abraham, Isaäk en Jakob. Maar hij was geen Israëliet, behoorde dus niet tot het ‘uitverkoren volk’. Hij leefde in het land Uz of Us. Waar dat is? In het boek Genesis hoofdstuk 10, vers 23 en 22:21behoort Uz tot Aram; maar in Genesis 36:28 en 4:21 behoort Uz tot Edom. Raadsels alom dus. Van Edom weten we dat het ten zuiden van de Dode Zee lag.
Wat schrijft Ezechiël over Job?
Hij heeft het over het lot van Jeruzalem: ‘De Heer richtte zich tot mij: “Stel, mensenkind, dat een heel land tegen mij zondigt door mij ontrouw te worden en ik treed tegen dat land op, ik maak het brood dat het volk staande houdt schaars, zodat het honger lijdt, en ik roei mens en dier uit, en stel dat de volgende drie mannen in dat land wonen: Noach, Daniël en Job - dan zullen zij met hun rechtvaardigheid alleen zichzelf redden...”
Alle overige informatie over deze overbekende heilige vinden we in het Oud-Testamentische boek Job. Het begint met een zeer bondige beschrijving van de man: ‘In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad. Job had zeven zonen en drie dochters. Hij bezat zevenduizend schapen en geiten, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven. Hij was de aanzienlijkste man van het Oosten.
Zijn zonen hadden de gewoonte om de beurt een feest te geven, ieder in zijn eigen huis, en nodigden dan hun drie zusters uit om bij hen te komen eten en drinken. Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ‘s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer.
Dan schakelt het boek onmiddellijk over naar de hemelse regionen, net als Homeros doet in de Ilias. De goden en demonen komen aan het woord in een verhaal dat duidelijk Perzische kenmerken draagt, zoals in de leer van Zarathustra beschreven.
‘Op een dag kwamen de hemelbewoners hun opwachting maken bij de Heer, en ook Satan bevond zich onder hen. De Heer vroeg aan Satan: “Waar kom je vandaan?” Hij antwoordde: “Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.” De Heer vroeg aan Satan: “Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad.” Satan antwoordde: “Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben? U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hem toebehoort gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat hem toebehoort, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.”
Toen zei de Heer tegen Satan: “Goed, met alles wat van hem is, mag je doen wat je wil, maar raak Job zelf niet aan.”
Hierop vertrok Satan.’
En dan begint de rampspoed voor Job.
De Sabeeërs overvallen de boeren en knechten van Job en stelen het vee en doden de knechten.
Schapen, geiten en knechten worden getroffen door een bliksem en allen komen om in het vuur.
De Chaldeeën komen en roven de kamelen en doden de knechten.
En tot slot komt er een boodschapper met het bericht: “Uw zonen en uw dochters zaten in het huis van hun oudste broer te eten en wijn te drinken. Maar plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten en uw kinderen onder het puin bedolven werden en de dood vonden.”
Toen stond Job op, scheurde zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal en zei: “Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam van de Heer zij geprezen.” En hij maakte God geen enkel verwijt.
Dan gaat het verhaal weer verder in de hemel:
‘De Heer vroeg aan Satan: “Waar kom je vandaan?” Hij antwoordde: “Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.” De Heer vroeg aan Satan: “Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt mij ertoe aangezet hem zonder reden te gronde te richten.” Hierop zei Satan: “Zijn leven is hem alles waard. Daarvoor geeft hij zijn hele bezit. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en zijn lichaam aantast, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.” Toen zei de Heer tegen Satan: “Goed, doe met hem wat je wil, maar spaar zijn leven.” Hierop vertrok Satan en overdekte Job van voetzool tot kruin met kwaadaardige zweren. Job pakte een potscherf om zich te krabben, terwijl hij in het stof en het vuil zat.”
In de meeste verhalen wordt verteld dat Job op een mesthoop zat. Zo wordt hij trouwens meestal afgebeeld. Maar waarom een mesthoop? Hoogstwaarschijnlijk omdat die warmte afgeeft.
Dan verwijt zijn vrouw hem zijn rechtschapenheid en onvoorwaardelijke trouw aan God.
