Nederlands Ram
Latijn
Aries
Frans
Bélier
Engels
Ram
Duits
Widder
Italiaans Ariete
Spaans
Carnero
Portugees
Carneiro
Het beeld is afkomstig van de ram, waarvan de vacht werd genoemd: het
‘Gulden Vlies’. Het verhaal dat ermee samenhangt is de aanhef van de zeer
bekende Griekse heldensage: de Argonauten.
Zie ook:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Gulden_vlies_(mythologie)
Het Gulden Vlies werd ten tijde van Philips de Goede (15e eeuw)
overgrootvader van Keizer Karel (16e eeuw) het hoogste onderscheidingsteken in
zijn (Bourgondische) rijk. De Orde van het Gulden Vlies was de tegenhanger van
de Engelse Orde van de Kousenband, die reeds sinds de veertiende eeuw bestond.
De Orde van het Gulden Vlies, net als de Orde van de Kousenband, bestaat nog steeds.
Zie ook:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Gulden_vlies
De ram in de Griekse mythologie
In Griekenland, in de landstreek Beotië, leefde koning Athamas, zoon van
Minyas, die de eerste koning was die een schatkist liet maken. Hij was gehuwd
met Nephele, een nimf; onsterfelijk was ze. Naar haar werden later alle nevels
genoemd. Bij deze vrouw had de koning twee kinderen, een zoon Phrixus en een
dochter Helle. Maar het huwelijk leed schipbreuk, deels door de hooghartige
houding van Nephele die zich niet zo goed thuis voelde tussen het boerse volk
der Beotiërs. Bovendien was het huwelijk een afgedwongen huwelijk geweest. Het
was georkestreerd door de hoogste godin Hera. Zo was Nephele de burcht van
Athamas, Orchomenos, binnengegaan. Maar nu verliet ze de burcht, en keerde terug
naar meer hemelse gebieden, met andere woorden, ze stierf en werd opgenomen in
geestelijke, niet-fysieke, regionen.
Koning Athamas hertrouwde. De schone Ino werd zijn gemalin. Zij was de
dochter van Cadmus, de stichter van de stad Thebe
(zie ook Sterrenbeeld Boötes). Een
korte tijd ging het goed, maar al snel werd duidelijk dat Ino het niet zo goed
kon vinden met haar stiefkinderen. Ze was er jaloers op. Die jaloersheid werd
nog groter en nam buitengewone proporties aan, toen ze zelf zoons en dochters
kreeg. Want Phrixus, de oudste zoon van Athamas en Nephele, was natuurlijk de
troonopvolger, en dat stak haar.
Ze zocht dus naar een middel om zich van Phrixus te ontdoen. Maar ze moest
het zo aan boord leggen dat niemand zou merken dat zij de oorzaak was van
Phrixus’ verdwijning.
Toen de zaaitijd was aangebroken, kwamen zoals gewoonlijk de boeren van de
streek naar de burcht van de koning om hun zaaigraan te laten zegenen.
Phrixus ontving de boeren en nam het zaaigraan in ontvangst. Hij ging met het
zaaigoed naar Ino en vroeg haar om haar koninklijke zegen over het graan uit te spreken. Ino
gaf hem daarop het bevel om het graan eerst te roosteren. Phrixus, die nog
jong was, en niet ten volle bewust van zijn daden, deed wat zijn stiefmoeder
hem had opgedragen.
Toen de boeren later dit graan zaaiden, bleven de akkers onbegroeid.
Slechts wilde kruiden groeiden op, het graan bleef achterwege, de oogst
mislukte en in het land brak hongersnood uit.
In hun nood richtten de boeren zich tot koning Athamas. Die zond gezanten
naar de orakelplaats Delphi om de god Apollo om raad te vragen. Maar Ino
reisde de gezanten achterna, haalde ze in en kocht ze om. Toen dan later de gezanten
weer bij koning Athamas terugkwamen, verkondigden zij het valse orakel :
"Het land zal weer vrucht dragen als Phrixus aan de goden geofferd wordt."
Koning Athamas werd haast waanzinnig bij het vernemen van
het orakel. Hij wilde zich eerst aan het lot onttrekken, maar hij besefte dat een gebod van de goden moest uitgevoerd worden, wilde hij niet de
goddelijke wraak op zichzelf doen neerkomen. Hij kon en durfde niet anders dan
aan Apollo’s bevel gehoorzamen.
Samen met zijn gemalin Ino en allen die in zijn burcht
verbleven maakte hij zich op om het offer te voltrekken. Op afstand
volgden de boeren. Niet ver buiten de stad verhief zich een berg die aan
Apollo was gewijd. Daarheen begaf zich de treurige stoet. Langs de
rotspaden klommen allen naar boven. Een stenen altaar was daar opgericht.
Phrixus werd geboeid op het altaar gelegd. Helle stond
wenend naast hem, van plan om tot het laatste ogenblik bij haar broer te
blijven.
Athamas trok zijn priestergewaad aan, waste zijn handen en
nam het bronzen offermes. Reeds hief hij dit in de hoogte om de dodelijke
steek toe te brengen, toen er een plotse nevel opstak. Daarin konden de
aanwezigen een gouden ram onderscheiden die uit de nevel neerdaalde. De ram
gebood Phrixus om op zijn rug te gaan zitten en Helle mee te nemen. Beide
kinderen deden ogenblikkelijk wat de ram hen opdroeg en amper waren ze gezeten
of de ram steeg, omhuld door de nevel, op, en al snel waren zij in de hoogte
verdwenen.
Die nevel was niemand minder dan hun eigen moeder Nephele die van Zeus de
toestemming had gekregen om haar zoon te redden. Hijzelf had haar de gouden
ram geschonken. Maar nu Phrixus en Helle gered waren, verdween Nephele weer.
Daarmee trok ook de nevel rond de gouden ram op, en werd het prachtige
zonovergoten landschap in de diepte zichtbaar. Phrixus genoot van het
wonderlijke uitzicht en hield zich met beide handen stevig vast aan de gouden
lokken van zijn rijdier. Hij voelde hoe Helle zich krampachtig aan hem
vastklampte, haar armen stevig om zijn middel geklemd.
