Lucas hoofdstuk 2, vers 22-38
Toen de tijd gekomen was dat zij zich volgens de wet van Mozes moesten
reinigen, brachten ze Hem naar Jeruzalem om Hem aan te bieden aan de Heer,
zoals in de wet van de Heer geschreven staat:
"Al het mannelijke dat de moederschoot opent, zal de Heer worden
toegewijd" en om een offer te brengen, volgens de wet van de Heer: een
koppel tortels of twee jonge duiven.
Daar in Jeruzalem woonde een zekere Simeon; hij was een rechtvaardig en
vroom man; hij verwachtte de vertroosting van Israël en op hem rustte de
heilige Geest.
Door de heilige Geest was hem geopenbaard dat hij de dood niet zou zien
voordat hij de Messias van de Heer had gezien.
Door de geest geleid ging hij naar de tempel. Toen de ouders het kind
Jezus binnenbrachten om met Hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is
nam hij Hem in zijn armen en loofde God met de woorden:
"Nu, Meester, laat U
zoals U gezegd hebt,
uw knecht in vrede gaan;
want mij ogen hebben uw heil gezien,
dat U ten aanschouwen van alle volken hebt toebereid,
een licht dat een openbaring zal zijn voor de heidenen
en een glorie voor uw volk Israël."
Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er van Hem werd gezegd.
Simeon zegende hen en zei tegen zijn moeder Maria: "Deze jongen zal velen
in Israël ten val brengen of laten opstaan. Hij zal een omstreden teken zijn
- ook door uw ziel zal een zwaard gaan, en zo zal onthuld worden wat er in
de harten van velen omgaat."
Ook was daar de profetes Hanna, een dochter van Penuël, uit de stam van
Aser. Ze was hoogbejaard. Na haar meisjesjaren was ze zeven jaar getrouwd
geweest en daarna weduwe gebleven. Nu was ze vierentachtig.
Ze was altijd in de tempel en diende God dag en nacht met vasten en
bidden.
Juist op dit moment voegde ze zich bij hen. Ze loofde God en sprak over
de jongen tegen allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
De jongen groeide op en werd steeds sterker, omdat Hij vervuld werd van
wijsheid en door God rijkelijk werd begunstigd.