VASCO DA GAMA 1469 - 1524
(Sines, 1469 - Cochin (India), 24 december 1524)
Vasco da Gama was de zoon van een ambtenaar uit Sines (tussen Lissabon en Sagres aan de Atlantische kust).
Hij was misschien niet de beste zeevaarder, maar had die wel in dienst. Zijn opdracht was om contacten te leggen met de oosterse koningen in India.
Zaterdag 8 juli 1497: gaat in feestelijke stoet met 170 manschappen door de straten van Lissabon. Priesters volgden met brandende kaarsen. Duizenden mensen volgden de stoet. Een priester (abt vh klooster) gaf hen de zegen en verklaarde dat allen die op de reis zouden omkomen in de hemel zouden komen. Onder de 170 bemanningsleden waren 10 ter dood veroordeelden met kettingen aan elkaar vastgebonden die de meest riskante opdrachten onderweg moesten uitvoeren.
Hij had 4 schepen:
San Gabriel 200 ton; San Raphael idem, Berrio = 100 ton, bevoorradingssschip = 400 ton.
De bouw van San Gabriel en San Raphael was geleid door BARTOLOMEU DIAS.
Onderweg naar Kaap Verde: mist. De schepen verloren elkaar uit het oog, maar vonden elkaar terug bij Kaap Verde.
Zeilt dan in een grote boog via het westen naar het zuiden (om de stormen te ontwijken). Misschien wilde hij in het westen land ontdekken (zoals Columbus 3 jaar eerder).
Het werd tot dan toe de langste zeereis van de wereld: 96 dagen lang zagen zij geen land. Maar daarmee kwam ook de scheurbuik (een ziekte die men tot dan niet kende): door te lang zonder verse groenten en fruit kregen de mannen scheurbuik: het tandvlees zwol op, zodat het over de tanden hing en eten onmogelijk werd. Ze stierven. Oorzaak: tekort aan vitamine C.
Op 4 november 1497: komen in de baai van St Helena, niet ver ten noorden van Kaap de Goede Hoop. Dit betekende feest na de lange ontberingen. De schepen werden op land getrokken en hersteld. Vers water ingenomen. Houtvoorraad aangevuld. Proviand aangevuld. Eén van de mannen wilde contact leggen met de inboorlingen (Bosjesmannen en Khoikhoi (Hottentotten)). Hij werd uitgenodigd aan een feestmaal, maar door een of andere stommiteit voelden de zwarten zich gekrenkt en gingen hem te lijf. Hij kon het op een lopen zetten en nog net op tijd in een roeiboot springen. De speren vlogen hen om de oren en Vasco da Gama werd gewond.
22 november: gaan aan land in de Mosselbaai. Het voorraadschip werd aan land getrokken. Snuisterijen uitgewisseld met de plaatselijke bewoners (belletjes, mutsen, tegen ivoren armbanden). Kregen ook een os. Slachtten die en werd gefeest. De inboorlingen dansten en de manschappen en ook Da Gama deden uitbundig mee. Ze zien er zeeleeuwen en pinguins: vogels zo groot als eenden en niet kunnen vliegen. We doodden veel van deze vogels en ze schreeuwden als ezels.
Eind december voeren ze voorbij de baai van Algoa (tot daar was Dias gekomen). Ze voeren dan noordwaarts. Omdat het Kerstmis was, noemde hij de kuststrook Natal. Heeft die naam nu nog maar in de combinatie Kwazoeloe-Natal. Op een avond – ze zijn al lang het eiland van het kruis voorbij, krijgen ze tegenwind en geraken maar moeilijk vooruit. Ze gooien de ankers uit en blijven ter plaatse. Maar als ze ’s morgens weer vertrekken, zien ze dat ze opnieuw voorbij het eiland van het Kruis varen. Wat was er gebeurd? Door de sterke zeestroming was het schip teruggevaren.
Bleef naar het noorden varen en kwam in Quelimane (Mozambique). Hier bleven ze een maand rusten en de zieken (scheurbuik) konden herstellen.