De ram bewoog zich snel voort in oostelijke richting. Weldra was hij bij de
oostelijke grens van Europa gekomen, daar waar een smalle zee-engte dit
werelddeel van Azië scheidt. Toen keek Helle in de diepte, nieuwsgierig naar
het voor haar onbekende land. Maar toen ze daar in de peilloze diepte het blauwe water
zag, werd ze duizelig. Ze loste haar greep en stortte naar beneden. Het water
nam haar op en sloot zich weer.
Vanaf die dag werd deze zee genoemd de Zee van Helle of Hellespont. En deze
naam wordt tot op de huidige dag aan deze zee-engte gegeven.
Geschrokken en bedroefd vloog Phrixus op de gouden ram verder. Steeds meer
naar het oosten ging de tocht. Tot voorbij de Zwarte Zee. Daar lag het land
Colchis, aan de oostkust van die zee. Het is het land waar de stallen zijn
waarin de god Helius de paarden van zijn zonnewagen ‘s nachts onderbrengt.
Daar worden ze elke ochtend voor de zonnewagen gespannen. Helius’ zoon Aietes
was koning over dit land. Hier daalde de gouden ram neer en liet Phrixus bij
de burcht van Aietes afstappen.
Koning Aietes nam de jonge Phrixus liefdevol op in zijn burcht, als was het
zijn zoon. Uit dank voor zijn gastvrijheid schonk Phrixus hem de gouden ram.
Phrixus kreeg daarop van hem de opdracht om de ram te offeren aan de goden.
Want hen kwam in de eerste plaats dank toe omwille van zijn redding. Phrixus
deed wat Aietes hem opdroeg en offerde de ram aan Zeus. Deze nam het offer
welwillend aan en zette ter eeuwige herinnering de ram aan de hemel, waar hij
sindsdien als sterrenbeeld op de aarde neerkijkt.
Aietes kreeg de gouden vacht van de ram. Hij was ooit door een orakel ervan
verwittigd dat zijn leven slechts zo lang zou duren als hij in het bezit was
van de gouden vacht. Om ervoor te zorgen dat de gouden vacht (of gulden vlies)
niet op een of andere manier verloren zou gaan, of gestolen zou worden,
spijkerde hij deze aan een geweldige eik, midden in het heilige woud. Hij liet
de vacht bewaken door een reusachtige draak die nooit sliep.
Hoe verging het ondertussen Athamas en Ino?
Sinds de verdwijning van Phrixus en Helle ging het fout. De hoogste godin,
Hera, was woedend op hen. Op Athamas omdat hij Nephele verstoten had, op Ino
omdat zij zich op zo’n laffe wijze had willen ontdoen van Phrixus. Hera’s
toorn groeide tot een hoogtepunt toen zij ontdekte dat Athamas en Ino nog een
andere misdaad op hun geweten hadden: zij hadden namelijk in het geheim een
zoon van Zeus opgevoed. Die zoon had Zeus verwekt bij Semele, de maangodin, en
heette Dionysus.
Hera maakte Athamas waanzinnig. Hij dacht dat de oudste zoon van Ino - voor
wie Phrixus de plaats had moeten ruimen - een hert was en schoot hem neer.
Toen achtervolgde hij in zijn waanzin ook Ino en haar jongste zoon. Beiden
sprongen van de hoge rotsen in zee, waar Zeus hen - dankbaar omdat Ino zijn
zoon Dionysus had opgevoed - in zeegoden veranderde.
Phrixus huwde in Colchis een van de dochters van Koning Aietes en kreeg
vier zonen.
Vele jaren later zal Iason, een van de grootste Griekse helden, met zijn
Argonauten het ‘Gulden Vlies’ roven en het naar Griekenland terugbrengen. Dat
verhaal hoort echter bij de sterrenbeelden Puppis, Vela en Carina. Deze
sterrenbeelden liggen ten zuiden van de Grote Hond (met de ster Sirius) en
vormen samen het schip Argo, waarmee Iason de reis naar Colchis volbracht.
Toch al even dit: Iason was een nakomeling van koning Minyas, dus ook een
verre verwant van Phrixus. Waarom ging hij op weg om het Gulden Vlies te
roven? Omdat een orakel had gezegd dat het land waar de erfgenamen van Minyas
woonden, nooit voorspoed zou kennen zolang de geest van Phrixus, tezamen met
het Gulden Vlies niet per schip was weergekeerd.
Ram is het eerste sterrenbeeld van de Dierenriem
Ram is het eerste van de twaalf sterrenbeelden van de dierenriem, omdat de
zon bij de aanvang van de lente in het sterrenbeeld Ram staat. In
prehistorische tijden was dat niet zo, toen kwam de zon op in het sterrenbeeld
Stier bij het begin van de lente. Daarom draagt de Stier waarschijnlijk
in de Hebreeuwse traditie de letter Aleph, de eerste letter van het alfabet.
Volgens de astrologen komt de zon in Ram omstreeks 21 maart, dat is op de
equinox of dag- en nachtevening. Maar astronomisch is dat niet meer correct,
de zon komt pas een kleine maand later (omstreeks 16 april) in dit
sterrenbeeld. Astronomie en astrologie lopen dus niet meer gelijk. Op het
moment van de lente-equinox staat de zon tegenwoordig in het sterrenbeeld
Vissen. Het zal nog véle jaren duren voor het lentepunt doorschuift naar het
sterrenbeeld Waterman; het Aquariustijdperk is dus nog niet voor morgen.
In diverse culturen en godsdiensten is het getal 12 een heilig getal.
De
12 apostelen zijn er als stralen rondom de figuur van Christus.
Aartsvader Jakob had 12 zonen.
Het spreekt dan ook voor zich dat die 12 er niet zomaar is: ze verwijst
naar de 12 sterrenbeelden van de Dierenriem.
Helaas voor het heilige getal 12. Maar de dierenriem bevat niet 12, maar 13
sterrenbeelden. Het sterrenbeeld Slangendrager (Asclepius ofte Ophiuchus)
heeft zich er tussen gewrongen, tussen Schorpioen en Boogschutter en krijgt
ook zon en maan en planeten over de vloer.
Ram in de Bijbel, in het Oude Testament, Genesis 29, 31-35.
Aartsvader Jakob had 12 zonen, maar ze waren niet allemaal verwekt bij
dezelfde vrouw. Jakob wilde Rachel tot vrouw nemen, maar de vader (Laban) van
Rachel was daarmee niet akkoord. Daarom moest Jakob eerst huwen met de
oudere zus Lea, want zo hoorde het in die tijden: de oudste zus moest eerst
huwen, dan pas de volgende. Bovendien legde Laban aan Jakob de verplichting op
om gedurende 10 jaar voor hem te werken. Dan pas zou hij Rachel kunnen huwen.