Zijn drie vrienden komen ook met verwijten naar hem toe. Het zijn Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma. Maar ook zij kunnen Job niet op andere gedachten brengen. Job klaagt niet, vervloekt God ook niet, maar wel de dag van zijn eigen geboorte, en doet dat in bijzonder mooie bewoordingen:
‘Weeg mijn verdriet en mijn boosheid,’
zegt Job,
‘leg mijn lijden erbij in de weegschaal:
zwaarder is het dan het zand van de zee...
Mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode,
ze vliegen voorbij zonder enige vreugde.
Ze spoeden langs als rieten boten,
als een adelaar die wegschiet naar zijn prooi.’
...
‘Laat de dag dat ik geboren ben vergaan,
en ook de nacht die zei: “Een jongen is verwekt.”
Laat die dag een dag van duisternis worden,
laat God in de hemel er geen acht op slaan.
Laat die dag niet baden in het licht.
Laat het diepste donker hem omhullen,
een dichte wolk hem bedekken
en een zonsverduistering hem teisteren.
Laat het donker die nacht wegnemen,
zodat hij geen dag van het jaar vergezelt,
en geen plaats vindt in de reeks van maanden.
...
Zelfs de ochtendsterren zullen niet verschijnen,
die dag verwacht vergeefs de komst van het licht
en zal nooit de wimpers van het morgenrood zien.
Hij opende de deuren van mijn moeders buik,
hij hield het ongeluk niet voor mij verborgen.
Waarom ben ik niet in haar schoot gestorven,
niet gestikt toen ik ter wereld kwam!
Hadden knieën mij maar niet ontvangen
en borsten mij maar niet gezoogd!
Dan zou ik nu geborgen in de aarde liggen,
dan zou ik geen zorgen hebben, ik zou slapen,
omringd door koningen en raadsheren,
bouwers van paleizen, al vergaan tot puin,
tussen machtigen die goud bezaten
en die hun huis met zilver vulden.
Was ik maar als een misgeboorte weggestopt,
als een kind dat het licht nooit heeft gezien.
In het dodenrijk worden de goddelozen stil,
zij die uitgeput zijn, vinden daar hun rust....’
In de discussie met zijn vrienden gaat het ook over God en het lot van de schepping en dus ook van de mens. Hierover zegt Elifaz, een van Jobs vrienden, die duidelijk niet zo’n hoge dunk heeft van God en zijn schepping::
‘Zelfs in zijn dienaren stelt God geen vertrouwen,
ook bij zijn engelen bespeurt hij nog gebreken.
Hoeveel te meer dan bij de mens, wonend in zijn huis van leem,
met fundamenten in het stof.
Hij is een mot: men drukt hem dood.
Van de ochtend tot de avond afgepijnigd
gaat hij onbemerkt ten onder, voor eeuwig weggevaagd.
De koorden van zijn tent zijn losgerukt,
hij sterft en heeft de wijsheid niet gekend...’
Verderop in de tekst heeft Job het over de wijsheid:
‘De wijsheid - waar moet je haar zoeken,
en het inzicht - waar is het te vinden?
Geen sterveling kent de weg erheen,
de wijsheid is niet in het land der levenden.
De overvloed zegt: “Ze is niet bij mij,’
de diepste zee: “Bij mij evenmin.”
De wijsheid is niet te koop voor enig goud,
noch kan ze in zilver worden afgewogen.
Kostbaarder is ze dan het goud van Ofir,
dan de duurste onyx of saffier.
Ze wordt niet geëvenaard door goud of glas,
niet verworven voor schalen van het fijnste goud.
Vergelijk haar niet met robijnen of kristallen,
een buidel wijsheid is meer waard dan parels.
Topaas uit Nubië kan haar niet evenaren,
ze is kostbaarder dan zuiver goud.
Maar van waar stamt de wijsheid dan,
en het inzicht - waar is het te vinden?
De wijsheid is verborgen voor de blik der levenden,
ook aan de vogels in de lucht laat ze zich niet zien.
De afgrond en de dood, ze zeggen beide:
“Onze oren kennen haar slechts bij geruchte”.
Maar God kent haar wegen
en hij weet waar ze verblijft.’
