https://www.cielen.eu

 

  WEEGSCHAAL - LIBRA

 

 

 

Het sterrenbeeld Weegschaal bestond tot in de Romeinse tijd nog niet. De sterren die nu tot dit sterrenbeeld behoren, maakten eertijds deel uit van de Schorpioen, waarvan het de klauwen waren; de namen van de afzonderlijke sterren herinneren eraan. In de loop van de eerste eeuwen van onze tijdrekening werden de sterren als een apart sterrenbeeld gezien dat de naam Iugum (juk) kreeg. Door de gelijkenis met een weegschaal kreeg het ten slotte die naam. Volgens de Romeinse geschiedschrijvers werd het sterrenbeeld Weegschaal pas in 46 voor Christus aan de sterrenhemel toegevoegd, ter gelegenheid van de kalenderhervorming van Julius Caesar. Het waren de Romeinse auteur Flavius en de Grieks-Alexandrijnse astronoom Sosigenes die deze kalenderhervorming realiseerden. Omdat dit sterrenbeeld pas in latere tijd aan de zodiak werd toegevoegd, heeft het geen mythologisch verhaal meegekregen. De symboliek die aan het sterrenbeeld ten grondslag ligt, is wel belangrijk, omdat een weegschaal niet alleen een koopmansinstrument was maar ook symbool stond voor het afwegen van goed en kwaad. In alle culturen zijn dan ook weegschalen gebruikt als symbool voor het afwegen van de goede en slechte eigenschappen van een persoon.

De verpersoonlijking van de weegschaal vinden we onder andere in Vrouwe Justitia. Zij wordt geblinddoekt afgebeeld met een weegschaal in de hand en is het symbool van de aardse gerechtigheid. In Egypte was het de god Osiris die het dodengericht hield en daarbij een weegschaal gebruikte als beeld van de goddelijke gerechtigheid. Dit treft men niet alleen in Egypte aan, vele oosterse culturen en godsdiensten kenden het afwegen van de ziel als een overgang van het leven in het ondermaanse naar het leven in het hiernamaals.

In verband met de sterrenwereld werd het beeld van de weegschaal gebruikt als beeld voor het evenwicht tussen licht en donker. De zon stond vroeger, en nu nog in de astrologie, in dit sterrenbeeld op het ogenblik dat dag en nacht even lang waren tijdens de herfstequinox. Je zou dan ook mogen verwachten dat de weegschaal in evenwicht wordt afgebeeld, maar dat is niet zo.

 

WEEGSCHAAL IN DE MYTHOLOGIE

 

Er is een verhaal in de Griekse mythologie dat zeer goed aansluit bij de symboliek van de Weegschaal. Het gaat over Themis, goddelijke dochter van Uranus en Gaea, godin van recht, wet en orde, moeder van Prometheus en Epimetheus die beide nauw betrokken waren bij het lot van de mensheid.

 

Prometheus beschouwde zichzelf als de onvoorwaardelijke beschermer van de mensen, waardoor hij meer dan eens in conflict kwam met Zeus. Hij was het die de mensheid het vuur schonk en daarvoor eeuwig gestraft werd door Zeus. Epimetheus was degene die de doos van Pandora opende en daardoor alle ziekten en kwalen over de mensheid uitstortte. Het Themisverhaal is tevens een zondvloedmythe en begint bij Lycaon, koning van Arcadië, die een vertrouweling was van de goden, maar bij de mensen berucht was om zijn wreedheid. Op een dag kwam Zeus hem incognito opzoeken in zijn burcht maar kon het niet laten om met enkele wonderlijke tekenen te laten zien dat hij een god was. De aanwezigen vielen op hun knieën voor hem, behalve Lycaon. Hij wilde zijn gast op de proef stellen om te zien of hij wel degelijk de god was voor wie hij zich uitgaf. Aan zijn koks gaf hij opdracht een van de gevangenen uit zijn kerkers te halen, te slachten en klaar te maken als avondmaal, want hij wilde zien of Zeus het zou merken. En of Zeus het merkte. Nauwelijks was men aan tafel gegaan of Zeus ontstak in een goddelijke woede, donderslagen deden de burcht op haar grondvesten daveren en bliksemschichten joegen heen en weer tussen de muren. In paniek vluchtte Lycaon naar buiten; Zeus slingerde hem met zijn donderstem een vervloeking achterna, en al lopende veranderde hij in een wolf.

Walgend van de slechte daden van de mensheid keerde Zeus naar de Olympus terug en besloot een grote zondvloed over de aarde te zenden om heel het mensenras uit te roeien. Maar Prometheus, die de mensen steeds ter zijde had gestaan, waarschuwde zijn zoon Deucalion en diens echtgenote Pyrrha, de dochter van Epimetheus. Op aanraden van Prometheus bouwde Deucalion een ark en ging met zijn vrouw aan boord.