Jakob volbracht de hem opgelegde verplichtingen, maar al was hij dan gehuwd
met twee zussen, monogaam, ja zelfs bigaam bleef hij niet.
Zo staat het in de Bijbel beschreven:
4 zonen bij Lea
Toen Jahweh zag dat Lea minder bemind werd, opende Hij haar schoot,
terwijl Rachel onvruchtbaar bleef. Lea werd zwanger en baarde een zoon en
noemde hem Ruben : "Want zei ze, Jahweh heeft neergezien op mijn ellende:
nu zal mijn man wel van mij gaan houden." Zij werd opnieuw zwanger, baarde
een zoon en zei: "Jahweh heeft gehoord dat ik minder bemind word, daarom
heeft Hij mij ook dit kind gegeven." En zij noemde hem
Simeon. Zij werd
nog eens zwanger, baarde weer een zoon en zei : "Ditmaal zal mijn man zich
wel aan mij gaan hechten, want ik heb hem drie zonen geschonken." Daarom
kreeg hij de naam Levi. Zij werd nog eens zwanger, baarde een zoon en zei: "Ditmaal zal ik Jahweh prijzen." Daarom noemde zij hem:
Juda. Daarna
kreeg zij geen kinderen meer.
2 zonen bij Rachel's slavin Bilha. Genesis 31, 1-8
Toen Rachel zag dat zij Jakob geen kinderen schonk, werd ze jaloers op
haar zuster en zei tot Jakob : "Geef mij toch kinderen, anders ga ik
dood." Toen werd Jakob kwaad op Rachel en zei : "Neem ik soms de plaats in
van God, die je geen kinderen laat krijgen?" Daarop zei Rachel : "Hier is
mijn slavin Bilha, heb gemeenschap met haar, dan kan zij op mijn knieën
baren en kan ik kinderen krijgen door haar." Zij gaf hem dus haar slavin
Bilha tot vrouw en Jakob had gemeenschap met haar. Bilha werd zwanger en
schonk Jakob een zoon. Toen zei Rachel : "God heeft mij recht gedaan, Hij
heeft mijn gebed verhoord en mij een zoon geschonken." Daarom noemde zij
hem Dan. Rachels slavin Bilha werd opnieuw zwanger en schonk Jakob een
tweede zoon. Rachel zei: "Een harde strijd heb ik met mijn zuster
gestreden en ik heb overwonnen." Daarom noemde zij hem
Naftali.
2 zonen bij Lea's slavin Zilpa. Genesis 31, 9-13
Toen Lea merkte dat ze geen kinderen meer kreeg, gaf zij haar slavin
Zilpa aan Jakob als vrouw. En ook Zilpa, de slavin van Lea, schonk Jakob
een zoon. Toen zei Lea : "Het geluk is gekomen." Daarom noemde zij hem
Gad.
Deze Gad werd in de Hebreeuwse astrologie vereenzelvigd met het
sterrenbeeld Ram. Al was dat niet overal en steeds het geval: Ook Naftali werd
soms in de plaats van het sterrenbeeld Ram gesteld.
Lea' s slavin Zilpa schonk Jakob een tweede zoon. Nu zei Lea: 'Ik ben
wél gelukkig, De meisjes zullen mij gelukkig prijzen'. Daarom noemde zij
hem Aser.
Nog 2 zonen en 1 dochter bij Lea. Genesis 30, 14-21
In de dagen van de tarweoogst ging Ruben er eens op uit en vond
liefdesappels ergens op het veld en bracht ze naar zijn moeder Lea. Nu zei
Rachel tot Lea: 'Geef mij ook een paar van die liefdesappels van je zoon.'
Maar zij antwoordde: 'Is het niet genoeg dat je mijn man afneemt? Wil je
nu ook nog beslag leggen op die liefdesappels van mijn zoon?' Rachel zei:
'Als je mij de liefdesappels van je zoon geeft, mag Jakob vannacht bij jou
slapen.' Toen Jakob dus 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet
en zei: 'Je moet bij mij komen slapen, want ik heb eerlijk voor je betaald
met de liefdesappels van mijn zoon.' Die nacht ging hij dus bij haar
slapen. En God verhoorde Lea; zij werd zwanger en schonk Jakob een vijfde
zoon. Toen zei Lea: 'God heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin aan mijn
man heb gegeven.' Daarom noemde zij die zoon
Issakar. Lea werd nog eens zwanger en schonk Jakob een zesde
zoon. Toen zei Lea: 'God heeft mij een mooi geschenk gegeven: ditmaal zal mijn man wel bij mij blijven, want ik heb hem
zes zonen geschonken.' En zij noemde die zoon
Zebulon. Daarna bracht zij nog een dochter ter wereld en noemde
haar Dina.
1 zoon bij Rachel. Genesis 30, 22-26
Toen dacht God aan Rachel, Hij verhoorde haar en opende haar schoot.
Zij werd zwanger, baarde een zoon en zei: 'God heeft mijn schande
weggenomen.' Zij noemde hem Jozef,
daarbij denkend: 'Moge Jahwe mij nog een zoon toevoegen.'
Toen Rachel Jozef gebaard had, zei Jakob tegen Laban: 'laat mij
teruggaan naar mijn woonplaats en vaderland. Geef mij mijn vrouwen en
kinderen voor wie ik bij u gewerkt heb en laat mij gaan; u weet zelf hoe
hard ik voor gewerkt heb.
Nog 1 zoon bij Rachel. Genesis 35, 16-20
Na hun vertrek uit Betel, even voor Efrata, bracht Rachel een kind ter
wereld. De bevalling was moeilijk. Tijdens die zware bevalling zei de
vroedvrouw tot haar: 'Wees maar niet bang, want u krijgt weer een zoon.'
Toen het leven van haar week en zij op sterven lag, noemde zij hem Ben Oni,
maar zijn vader gaf hem de naam Benjamin.
Toen Rachel gestorven was, werd zij begraven langs de weg naar Efrata of
Bethlehem. Jakob plaatste een gedenksteen op het graf. (1)
Ram in de Bijbel is ook de ram die Abraham offerde
Toen Abrahams zoon Isaak een jongeling was, kreeg Abraham in een visioen
van Jahweh de opdracht om Isaak als offer aan Hem op te dragen op de berg Moria.