Eind februari 1498: varen naar Mozambique. Deze stad was al druk bezocht door de moslims. De inwoners dachten dat Vasco da Gama ook een Arabier was. Het grote verschil in scheepsbouw schenen ze niet op te merken. Zij kregen de bestuurders van de stad op bezoek die hen vertelden dat er nog meer Arabische schepen in de haven lagen, geladen met goud, zilver, edelstenen en specerijen. Toen Vasco da Gama hen duidelijk maakte dat zij geen moslims waren, maar christenen, veranderde de houding van de bestuurders onmiddellijk. Zij kregen echter wel de beloofde stuurlui (maar die moesten de Portugezen misleiden). Een van de stuurlui probeerde hen inderdaad in de val te lokken, maar Vasco liet een kanon afvuren zodat het plan verijdeld werd. Vasco da Gama had geschenken gegeven aan de sultan (visserspetten, koperen armbanden en belletjes van tin). Die was beter gewend en was eigenlijk gechoqueerd door die armzalige spullen. Vasco da Gama had geen betere geschenken, hij was meer op reis gegaan om te ontdekken en had duidelijk niet verwacht in een gebied te komen waar een beschaving bestond.
7 april 1498: komen in Mombasa (nu in Kenia). Toen men hier vernam dat hij christen was wilde men hem in de val lokken. Er kwamen boodschappers die zich uitgaven voor christenen. Zij moesten proberen de manschappen van boord te lokken. Maar VdG had hen door. ’s Nachts werd zijn schip overvallen, waarbij de overvallers op een warm onthaal mochten rekenen. De moslim stuurlui sprongen overboord en zwommen naar de oever. Hier leren ze kokosnoten kennen: palmen met vruchten zo groot als meloenen en smaken naar hazelnoten.
15 april 1498: zij overmeesteren een kleine boot met vissers. Het zijn moslims. Een van de moslims wordt naar Malindi (Kenia) gestuurd om met de burgemeester te onderhandelen. Dat lukt als vanzelfsprekend en de burgemeester stuurt geschenken. Zo doet ook Vasco da Gama: hij laat koperen schalen, een klok, een stuk koraal, een hoed en een overjas aan de burgemeester sturen. Hij ontmoette in Malindi Indiërs, van wie hij dacht dat ze christenen waren.
Deze Indiërs zijn taankleurige mannen en dragen maar weinig kleding. Zij hebben lange baarden en heel lang haar, dat ze vlechten. Ze vertelden ons dat ze geen rundvlees aten. Hun taal is verschillend van dat van de Moren. […] Op de dag dat de Kapitein (da Gama) naar de stad ging in zijn boot, staken deze Indische Christenen vuurwerk af en staken hun handen in de lucht toen hij passeerde, vol vreugde roepende: Christus!, Christus! Het lijkt waarschijnlijker dat de Indiërs hun hindoe god Krishna aanriepen!
Onderweg naar Indië zien ze plots de Poolster weer, laag aan de hemel. Hoe komt dat? (ze zijn de evenaar overgestoken)
Het was in ieder geval wel een bekwame loods, want na een tocht van 4200 kilometer bereikten de Portugezen op 20 mei 1498 de Indiase kust op tien kilometer afstand van Calicut. Met de zuidwestmoesson in de rug ging de overtocht zeer vlot in 23 dagen.
VANAF HIER: VOORLEESTEKST GEBRUIKEN. Dat Calicut een belangrijk internationaal handelscentrum was, bleek al bij de eerste kennismaking: De volgende dag kwamen dezelfde boten weer langszij, toen de kapitein een van de veroordeelden, João Nunes, naar Calicut stuurde en degene met wie hij ging brachten hem naar twee Moren uit Tunis, die Castiliaans en Genuees spraken. De eerste begroeting die hij hoorde was in deze woorden: “Moge de Duivel je halen! Wat kom je hier doen?” Zij vroegen wat hij zo ver van huis te zoeken had en hij vertelde hun dat wij op zoek waren naar christenen en specerijen. Zij zeiden: “Waarom doen de Koning van Castilië, de Koning van Frankrijk of de Seigneurs van Venetië dat niet?” Hij zei dat de Koning van Portugal hun dat niet toestond, en zij zeiden dat hij daaraan goed had gedaan. Na dit gesprek namen ze hem mee naar hun vertrekken en gaven hem wittebrood en honing. Toen hij gegeten had keerde hij terug naar de schepen, vergezeld door een van de Moren die zodra hij aan boord was, deze woorden sprak: “Een goede zaak, een goede zaak! Veel robijnen, veel smaragden! U bent God veel dank verschuldigd dat Hij u naar een land gebracht heeft dat zulke rijkdommen heeft!” Wij waren zeer verbaasd deze woorden te horen, want wij hadden nooit verwacht onze taal zo ver weg van Portugal te horen spreken.