Toen stuurde Zeus de zuidenwind die massa's regen over de aarde uitstortte. De rivieren zwollen, de zeeën bruisten en het water steeg tot aan de hoogste bergtoppen. Alle steden en dorpen werden overspoeld en behalve Deucalion en Pyrrha overleefde niemand deze zondvloed. Negen dagen lang dreef de ark rond, tot het water begon te zakken en op de berg Parnassus strandde. Deucalion liet een duif uitvliegen en toen deze terugkeerde met een verse olijftak in de bek, verliet hij de ark. Daar keek hij over de verwoeste aarde en zover hij kon zien, was er geen levend wezen te bespeuren. ‘Ach,’ zei Deucalion, ‘had mijn vader Prometheus me nu maar geleerd om mensen te scheppen, dan kon de aarde weer bevolkt worden.’

Boven hem op de berg zag hij een half verwoeste tempel staan van de godin Themis. Pyrrha en hij gingen erheen en knielden neer bij het altaar. Ze hieven hun armen ten hemel en smeekten de godin hen te helpen: ‘Zeg ons hoe wij de aarde weer tot leven kunnen wekken.’ De godin antwoordde: ‘Sluier uw gezicht en werp de beenderen van uw moeder achter u!’

Verwonderd stonden Deucalion en Pyrrha op en vroegen zich af wat de godin met die uitspraak bedoelde. Hun beider moeders waren sinds geruime tijd gestorven en begraven op een plaats ver van waar ze nu stonden. Bovendien had de godin niet over moeders gesproken, maar over hún moeder. Toen opeens begrepen ze het, de godin bedoelde hun moeder aarde. Ze gingen een eind van het altaar weg, raapten stenen op van de rotsige bodem, bedekten hun gezicht en wierpen de stenen achter zich. En zie, uit de stenen die Deucalion wierp kwamen mannen voort en uit de stenen van Pyrrha kwamen vrouwen voort. Zo ontstond het nieuwe mensengeslacht dat tot vandaag de aarde bevolkt.

De godin Themis waakt nog steeds over dit mensengeslacht en staat het bij in zijn rechtspraak; in vergaderingen leidt zij het om tot goede inzichten te komen.

 

WEEGSCHAAL IN DE EGYPTISCHE MYTHOLOGIE

 

In het Egyptische dodenboek speelt de Weegschaal een belangrijke rol. Zij beslist over het lot van de gestorvenen. Bij het sterven verschijnt de ziel van de mens voor Osiris, de hoogste der goden; hij zit op een troon en zal samen met 42 rechters een oordeel uitspreken over de gestorvene. De ziel wordt door Anubis voor de rechtbank geleid, waar een grote weegschaal staat. Bovenop zit Maät, de godin van het juiste handelen, het juiste doen. In een schaal ligt de pluim van Maät, in de andere schaal wordt het hart van de overledene gelegd. Is het hart door zonden bezwaard, dan slaat de weegschaal aan de kant van het hart door en wordt de ziel opgevreten door het Nijlmonster dat naast de weegschaal zit. Zijn de schalen in evenwicht, dan mag de ziel het ‘Rijk van het Westen’ binnengaan en eeuwig leven op de ‘Eilanden der Gelukzaligen’ in de nabijheid van Osiris. De ziel zal net zo lang leven als het lichaam op aarde bewaard blijft en zal regelmatig het lichaam bezoeken. Om die reden balsemen de Egyptenaren de lichamen van de gestorvenen en zorgen er op die manier voor dat het eeuwige leven van de ziel gewaarborgd wordt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oude Egyptenaren zoveel aandacht besteedden aan graven: het aardse leven was in hun ogen zeer kort, maar het eeuwige leven daarentegen duurde zolang het lichaam op aarde bewaard werd.

 

WEEGSCHAAL IN DE BIJBEL

 