De volgende ochtend maakte Abraham zich klaar om naar de door Jahweh
aangeduide plaats te reizen. Twee knechten bepakten de ezels en Isaak maakte
zich op verzoek van zijn vader klaar voor de reis.
Toen zij op de derde dag van hun reis de berg Moria voor zich zagen,
vertelde Abraham aan zijn zoon dat dit de plaats was waar zij het offer zouden
opdragen aan God.
Aan de voet van de berg gaf Abraham de knechten de opdracht om daar te
blijven bij de ezels; hijzelf zou met Isaak de berg beklimmen. Hij nam het
vuur en het offermes en liet Isaak het hout dragen. Zo beklommen ze langs een
smal pad de berg.
Onderweg vroeg Isaak: "Vader, we hebben nu wel hout en vuur en u hebt het
offermes in de hand; maar waar is het lam dat we gaan offeren?"
Abraham antwoordde: "Daar zal Jahweh wel voor zorgen, mijn zoon."
Toen zij boven op de berg waren gekomen legde Abraham vuur en
offermes ter zijde, en liet Isaak het brandhout neerleggen. Samen bouwden ze
met stenen die ze daar vonden een altaar. Daarop stapelden ze het hout. Toen
vroeg Abraham aan Isaak om op het altaar te klimmen, en op het hout neer te
knielen. Gehoorzaam deed Isaak wat zijn vader vroeg. Toen Isaak op zijn knieën
zat, met het hoofd tot tegen de takken gebogen, bond Abraham handen en voeten
van zijn zoon vast. Hij nam zijn offermes en hield het klaar om zijn zoon te
slachten. Reeds flikkerde het staal in het felle zonlicht, toen plots een stem
uit de hemel klonk:
"Abraham! Abraham!"
Het was de engel van God die sprak.
Abraham: "Hier ben ik, Heer."
"Abraham, leg het offermes neer en raak uw zoon niet aan. Ik heb gezien dat
u trouw bent aan uw God, en Hem vreest, want u hebt zelfs niet geaarzeld om
uw enige zoon aan Mij te offeren."
Abraham legde het mes neer en keek om zich heen, niet wetend wat hij nu
moest doen.
Toen zag hij temidden van de struiken een jonge ram, die met zijn
horens verstrikt was geraakt in de doorns. Hij bevrijdde zijn zoon, en samen
grepen ze de ram, bonden de poten vast en legden hem op het altaar. Toen sneed
Abraham de hals van het dier open met het offermes en bracht het offer aan
Jahweh, zijn God.
Toen God het offer van Abraham zag, sprak de engel van God: "Omdat u dit
gedaan hebt, zal ik u zegenen in uw nakomelingen. Ze zullen even talrijk zijn
als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels aan het strand. In uw
nakomelingschap zullen alle geslachten van de aarde gezegend zijn, want u hebt
naar mijn stem geluisterd."
Abraham en Isaak daalden de berg af en keerden met de knechten en ezels
naar huis terug.
Omdat Jahweh hem op die plaats van een offerdier had voorzien, noemde hij
die plek sindsdien "God voorziet".
Ram in de Koran
Ibrahiem offert zijn zoon
Net als in de Bijbel wordt in de Koran verteld dat Ibrahiem (Abraham) zijn
zoon wilde offeren aan God. In de Koran staat echter niet om welke zoon het
gaat. Abraham had een zoon bij zijn slavin Hagar. Die zoon heette Ismaïel (Ismaël).
Toen hij echter een zoon kreeg bij zijn vrouw Sara, stuurde hij de slavin met
haar zoon Ismaïel weg. Dat wordt verteld in Genesis, 21, 14 - 21
Abraham voorzag Hagar de volgende ochtend van
brood en een zak water, zette het kind op haar schouder en stuurde hen weg.
Maar onderweg verdwaalde zij in de woestijn van Berseba. Toen de waterzak leeg
was, legde zij het kind onder een struik en ging op een boogschot afstand
zitten, want zij dacht: "Ik kan mijn kind niet zien sterven." Ze bleef daar
zitten en weende luid.
God hoorde het wenen van de jongen, en de engel
van God riep uit de hemel tot Hagar: "Wat is er, Hagar? Wees maar niet bang,
want God heeft in zijn verblijf het wenen van uw kind gehoord. Sta op, neem de
jongen en houd hem goed vast, want ik zal een groot volk van hem maken." Toen
opende God haar ogen, zodat zij een waterput zag; zij vulde de zak weer met
water en gaf de jongen te drinken. En God beschermde de jongen. Toen hij groot
was geworden, leefde hij in de woestijn en werd een ervaren boogschutter. Hij
ging wonen in de woestijn van Paran, en zijn moeder koos voor hem een vrouw
uit Egypte. (1)
Voor joden en christenen is het verhaal gekend dat Abraham zijn zoon Isaak
wou offeren. Voor de islamieten echter gaat het om de zoon Ismaïel, al wordt
diens naam in de Koran niet specifiek vermeld. De verzen in de Koran die
over deze gebeurtenis gaan, eindigen wel met een zegening van Ibrahiem en
Ishaak.
In de Bijbel staat dat Abraham een ram offerde; in de Koran is er geen
sprake van een ram of van enig ander dier; daar gaat het om een niet nader
genoemd offer.
Op basis van dit verhaal vieren de islamieten hun grootste feest van het
jaar: het Offerfeest.
Dit feest wordt gevierd op de tiende dag van de hadj en kan zich over drie
dagen uitstrekken.
Op deze dag (of de tweede of derde dag) slachten de moslims op rituele
wijze een dier. Meestal een schaap, maar het kan ook een geit of een rund of
een kameel zijn. Een derde van het geslachte dier is voor eigen gebruik, een
derde voor familie en vrienden, een derde wordt geschonken aan de armen.
Wikipedia over het Offerfeest:
Het centrum van de wereldwijde viering van het
offerfeest is het dorpje Mina, dichtbij Mekka.
Na zonsondergang op de negende dag verzamelen de
pelgrims zich in Muzdalifah waar zij slapen. De volgende ochtend worden 49 of
70 kleine kiezels opgeraapt en meegenomen naar Mina. Dit is de plek waar de
drie zuilen staan die de duivel (Iblis of Sjaitan) voorstellen en die worden
gestenigd door moslims tijdens de hadj.
Het dorp huisvest in deze tijd ook een groot
aantal slachters die de halal-slachting van grote aantallen offerdieren voor
de pelgrims verzorgen. De recente explosieve groei van pelgrims heeft geleid
tot grote hoeveelheden dieren die geslacht worden, iets dat wel als
verspilling wordt gezien. De Hadjautoriteiten zorgen er tegenwoordig echter
voor dat het vlees in ingevroren toestand bij behoeftigen over de hele wereld
terecht komt.
Uit de Koran
Soera 37, 101-113 Soerat as-saaffaat (= de zich opstellenden)
Daarop verkondigden Wij hem het goede nieuws van
een zachtmoedige jongen. Toen die zover was dat hij met hem mee kon gaan zei
hij: "Mijn zoon, ik heb in de slaap gezien dat ik je zal offeren. Zie eens wat
jij ervan vindt." Hij zei: "Mijn vader, doe wat je bevolen is. Je zult merken
dat ik; als God het wil, iemand ben die geduldig volhardt." Toen zij zich
beiden aan Gods wil overgegeven hadden en hij hem op zijn voorhoofd had
neergelegd, riepen Wij hem: "Ibrahiem! Jij hebt de droom doen uitkomen. Zo
belonen Wij hen die goed doen. Dit was duidelijk een beproeving." En Wij gaven
voor hem een geweldig offer in de plaats. En Wij lieten voor hem een goede
naam bij het nageslacht na. Vrede zij met Ibrahiem! Zo belonen Wij hen die
goed doen. Hij behoort tot Onze gelovige dienaren. En Wij verkondigen hem het
goede nieuws van Ishaak die een profeet uit het midden van de rechtschapenen
zou zijn. Wij zegenden hem en Ishaak. En onder hun nageslacht zijn er die goed
doen en die zich duidelijk onrecht aandoen. (2)
Ram is Petrus aan de christelijke sterrenhemel
In de christelijke overlevering werd het sterrenbeeld Ram gelijkgesteld met
de apostel Petrus. Daaruit blijkt dus al duidelijk dat Ram en Petrus beide de
eersten zijn in hun reeks.
Petrus was de belangrijkste van de twaalf apostelen, hij was bovendien de
eerste die door Jezus tot leerling werd aangesteld, net als de Ram het eerste
sterrenbeeld van de zodiak is.
Uit het Nieuwe Testament, evangelie van Mattheüs:
Eens toen Jezus zich bij het Meer van Galilea bevond, zag hij twee
broers, Simon, die Petrus wordt genoemd, en diens broer Andreas, bezig het
net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers. En hij sprak
tot hen: "Komt, volgt mij, ik zal u vissers van mensen maken." Terstond
lieten zij hun netten in de steek en volgden hem.
Wat verder in de tekst van dit evangelie staat :
Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus was gekomen, stelde hij
zijn leerlingen deze vraag: "Wie is volgens de opvatting van de mensen de
Mensenzoon?" Zij antwoordden: "Sommigen zeggen: Johannes de Doper, anderen:
Elia, weer anderen: Jeremia of een van de profeten." "Maar gij, sprak hij
tot hen, wie zegt gij dat ik ben?" Simon Petrus antwoordde: "Gij zijt de
Christus, de zoon van de levende God." Jezus antwoordde:
"Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik
mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal
u de sleutels geven van het rijk der hemelen, en wat gij zult binden op
aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde
zal ook in de hemel ontbonden zijn." (1)
In de 'Gouden Legende' van Jacobus de Voragine (13e eeuw), lezen we
verschillende legenden over Petrus. De Voragine weidt vooral uit over de
strijd die Petrus voerde met Simon de Tovenaar, zowel in Jeruzalem als in
Rome. Een uittreksel:
De apostel Petrus overtrof alle andere apostelen in
geloofsijver.
Hij was het die de naam wilde weten van degene die Jezus
zou uitleveren, en zoals de heilige Augustinus zegt, hij zou niet geaarzeld
hebben om de verrader met zijn tanden te verscheuren, als hij diens naam had
gekend. Daarom wilde Jezus de naam niet geven, omdat, zoals Chrysostomus zegt,
als hij de naam had verklapt, Petrus onmiddellijk zou recht gesprongen zijn en
de schuldige zou gewurgd hebben.
Hij is het die over de golven naar Jezus liep.
Hij is degene die door Jezus werd uitverkoren om de
transfiguratie bij te wonen, en hij was ook aanwezig bij de opwekking van het
dochtertje van Jaïrus.
Hij is het die het muntstuk vond in de bek van de vis.
Hij is het die van de Heer de sleutels van het hemelrijk
ontving en die de opdracht kreeg om de schapen van Christus te weiden.
Hij is de apostel die op Pinksteren drieduizend mensen
bekeerde door zijn prediking.
Hij was het die de dood van Ananias en Saphirus
voorspelde; die de lamme Eneus genas, die Cornelius doopte, die Tabitus uit de
dood opwekte, die alleen al door zijn schaduw de zieken genas.
Hij was het die door Herodes werd gevangen genomen en
bevrijd werd door een engel.
Over zijn kleding en voeding: hijzelf vertelt ons in het
boek van Clemens: “Ik voed me slechts met brood en olijven, en, eerder zelden,
met groenten. Mijn kleding bestaat eenvoudig uit de tuniek en de mantel die ik
aanheb, en daarmee heb ik genoeg, ik verlang niets anders.”
Men zegt dat hij altijd een zweetdoek op zijn borst
droeg, waarvan hij zich bediende om zijn tranen te drogen, want elke keer als
hij zich de zoete stem van zijn goddelijke meester herinnerde, kon hij zijn
tranen niet bedwingen. Hij weende ook telkens hij terugdacht aan zijn
verloochening op de avond van Witte Donderdag. Daardoor was het zo’n gewoonte
geworden om te wenen, dat zijn gezicht, zo vertelt Clemens, als geëtst was
door de tranen.
Clemens vertelt ook dat hij de nachten in gebed
doorbracht, wachtend op het eerste gekraai van de haan, en dat daarbij de
tranen overvloedig over zijn kaken stroomden.
Wij weten ook, dankzij het getuigenis van Clemens, dat de
dag waarop zijn vrouw het martelaarschap onderging, haar verheugd toeriep:
“Mijn vrouw, denk aan de Heer!”
Op een dag zond Petrus twee van zijn leerlingen uit om te
gaan prediken. Een van hen stierf onderweg, waarop de andere naar Petrus
terugkeerde om hem het treurige nieuws te brengen. Deze laatste was, volgens
de enen, de heilige Martialis, maar volgens anderen was het de heilige
Maternus. De gestorven leerling was de priester Georgius. Petrus gaf aan de
overlevende zijn staf met de opdracht die op het lijk van zijn compagnon te
leggen. Van zodra hij dat gedaan had, werd de gestorvene weer levend, ondanks
het feit dat hij toen al veertig dagen dood was.
In die tijd leefde er in Jeruzalem een magiër, Simon
genaamd, die van zichzelf beweerde dat hij de Eerste Waarheid was. Hij
beloofde onsterfelijkheid aan hen die in hem geloofden en hij beweerde dat
niets onmogelijk was voor hem.
Hij zei ook, zoals het gerapporteerd staat in het boek
van Clemens: “Ik zal publiekelijk aanbeden worden als een god, ik zal
goddelijke eerbewijzen ontvangen, en ik zal al doen wat ik wil. Op een dag,
toen mijn moeder Rachel mij naar het veld zond om er te oogsten, gaf ik
opdracht aan de sikkel om zelf te maaien. De sikkel zette zich aan het werk en
volbracht het werk tienmaal sneller dan de maaiers.”
Hij zei ook, volgens Hiëronymus: “Ik ben het Woord Gods,
ik ben de Heilige Geest, ik ben God in zijn geheel!”
Hij kon bronzen slangen laten bewegen, kon stenen en
bronzen beelden laten lachen en kon honden laten zingen.
Deze man wilde in discussie treden met Petrus om hem
laten zien dat hij God was. Op de afgesproken dag ging Petrus naar hem toe en
zei tegen de aanwezigen:
“Vrede met u, mijn broeders, die de waarheid bemint.”
Waarop Simon zei:
“We hebben uw vrede niet nodig, want als wij in vrede
leven, kunnen we ons niet inzetten om de waarheid de ontdekken. Ook de dieven
verstaan zich onderling in vrede. Roep dus de vrede niet aan, maar de strijd;
en de vrede zal pas tot stand komen als een van ons beiden de andere heeft
overwonnen.”
Petrus zei:
“Waarom boezemt het woord vrede u schrik in? De oorlog
wordt geboren uit de zonde, en waar geen zonde is, heerst vrede. Door woord en
wederwoord ontdekken we de waarheid, door de daden wordt gerechtigheid
gecreëerd.”
Simon:
“Dat betekent allemaal niets. Maar ik zal u de kracht van
mijn goddelijkheid tonen, en u zult me moeten aanbidden, want ik ben de Eerste
Waarheid; ik kan vliegen in de lucht, nieuwe bomen scheppen, stenen veranderen
in brood, in het vuur staan zonder te verbranden; al wat ik wil kan ik doen.”
Maar Petrus weerlegde een voor een al zijn uitspraken en
openbaarde het bedrog van al zijn toverkunsten. Simon, die inzag dat hij niet
opgewassen was tegen Petrus, wierp al zijn toverboeken in het water opdat hij
niet aangeklaagd zou worden als tovenaar en vertrok naar Rome om zich daar als
een god te laten behandelen. En Petrus, van zodra hij dat vernam, ging ook
naar Rome, Simon achterna.
Petrus kwam in Rome aan in het vierde regeringsjaar van
keizer Claudius. Hij bracht er vijfentwintig jaar door en stelde er Linus en
Cletus aan als bisschoppen; de ene voor de buitenwijken van Rome, de andere
voor het stadsgebied binnen de muren. Hij preekte onvermoeibaar en bekeerde
talloze heidenen tot het ware geloof. Hij genas talloze zieken. Omdat hij
steeds weer de kuisheid ophemelde, weigerden de vier concubines van Agrippa,
de prefect, om hem nog langer ter wille zijn, nadat ze zich tot het
christendom hadden bekeerd. Om die reden zocht de prefect een gelegenheid om
zich van die apostel te ontdoen.
Maar de Heer verscheen aan Petrus en zei:
“Simon en Nero hebben kwade bedoelingen met je, maar
vrees niet, want ik ben bij je. Ik geef je als troost en sterkte mijn dienaar
Paulus, die morgen in Rome zal aankomen.”
Daarop begaf Petrus zich, wetend dat zijn pontificaat ten
einde liep, naar de vergadering van de gelovigen, nam Clemens bij de hand, en
wijdde hem tot bisschop en liet hem op zijn stoel zitten. De volgende dag kwam
Paulus in Rome aan, zoals de Heer had voorspeld, en begon hij samen met Petrus
te prediken.
Simon de magiër stond zo in de gunst bij Nero, dat
iedereen wist dat het lot van de gehele stad in zijn handen lag. Op een dag
was hij bij Nero en had hij zijn gezicht zodanig veranderd dat hij nu eens een
ouderling leek, dan weer een jongeling. Toen Nero dat zag dacht hij dat Simon
écht de zoon van God was.
Op een andere keer zei de magiër tegen de keizer:
“Om u ervan te overtuigen dat ik werkelijk de zoon van
God ben, laat me dan onthoofden en de derde dag zal ik verrijzen!”
Nero gaf dus opdracht aan de beul om Simon het hoofd af
te hakken. Maar Simon slaagde er dankzij toverkunst in, dat de beul dacht dat
hij zijn hoofd afhakte, maar in werkelijkheid een ram onthoofde. Snel verborg
hij kop en lijf van de ram en liet alleen de bloedsporen achter op de vloer.
Dan verborg hij zichzelf gedurende drie dagen.
De derde dag verscheen hij weer voor Nero en zei:
“Laat mijn bloedsporen nu maar verwijderen, want hier ben
ik, verrezen zoals ik het voorspeld heb!”
Nero twijfelde nu absoluut niet meer aan de goddelijkheid
van Simon.
Op een dag, toen Simon bij Nero was in een kamer, sprak
een duivel die de gedaante van Simon had aangenomen, het volk toe op het
Forum, zodat het leek dat Simon de gave van bilocatie bezat..
Ten slotte kon hij zoveel respect afdwingen bij de
Romeinse bevolking, dat men een standbeeld voor hem oprichtte met de
inscriptie: “Aan de heilige god Simon”.
Maar Petrus en Paulus, op audiëntie bij keizer Nero,
ontmaskerden al de tovenarijen van Simon. Petrus beweerde zelfs dat, zoals er
twee naturen waren in Christus, de goddelijke en de menselijke, er ook twee
naturen waren in Simon, namelijk de menselijke en de duivelse.
Simon verklaarde daarop:
“Ik kan de aanwezigheid van deze tegenstander niet langer
verdragen! Ik ga mijn engelen opdracht geven om me op hem te wreken!”
Waarop Petrus zei:
“Ik vrees uw engelen niet, zij zijn het die bevreesd zijn
voor mij.”
En Nero:
“Vreest u Simon niet, die door zijn daden toch bewijst
van goddelijke oorsprong te zijn?”
Petrus sprak:
“Als hij echt goddelijk is, dat hij dan zegt waaraan ik
denk en wat ik op dat moment doe. Maar eerst ga ik u in het oor zeggen wat ik
denk zodat hij niet zal kunnen liegen!”
Petrus fluisterde keizer Nero in het oor:
“Laat me in het geheim een gerstebrood brengen.”
Daarna, toen men hem het brood had gebracht en hij het in
zijn mouw had verstopt, zei hij: “Dat Simon nu vertelt wat ik heb gezegd,
gedacht en gedaan.”
Maar Simon wou zich niet gewonnen geven: “Laat Petrus nu
maar zeggen wat ik denk!”
Petrus:
“Wat Simon denkt? Ik zal laten zien dat ik weet wat hij
denkt door te doen waaraan hij denkt!”
Daarop riep Simon verbolgen:
“Dat er grote honden komen om hem te verscheuren!”
En dadelijk kwamen er grote honden aangerend die zich op
de apostel wierpen. Maar Petrus haalde het brood uit zijn mouw, zegende het en
gaf het aan de honden die er gedwee mee afdropen.
“Zie,” zei Petrus tegen Nero, “hoe ik bewezen heb, niet
door mijn woorden, maar door mijn daden, dat ik wist wat Simon dacht.”
Simon zei:
“Luistert, Petrus en Paulus, ik kan jullie hier niets
doen en ik spaar jullie vandaag; maar we zullen elkaar weer ontmoeten en dan
zal ík over jullie oordelen!”
Diezelfde Simon, in zijn hoogmoed, durfde het aan te
beweren dat hij doden weer levend kon maken. Toen gebeurde het op een keer dat
een jonge man schielijk het leven liet en men riep Petrus en Simon. Simon
stelde voor dat degene van hen beiden die er niet in slaagde om de jongen weer
levend te maken zou sterven.
Simon boog zich zo diep over het lijk van de jongeling
dat zijn hoofd het hoofd van de gestorvene raakte en sprak allerlei
bezweringsformules uit en liet uitschijnen alsof de jongeling het hoofd
bewoog. De menigte reageerde met luide kreten en wilde Petrus al te lijf gaan
om hem af te voeren en te stenigen. Maar Petrus kalmeerde het volk. Toen het
eindelijk stil was geworden, riep hij:
“Als deze jongen werkelijk levend is, dat hij dan
rechtstaat, dat hij stapt en dat hij spreekt. Zo niet zullen we slechts
geloven dat het een demon was die het hoofd van de dode liet bewegen. Maar
neem eerst Simon weg van het bed, zodat het werk van de duivel aan het licht
komt!”
Men verwijderde Simon dus van het bed, en men zag dat de
jongeling weer onbeweeglijk lag. Petrus zette enkele stappen achteruit, sloot
de ogen, vouwde de handen en bad enkele ogenblikken.
Toen zei hij:
“Jonge man, in de naam van Jezus Christus van Nazareth,
sta op en wandel!”
Onmiddellijk kwam de dode tot leven, stond op en stapte.
Toen wilde het volk zich vergrijpen aan Simon en hem stenigen, maar Petrus
zei:
“Hij is voldoende gestraft door te moeten erkennen dat
zijn toverkunsten niets uithalen. En onze Meester heeft ons opgedragen kwaad
met goed te vergelden.”
Simon:
“Weet, Petrus en Paulus, dat, ondanks jullie verlangen,
ik jullie nooit de martelaarskroon zal gunnen!”
Petrus:
“Ik wens dat wij mogen verkrijgen wat wij verlangen, maar
u wens ik alleen het slechtste toe. Want al uw woorden zijn leugens!”
Simon ging eens naar het huis van zijn leerling Marcellus
en zei hem, nadat hij een grote hond aan de deur had vastgelegd:
“Ik wil nu wel eens zien of Petrus, die hier vaak komt om
u te zien, hier nu nog durft binnenkomen.”
Maar toen Petrus bij Marcellus kwam, maakte hij een
kruisteken over de hond, die daardoor onmiddellijk van zijn ketenen was
bevrijd. Van die dag af was de hond vriendelijk voor iedereen, behalve voor
Simon. De hond wierp zich op de tovenaar en wilde hem verscheuren. Dat zou ook
gebeurd zijn indien Petrus niet snel tussenbeide was gekomen en de hond
opdracht gaf om Simon geen kwaad te doen. En inderdaad, de hond raakte Simon
niet aan, maar rukte al zijn kleren in flarden. Simon sloeg op de vlucht,
achterna gezeten door het gepeupel, maar vooral door de kinderen, en ze joegen
hem de stad uit als was hij een wolf. Simon was zo beschaamd dat hij zich
gedurende een jaar niet meer in Rome durfde vertonen. Zijn leerling Marcellus,
overtuigd door de mirakelen die Petrus verrichtte, bekeerde zich en werd
leerling van de apostel.
Later kwam Simon toch terug naar Rome en kwam weer in de
gratie van de keizer. Op een dag riep hij het volk bijeen en verklaarde dat
hij de stad zou verlaten, omdat hij, door de acties van Petrus en Paulus, niet
langer in staat was om de stad onder zijn bescherming te nemen. Hij zou ten
hemel opstijgen, want de aarde was niet langer waardig hem te dragen. Enige
tijd later, op de dag van zijn afscheid, beklom hij een hoge toren (volgens
Linus beklom hij het Capitool) en vanaf daar begon hij te vliegen. Op het
hoofd droeg hij een kroon van laurier.