Enig pessimisme is Job ook niet vreemd. Hij is zo zwaar door de ziekte aangetast, dat hij zijn dood voelt naderen:
‘Mijn dagen zijn geteld,
mijn toekomst wordt aan mij ontrukt,
met de wensen van mijn hart.
Zij maken van de nacht de dag,
zeggen dat het licht is waar het donker heerst.
Ja, mijn huis staat in het dodenrijk,
in de duisternis spreid ik mijn bed.
Tot het graf roep ik: “Jij bent mijn vader,”
en tot de wormen: “Moeder, zuster!”
En waar is dan mijn hoop,
mijn hoop, wie kan die nog bespeuren?
Daalt hij met mij af naar het dodenrijk?
Dalen we samen af in het stof?’
Ten slotte spreekt Jahweh zelf tegen Job en vertelt hem over de macht van God en schenkt hem alles terug in veelvoud, wegens zijn vertrouwen in Hem. De vrienden van Job echter moeten inleveren. Dat klinkt in het boek Job zo:
Nadat de Heer deze woorden tot Job had gesproken, richtte hij zich tot Elifaz uit Teman: “Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over mij hebben gesproken, zoals mijn dienaar Job. Welnu, neem elk zeven jonge stieren en zeven rammen, ga daarmee naar mijn dienaar Job, zodat jullie een offer kunnen brengen voor jezelf. Job, mijn dienaar, zal voor jullie bidden, want ik ben alleen hem goedgezind. Dan zal ik jullie niet blootstellen aan schande, ook al hebben jullie niet juist over mij gesproken, zoals mijn dienaar Job.” En Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäm deden zoals de Heer had gezegd en de Heer was Job goedgezind. Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, bracht de Heer een keer in het lot van Job en hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat.
Al zijn broers en al zijn zusters, en iedereen die hem had gekend, kwamen naar zijn huis om samen met hem te eten; ze schudden hun hoofd en troostten hem, omdat de Heer zoveel rampspoed over hem had uitgestort. En elk van hen gaf hem een geldstuk en een gouden ring.
De Heer zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere, en zo kreeg Job veertienduizend schapen en geiten, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Ook kreeg hij zeven zonen en drie dochters. De eerste dochter noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Keren-Happuch. In het hele land waren geen mooiere vrouwen dan de dochters van Job. En hun vader gaf aan hen een even groot erfdeel als aan hun broers. Hierna leefde Job nog honderd veertig jaar en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen opgroeien tot in het vierde geslacht. En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven.
De uitspraken van Job zijn bijzonder mooi en om die reden ook veelvuldig opgenomen in gebeden en gezangen. Zo vinden we Jobs uitspraak: “Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam van de Heer zij geprezen” terug in de wondermooie ‘Musikalische Exequien’ van Heinrich Schütz.
Als de bijbel het over getallen heeft, dan is hij meestal erg nauwkeurig. Hier dus ook. God geeft alles in tweevoud terug aan Job en inderdaad: op het eind van het verhaal heeft Job exact het dubbele van wat hij bij het begin van de historie bezat. Behalve één zaak: de slaven. Plots is er bij het einde van de tekst geen sprake meer van slaven. Zou dat wijzen op een bewustwording bij de auteur, die tot inzicht is gekomen dat slaven óók mensen zijn en niet zoals dieren en ander bezit mogen beschouwd worden? Of heeft Jahweh zelf beslist dat heel die slavenhandel maar moest opgedoekt worden? En wie ging dan het werk doen voor al die bezittingen van Job. Als hij daarvoor personeel moest betalen was het niet meer dan gerechtvaardigd dat hij alles dubbel en dik terugkreeg. Feit is wel dat God in de bijbel geen problemen heeft met het houden van slaven. Is hij dan toch wel die goede God die men later van hem gemaakt heeft? Of is God zelf veranderd? En is hij dan nog wel God als hij aan verandering onderhevig is?
Hoe is Job nu aan zo’n uitgebreide verering gekomen?