Toen Jozef, zoon van Jakob, in Egypte onderkoning was, liet hij zijn vader en broers overkomen uit Kanaän. Mettertijd groeiden de nakomelingen uit tot volksstammen in het gebied Gosen in de Nijldelta en beschouwden zij zich als het volk van Israël (Israël was een andere naam van hun stamvader Jakob). Onder de leiding van Mozes verlieten ze Egypte, dwaalden veertig jaar rond in de woestijn en vestigden zich uiteindelijk aan weerszijden van de Jordaan, in het gebied dat zij het ‘Beloofde Land’ noemden. Normaliter zou dit sterrenbeeld, net als de andere, gekoppeld worden aan een van de zonen van aartsvader Jakob, maar naar het schijnt was dit sterrenbeeld niet bekend bij de Joden in oudtestamentische tijden. Dus is er ook geen verwijzing naar een van de twaalf zonen of stammen van Israël. Je zou dit kunnen beschouwen als een bewijs dat de twaalf stammen van Israël niets te maken hebben met de twaalf sterrenbeelden, wat best wel eens zou kunnen. Om de reeks volledig te maken, kun je de enige zoon van Jakob die geen sterrenbeeld kreeg toegewezen aan Weegschaal koppelen, wat niet eens zo vreemd zou zijn, gezien de uitspraken in de Bijbel over hem. Het gaat over Zebulon, de tiende zoon van Jakob, de zesde en laatste van Lea, de minst geliefde maar de meest vruchtbare van Jakobs vrouwen. Het bleef aan haar ziel knagen dat haar man minder van haar hield dan van Rachel, haar jongere zus, met wie hij ook gehuwd was. Haar enige troost was dat ze Jakob nu al voor de zesde keer een zoon had geschonken, terwijl Rachel kinderloos bleef. Toen deze zoon werd geboren, gaf ze hem de naam Zebulon: ‘Want,’ zei ze, ‘nu zal mijn man mij op handen dragen omdat ik hem zes zonen heb geschonken! God heeft hem zo maar als vrije gift aan mij gegeven!’ Ze vergistte zich daarin schromelijk, want Jakob bleef zijn eerste liefde trouw en heeft altijd meer van de kinderen gehouden die hij later van Rachel kreeg dan van de kinderen van Lea. Op zijn sterfbed gaf Jakob zijn zegen aan zijn zonen. Over Zebulon sprak hij deze woorden uit: ‘Zebulon zal aan de zee wonen, aan het strand waar de schepen aanmeren en zijn land zal zich uitstrekken tot Sidon.’

Na de uittocht uit Egypte en de zwerftocht door de woestijn, sprak Mozes in de laatste dagen van zijn leven ook een zegen uit over de twaalf stammen. Over Zebulon, die hij samen met Issachar noemt, zei hij: ‘Ik wens je een voorspoedige vaart, Zebulon! En voor jou, Issachar, hoop ik dat je geluk zult vinden in je tenten. Jullie moeten de anderen uitnodigen jullie berg te beklimmen om daar offers te brengen die passend zijn voor God. Jullie zullen overvloedige rijkdom halen uit de zee en delven wat onder het zand verborgen is.’

De stam Zebulon kreeg haar woongebied tussen de Middellandse Zee en het Meer van Gennesaret, het latere Galilea. In tegenstelling tot wat in de zegeningen van Jakob en Mozes werd aangekondigd, grensde hun gebied niet aan de zee en niet aan het meer, want de stam Aser kreeg de kuststrook en de stam Issachar kreeg de oevers van het meer. Zebulon wordt geloofd in de zang van Debora omdat de mannen van deze stam de slagorde behielden in de strijd tegen de Kanaänieten, en dat ze geen ogenblik aarzelden of de moed lieten zakken.

Zebulon werd later veroverd en onderworpen en verzeilde in een duistere periode, waarin de mensen moedeloos en uitgehongerd door het land zwierven. Maar dan, in de hoogste nood kwam de profeet Jesaja en zei: ‘Het land van Zebulon is smadelijk getroffen. Het volk dat dwaalt in duisternis zal echter een schitterend licht zien en zij die in het donker wonen, zullen erdoor verlicht worden.’ Het was een voorspelling op de komst van Christus. In Zebulons gebied lag het dorp Nazaret, waar Christus opgroeide; daar lag ook de stad Kana, waar hij zijn eerste wonder deed door water in wijn te veranderen; daar was ook de berg Tabor, waar Christus zich in zijn goddelijke heerlijkheid toonde. Duisternis en licht zijn de twee elementen die nauw met het sterrenbeeld Weegschaal verbonden zijn zoals je aan het begin van dit hoofdstuk kon lezen.

 

Weegschaal wordt ook in verband gebracht met het boek Daniël in de Bijbel. Het verhaal van Daniël kwam al ter sprake in het sterrenbeeld Leeuw, maar hier komt een andere episode van het verhaal aan bod.

 

Koning Belsassar van Chaldea had een feestmaal aangericht voor duizend edelen uit zijn onmetelijke rijk. Er werd een grote hoeveelheid wijn gedronken en de koning raakte onder invloed. Toen gaf hij het bevel om het gouden en zilveren vaatwerk te halen dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel van Jeruzalem had geroofd. Allen dronken uit dit vaatwerk zodra het gebracht was. En terwijl ze dronken, loofden ze hun eigen goden die dit mogelijk hadden gemaakt, al waren hun goden slechts van goud, zilver, ijzer, hout en steen.