Nero, aanwezig bij dit schouwspel, zei tegen de twee
apostelen:
“Simon zegt de waarheid, jullie zijn bedriegers!”
Petrus zei tegen Paulus:
“Kijk omhoog!”
Paulus keek omhoog, zag Simon vliegen en zei tegen
Petrus:
“Petrus, wacht niet langer met de voltooiing van uw werk,
want de Heer roept ons al!”
Toen riep Petrus:
“Engelen van Satan, die deze mens in de lucht omhoog
houdt, in de naam van mijn meester Jezus Christus, gebied ik u om hem los te
laten!”
En ogenblikkelijk stortte Simon neer, brak zijn schedel
en stierf.
Toen Nero dit vernam, was hij droef om het verlies van
zo’n begaafd man en zei tegen de apostelen dat hij hen daarvoor zou straffen.
Hij gaf hen in de handen van een hoge functionaris, Paulinus was zijn naam,
die hen in de gevangenis liet werpen en hen liet bewaken door twee soldaten,
Processus en Martinianus. Maar dezen, bekeerd door Petrus, openden de
gevangenispoort en schonken Petrus en Paulus weer de vrijheid. Op bevel van
keizer Nero werden de beide soldaten later, na de dood van de apostelen,
onthoofd.
Op aandringen van de christenen, besloot Petrus de stad
te verlaten. Maar toen hij bij een van de poorten van de stad kwam, daar waar
nu de kerk van Sancta Maria ad Passus staat, kwam hij Christus tegen die Rome
naderde.
Op de vraag van Petrus: “Heer, waar ga je heen?” (In het
Latijn: Quo vadis?)
antwoordde Christus:
“Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden.”
Petrus: “Opnieuw gekruisigd?”
De Heer: “Ja.”
Petrus zei: “Dan, Heer, ga ik ook terug naar Rome om
samen met u gekruisigd te worden.” Daarop steeg de Heer weer ten hemel, Petrus
in tranen achterlatend.
Petrus begreep nu dat het uur van zijn martelaarschap was
aangebroken en keerde terug in de stad. Daar werd hij gegrepen door de
dienaars van Nero en voor prefect Agrippa geleid. Volgens Linus straalde het
gezicht van Petrus.
De prefect zei: “U bent werkelijk de man die ervan houdt
om tussen het gepeupel te leven en de vrouwen weg te houden van het bed van
hun echtgenoot?”
Petrus antwoordde: “Ik verheug me alleen in het kruis van
de Heer.”
Omdat Petrus geen Romein was werd hij veroordeeld tot de
kruisdood. Paulus daarentegen, die Romeins burger was, werd veroordeeld tot de
onthoofding.
In zijn brief aan Timotheüs over de dood van Paulus,
schrijft Dionysus dat de massa heidenen en Joden niet ophield met de apostelen
te slaan en hen in het gezicht te spuwen. Toen het moment van scheiden
aangebroken was zei Paulus tegen Petrus:
“Moge de vrede met u zijn, stichter van kerken, herder
van de schapen van Christus.”
En Petrus zei tegen Paulus: “Ga in vrede, prediker van de
waarheid en van het goede, bemiddelaar voor het heil der rechtvaardigen.”
Dionysus volgde daarop zijn meester Paulus, want de twee
apostelen werden geëxecuteerd op twee verschillende plaatsen.
Toen Petrus voor zijn kruis stond zei hij:
“Mijn meester is uit de hemel neergedaald op aarde, maar
werd van de aarde verheven op het kruis. Maar ik, die hij waard gevonden heeft
om van de aarde naar de hemel te roepen, ik wil dat ik gekruisigd word met het
hoofd naar de aarde gekeerd en met de voeten naar de hemel, want ik ben niet
waard om op dezelfde manier te sterven als mijn meester Jezus.” Zo gebeurde:
men draaide het kruis om zodat hij met het hoofd naar beneden hing en de benen
omhoog.
Ondertussen keerde het volk zich woedend tegen Nero en de
prefect en wilde de apostel bevrijden, maar deze bad de mensen om hem zijn
martelaarschap niet te ontnemen. Toen opende God de ogen van hen die weenden
en zij zagen engelen met kronen van rozen en lelies en rechtop tussen hen
Petrus die van Christus een boek ontving waarin hij met luide stem las. Petrus
merkte dat het volk zijn hemelse glorie zag en wijdde het nogmaals toe aan
God. Toen stierf hij.
Twee broers, Marcellus en Apuleus, leerlingen van Petrus,
haalden hem van het kruis en begroeven hem, na hem met geurige kruiden te
hebben gebalsemd.
Diezelfde dag verschenen Petrus en Paulus aan Dionysus,
die hen beiden door een stadspoort zag naderen, hand in hand, gekleed in
helder licht en het hoofd omgeven met een lichtende kroon.
Petrus is de primus inter pares: de eerste onder zijns gelijken. Zo is ook
de Ram.
De 12 maanden van het jaar zijn schatplichtig aan de 12 sterrenbeelden van
de Dierenriem. Eertijds vielen sterrenbeeld en maand samen, maar door de
verschuiving van het lentepunt zijn maanden en sterrenbeelden zo ongeveer drie
weken uiteen gegroeid. Daardoor komt het bijvoorbeeld dat de lente nu pas
omstreeks de 21e maart begint (lente-equinox), en niet meer op 1 maart zoals dat
iets meer dan
tweeduizend jaar geleden het geval was.
Verwant aan Ram is de maand maart. De naam van die maand is afgeleid van
Mars, de oorlogsgod der Romeinen. Zowel in de ram als in maart vinden we iets
van het vurige karakter terug dat ook Petrus typeert. Niet toevallig is Ram
dan astrologisch gezien ook een vuurteken. Wie aan het begin van iets staat,
zoals Ram aan het begin van de dierenriem, zoals Petrus aan de oorsprong van
de christelijke kerken, zoals Mars aan het ontstaan van Rome, die moet iets
dynamisch, vurigs uitstralen. De lente, die aanvangt als de zon in het
sterrenbeeld Ram komt (volgens de astrologie), duidt ook op de overwinning van de warmte op de koude.
Het leven keert daarmee terug.
Ster en steen
Op de borstplaat van de Israëlische hogepriester waren 12
stenen bevestigd. Die correspondeerden met de 12 zonen van Jakob en daardoor
ook met de 12 sterrenbeelden van de dierenriem.