De lokale heerser, de zamorin, ontving da Gama in zijn paleis. Da Gama snoefde tijdens die bijeenkomst over de onmetelijke macht en rijkdom van de Portugese koning en eiste dat de zamorin de islamitische handelaren de toegang tot de stad zou ontzeggen. Maar bij een volgend bezoek kon hij alleen minderwaardige geschenken aanbieden, waaronder visserspetten en strengen koraal. De zamorin beet hem toe, dat als da Gama, zoals deze beweerde, was gekomen om mensen te ontdekken, hij ook geschenken mee had moeten nemen.
De omvangrijke islamitische handelsgemeenschap was uiteraard niet blij met deze binnendringer en de betrekkingen verslechterden snel, met wederzijdse gijzelnemingen en andere incidenten. Uiteindelijk kon da Gama bij de Indische handelaren wel een waardevolle lading specerijen aanschaffen. Na drie maanden besloot da Gama weer te vertrekken, waar de zamorin niet rouwig om zal zijn geweest.
De terugreis
De timing van het vertrek uit Calicut, 29 augustus 1498, was echter ongelukkig en geeft ook aan dat Vasco da Gama nog weinig had opgestoken over de navigatie in de Indische Oceaan. Van april tot september waait de moesson vanuit het zuidwesten, waarna hij van oktober tot maart uit de tegenovergestelde richting, het noordoosten, komt. Hij kwam niet weg en verbleef een maand op het eilandje Anjediva, iets ten noorden van Calicut. Pas op 7 januari, 132 dagen na het vertrek uit Calicut, arriveerden de drie schepen in Malindi. De overtocht had bijna de helft van de bemanning het leven gekost als gevolg van scheurbuik. Da Gama zag zich genoodzaakt om de São Rafael te verbranden en de resterende bemanning over de São Gabriel en de Berrio te verdelen.
De schepen rondden Kaap de Goede Hoop op 10 maart, waarna de oversteek van 7000 kilometer naar de Kaapverdische eilanden slechts 27 dagen kostte. Door een storm raakten de twee schepen elkaar vervolgens kwijt. Nicolau Coelho arriveerde op 10 juli 1499 met de Berrio als eerste in Lissabon, twee jaar na het vertrek. Vasco da Gama voer door naar de Azoren, waar zijn broer Paulo aan de gevolgen van scheurbuik overleed. In september arriveerde ook da Gama in Lissabon. In totaal overleefden 60 van de 170 bemanningsleden de tocht.
Vasco da Gama leidde een tweede expeditie naar India in 1502. Hij had de beschikking over vijftien schepen en 800 manschappen. De vloot was duidelijk uitgerust voor een strafexpeditie tegen Calicut, waarmee de Portugezen sinds de reis van Cabral in openlijke vijandschap verkeerden.
Langs de kust van Afrika brandschatte da Gama diverse steden. Toen hij in oktober 1502 voor de kust van India arriveerde, begon Vasco da Gama direct islamitische schepen aan te vallen. Hij pleegde bij de verovering van de dhow Mîrî een zelfs voor de normen van die tijd meedogenloze daad van piraterij. De onbewapende Mîrî had 380 pelgrims aan boord, die op de terugreis waren van Mekka. Na het schip geplunderd te hebben, liet da Gama het tot zinken brengen. Tomé Lopes, kroniekschrijver aan boord, schreef dat hij die dag zijn leven lang niet zou vergeten: Wij enterden een schip uit Mekka met aan boord 380 mannen en vele vrouwen en kinderen en namen hun meer dan 12000 dukaten en goederen ter waarde van tenminste nog eens 10000 dukaten af. En met buskruit staken we het schip met alle mensen aan boord in brand, op de eerste dag van oktober.
In Calicut eiste hij opnieuw van de zamorin dat deze de islamitische handelaren de toegang tot de stad zou ontzeggen. Na diens weigering bombardeerde da Gama de haven twee dagen lang en vertrok toen naar het concurrerende Cochin om daar handel te drijven. Vasco da Gama vertrok in februari 1503 met een enorme buit naar Portugal.
In 1524 werd da Gama opnieuw naar India gezonden, waar inmiddels een Portugese kolonie was gevestigd. Hij had als opdracht de corruptie te bestrijden, maar stierf enkele maanden na aankomst in Cochin aan een ziekte. Aanvankelijk lag hij er ook begraven, tot in 1539 zijn stoffelijk overschot naar Portugal werd teruggebracht en werd bijgezet in een tombe in de Mosteiro dos Jerónimos.