Plotseling verschenen er in de lucht drie vingers die drie woorden schreven op de gepleisterde muren van het paleis. De koning zag de schrijvende hand, verbleekte en raakte in verwarring. Hij wankelde en zijn knieën knikten. Met luide stem riep hij om de bezweerders, magiërs en leverschouwers. Hij zei: ‘Wie dit schrift kan lezen en er mij de verklaring van geeft, zal ik met purper bekleden en een gouden ketting om de hals hangen en hij zal als derde heersen in het koninkrijk!’ Maar de opgetrommelde waarzeggers konden het schrift niet lezen en de nodige uitleg geven. Koning Belsassar werd lijkbleek van angst, en ook zijn edelen verkeerden in grote angst. Toen kwam de koningin de zaal binnen en zei: ‘Koning, leef in eeuwigheid! Je moet je niet zo ongerust maken en je niet zo door angst laten overmannen! Er is toch iemand in je koninkrijk die een man van de goden is. Je vader, koning Nebukadnessar, heeft hem aangesteld tot hoofd van wichelaars, bezweerders, magiërs en leverschouwers. Het is Daniël die dromen kan verklaren en knopen kan ontwarren. Hij zal je de verklaring geven.’ De koning stuurde onmiddellijk dienaren naar Daniël en toen deze voor hem verscheen, en hij hem wilde belonen met purper en gouden kettingen, antwoordde Daniël: ‘Houd je gaven en geef je geschenken maar aan een ander. Dit staat er geschreven: “MENE TEKEL UFARSIN”. Dat wil zeggen: MENE: geteld heeft God je regeringsjaren en er een eind aan gemaakt. TEKEL: je bent gewogen op de weegschaal en te licht bevonden. UFARSIN: verdeeld is je koninkrijk en aan de Meden en Perzen gegeven.’ Op bevel van Belsassar werd Daniël met purper bekleed, kreeg de gouden ketting om de hals en heerste als derde van het koninkrijk. Diezelfde nacht stierf Belsassar.

 

WEEGSCHAAL IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL

 

De apostel Filippus nam bij Julius Schiller de plaats in van Weegschaal. Hij was afkomstig van Bethsaida aan de noordelijke oever van het meer van Gennesaret, waar hij visser was en leerling van Johannes de Doper.

 

Toen Filippus samen met Petrus (Simon) en Andreas leerling werd van Jezus, was hij al gehuwd en had hij enkele dochters. Hij was blijkbaar zo overweldigd door de woorden van Christus, dat hij het niet voor zich kon houden en alles wat hij gehoord had aan zijn vriend Nathanaël (Bartolomeus) ging vertellen: ‘We hebben de man gezien over wie de profeten hebben gesproken en over wie Mozes heeft geschreven. Het is Jezus, de zoon van Jozef de timmerman uit Nazaret!’ ‘Uit Nazaret!?’ zei Bartolomeus, ‘wat voor goeds kan er uit Nazaret komen?’ ‘Kom dan zelf maar eens kijken’, antwoordde Filippus en hij troonde Bartolomeus mee naar Jezus die hem begroette met de woorden: ‘Dat is nu eens een echte Israëliet in wie geen bedrog te vinden is.’ ‘Hoe ken je mij?’ vroeg Bartolomeus. ‘Ik had je al zien zitten onder de vijgenboom, nog vóór Filippus je had aangesproken’, antwoordde Jezus.

Op een dag werd Jezus gevolgd door een massa mensen die gezien hadden hoe hij zieken had genezen en nu wilden luisteren naar zijn woorden. Jezus ging hoger op de berg staan om de massa te overzien en zei tegen Filippus: ‘Waar kunnen we brood kopen om al die mensen te eten te geven?’ Filippus antwoordde: ‘Zelfs met tweehonderd denariën komen we niet toe om iedereen een klein stukje brood te geven.’ Andreas hoorde het gesprek en zei: ‘Er is hier een jongen met vijf broden en twee vissen, maar veel hebben we daar niet aan voor zoveel volk.’ Jezus vroeg hen om de mensen te laten zitten en gaf alle mensen een stuk brood en zoveel vis als ze maar wensten. Toen allen gegeten hadden, vroeg hij zijn leerlingen om de kruimels te verzamelen; ze deden het en vulden er twaalf manden mee.

Jezus was met zijn leerlingen naar Jeruzalem gegaan om er het paasfeest te vieren. Enkele Grieken die ook naar de stad waren gekomen voor het feest, wilden Jezus graag spreken. Ze gingen naar Filippus en vroegen hem of het mogelijk was Jezus te zien. Filippus durfde zelf geen beslissing nemen, vroeg het Andreas en getweeën gingen ze naar Jezus die echter niet inging op hun verzoek maar hun vertelde dat zijn einde nabij was. