UITGEPERST                                                                                           Zo hoor je het ook eens van een ander

Luc Cielen in Rinkkrant 902 (30 september 2005)


Zo, lieve kindjes, dat was een leuk verhaaltje over Juleke. Nu mogen jullie je stoeltje nemen en aan dat tafeltje gaan zitten. Dan gaan we strakjes een mooi tekeningetje maken voor het kindje dat vandaag jarig is ....


Wie me al langer kent, weet dat ik een verbeten strijd voer tegen het verkleinwoord in gesprekken met kinderen. Waarom?

Omdat verkleinwoorden betuttelend zijn en daardoor elk zelfrespect bij de aangesprokene de grond in boren. Verkleinwoorden zijn in het kader van een pedagogische opdracht totaal uit den boze.


Elk kind voelt zich groot. Een kleuter van drie jaar vindt dat hij groot is, want hij gaat al naar school. Een kleuter van vier jaar vindt zichzelf groot want nu mag hij naar de grote kleuterklas overstappen, een kind van zes vindt zich groot, want het mag naar de ‘grote school’, een kind van 12 vindt zich vanzelfsprekend groot. Waarom spreken dan zoveel ouders én leerkrachten kinderen (zelfs tot in de zesde klas - meegemaakt in Rinkrank) aan met verkleinwoorden? Waarom doen leerkrachten dat zelfs nog in de middelbare school (ook meegemaakt in een bepaalde school in Antwerpen)?

Laat me duidelijk zijn: ban de verkleinwoorden uit het pedagogisch vocabularium. Behalve het woord meisje, houd dat er maar in, want meis, dat klinkt niet. Maar vergeet tevens niet dat het verkleinwoord meisje in oorsprong al even betuttelend was als alle andere verkleinwoorden. Gelukkig (hopelijk) voelen we dat nu niet meer zo aan.


Vandaag las ik een tekst in De Morgen die mijn visie op verkleinwoorden perfect ondersteunt. En al ben ik radicaal tegen het klakkeloos overnemen van teksten, toch wil ik voor een keer een uitzondering maken en de tekst van Hugo Camps woordelijk meegeven:


Tommeke

Eerst was er Kimmeke, nu is er Tommeke. Ik word niet goed van het ge-ke. Suske en Wiske verdienen ook stilaan de dood met de kogel.

Na Poeske Scherens had ik het wel gehad. Ik verlang naar stoere namen, naar Swa en Rosa, om maar iets te noemen.

Er komt in dit land geen einde aan het getut als iets goed gaat, als geluk wenkt. Alles wat armen heeft, schiet dan door in het familiaire, in poedeldrift, in miserabel geslijm. Om kotsmisselijk van te worden. Met dank aan de VRT en VTM, en aan de sport in het algemeen.

Miniatuurdwang: is het de volksaard? Wij, les petits gens? Mijn slager, reus van een man, buitenlucht in zijn eentje, hoorde ik tegen moeder en kind zeggen: “Zou het menneke misschien een sauciske willen? Hier zie, een schelleke.” Kindermishandeling van de ergste soort, en de moeder liet het toe. Ik was die dag graag gehaktmolen geweest.

Al het intieme ge-ke is even leugenachtig als beledigend. Ergo: soms goedbedoeld. Dames, hoed u voor mannen die liefhebbend staan te zwijmelen voor hun zogenaamde ‘prutske, bolleke, zoeteke’. Amper de deur uit liggen ze met een sloerie van een pruts(!) te hobbelen in een shabby hotel. Als mijn geliefde mij op zaterdagochtend, bij het ontbijt, aanspreekt met ‘venteke’ weet ik: dit kost geld.

Het slappe gekeutel kent rang noch stand.

Politiek leider Bart Somers zei in de krant dat hij de wagen van Annemie Peeters ‘een zoentje’ had gegeven. Thuis zegt hij wellicht zoeneke. Bart Somers: intimus zonder grenzen, maar de kakataal is hij nog steeds niet ontgroeid. Een beetje politiek leider rijdt gewoon in het hol van een obstakel en zegt dat ook met zoveel woorden. Zoentje aan de kofferbak, schei toch uit! Leiderschap is: de klank van metaal op metaal.