Dat heeft hij te danken aan zijn zweren. Daardoor is hij bij uitstek de heilige geworden die zich over pest en andere besmettelijke ziekten mocht ontfermen. En vermits pest tot ruim drieduizend jaar na Jobs dood een vreselijke onbedwingbare ziekte was, was zijn voorspraak in de hemel echt wel nodig. Hoe meer pest, hoe meer verering voor Job.
Zijn er relieken van hem ergens te vinden?
Ik geloof het niet. Er is in geen enkele tekst sprake van relikwieën van deze heilige man.
Kapellen werden er veelvuldig voor hem gebouwd. Maar méér dan een beeld of een afbeelding van Job was er niet in te vinden. En opvallend is ook, dat die kapellen meestal in moerassige en - of verlaten gebieden te vinden waren. In feite is dat niet zo verwonderlijk. De pestlijders en de leprozen werden steeds snel afgezonderd van de maatschappij en kwamen onherroepelijk in zulke gebieden terecht.
Niet ver van Antwerpen, op zo’n tien kilometer oostelijk van Kalmthout stond eertijds een kapel van Sint Job in een moerasgebied. Zo’n gebied heette ook wel: Goor (zoals in de naam Gooreind). Het dorp dat op die plek ontstond kreeg de naam: Sint-Job-in-‘t -Goor. Iets meer daarover verderop in dit verhaal.
De naam:
Job betekent: de vervolgde. Maar kan ook betekenen: Waar is de Vader? Hebreeuws: Ijjob, Grieks Iob.
Ijjob = ajja-aba = ajjabu = waar is de Vader?
Andere verklaring is: Degene die men vijandig behandelt
In het Duits heet hij Hiob, in het Italiaans: Giobbe en in het Portugees: Jó, Job
Voornamen en daarvan afgeleide familienamen: Job, Jobbe, Jobben, Jobe, Jobs, Jobse, Jobsen, Jobses, Jobsès, Jöbses, Jobsis, Jop, Joppe, Jobina, Jobine, Jobje, Jobkien, Jobkina, Joppa, Joppi, Iob, Diop, Jobken, Jobkenne, Kobkin, Jobchen. Sommige van deze namen kunnen ook afgeleid zijn van Jozef en Jozefa.
Beroemde naamgenoten
Job Cohen: huidige burgemeester van Amsterdam.
Steven Jobs: stichter van Macintosh-computers; bekend om zijn Apple, I-mac, I-pod en I-tunes
De geografische Job
De gemeente Sint-Job-in-‘t-Goor dankt zijn naam aan een Sint-Jobskapel temidden van moerassen.
De schrijfwijze van de naam van deze gemeente is echter niet voor iedereen duidelijk.
In encyclopedieën en woordenboeken vind je : Sint-Job-in-‘t-Goor. Maar de gemeente Brecht, waarvan Sint-Job een deelgemeente is, weet het niet zo goed. Als je Sint-Job binnenrijdt vanaf de autoweg, dan kom je minstens twee verschillende schrijfwijzen tegen op de borden die begin en einde van de bebouwde kom aanduiden: “Sint Job in ‘t Goor” en “Sint-Job-in-‘t Goor”. Geen van beide schrijfwijzen is correct. Werk aan de winkel voor Toon, directeur in Rinkrank, om de gemeente daar eens op te wijzen. Waarom Toon? Omdat hij daar woont, tiens.
De letterkundige Job
Vanzelfsprekend is er het boek Job zelf. Aan te raden lectuur overigens. Het boek zou geschreven zijn tussen de zesde en vierde eeuw voor Christus. In Qumran bij de Dode Zee heeft men resten gevonden van een kopie uit de eerste eeuw na Christus.
Er bestaat ook een ‘Testament van Job’, een werk dat geschreven werd in de eerste of tweede eeuw na Christus.
De plantkundige Job
Jobstranen: Coix lacryma-jobi uit de Grassenfamilie. Deze plant groeit in de tropen en wordt als voedergewas en als graan gekweekt. De schutbladen worden ook als sieraad gebruikt.
De commerciële Job
Eertijds zéér bekend en algemeen verspreid: de sigarettenblaadjes van JOB om zelf sigaretten te rollen. Zouden ze nog steeds gebruikt worden? Moet ik eens vragen aan de leraren in Rinkrank die nog zelf hun rookgerei rollen.