FRANCISCO DE ALMEIDA (1450-1510)
Francisco de Almeida vertrok op 25 maart 1505 met 21 schepen en 1500 man uit Lissabon. Hij passeerde Kaap de Goede Hoop op 26 juni. Met een deel van de vloot bereikte hij het eiland Kilwa voor de kust van het huidige Tanzania op 23 juli. De rest was onderweg verspreid geraakt. Hij nam het stadje in en stichtte er het eerste Portugese fort aan de Afrikaanse oostkust. Nadat hij Mombassa nog had geplunderd, vertrok Almeida op 27 augustus naar India, waar hij enkele weken later arriveerde. Hij was daarmee net op tijd voordat de moesson van richting veranderde. Van april tot september waait deze wind vanuit het zuidwesten, waarna hij van oktober tot maart uit de tegenovergestelde richting, het noordoosten, komt. Dit ritme bepaalde in hoge mate de zeilvaart in de Indische Oceaan en dus ook de activiteiten van de Portugezen.
Een van de opvarenden is Magellaan.
In 1505 voer hij naar India op de vloot van Dom Francisco de Almeida, de eerste Portugese onderkoning in Azië.
Almeida bouwde nieuwe forten op het eiland Angediva en Cannanore. Zijn hoofdkwartier vestigde hij in Cochin. Almeida’s zoon Lourenço leidde een strafexpeditie naar Quilon, waar de Portugese handelspost was uitgemoord. Vervolgens voer Lourenço de Almeida als eerste Portugees naar Ceylon, het enige gebied waar kaneel groeide. Hij bouwde ook daar een fort.
Onderkoningschap
In maart 1506 versloeg Lourenço de Almeida voor de kust van Cannanore een grote vloot van 200 schepen van de samorijn van Calicut. Het jaar daarop belegerde samorijn samen met de lokale heerser vier maanden lang het fort van Cannanore, maar de Portugezen werden in augustus 1507 ontzet door de aankomst van een nieuwe vloot onder leiding van Tristão da Cunha. Da Cunha had op de uitreis het eiland Socotra bij de ingang van de Rode Zee veroverd. Een eskader van da Cunha’s vloot nam in september 1507 onder leiding van Afonso de Albuquerque het aan de ingang van de Perzische Golf gelegen Hormuz in.
De Portugese agressie lokte een reactie uit van de Egyptische Mamelukken. Deze hadden een groot belang bij de ongestoorde specerijenhandel via de Rode Zee. Zij bouwden met Venetiaanse steun een vloot, die ze naar de kust van Malabar stuurden. De Mamelukse vloot versloeg in maart 1508 bij Chaul een eskader van Lourenço de Almeida. Deze sneuvelde toen zijn schip tot zinken werd gebracht.
Eind 1508 arriveerde Albuquerque vanuit Hormuz op de kust van Malabar. Hij had een brief van Koning Manuel, waarin deze het onderkoningschap overdroeg aan Albuquerque. Francisco de Almeida, vastbesloten de dood van zijn zoon te wreken, weigerde dit te accepteren en zette Albuquerque gevangen. Almeida voer met 23 schepen naar het noorden. Bij Diu versloeg hij op 3 februari 1509 een gecombineerde vloot van de Mamelukken, de Ottomanen, de samorijn van Calicut en de sultan van Gujarat. De Portugezen hadden grotere schepen en een superieure artillerie, waardoor de tegenstanders geen kans hadden. Het was een beslissende overwinning. Het duurde 30 jaar voor de Ottomanen een nieuwe poging ondernamen om de Portugese heerschappij over de Indische Oceaan te betwisten.
Terug in Cochin moest Almeida toch zijn functie overdragen aan Albuquerque. In december 1509 zeilde hij terug naar Portugal. Bij de Kaap de Goede Hoop stalen zijn mannen vee in een dorp van de Khoikhoi, in Nederland ook wel Hottentotten genoemd. Almeida wachtte zonder de gebruikelijke zware bewapening op het strand. De Khoikhoi roken hun kans en doodden Almeida en 64 anderen.
Nalatenschap
Onder Almeida en Albuquerque vestigden de Portugezen zich definitief in Azië, waar ze tot de 20e eeuw zouden blijven. Na de slag bij Diu was hun suprematie ter zee onbetwist in het gebied van de Indische Oceaan. De Portugezen hadden echter te weinig schepen en manschappen om de handel in peper en specerijen totaal onder hun controle te brengen. De handelsroute via de Rode Zee bleef bestaan, naast die van de Portugezen via Kaap de Goede Hoop.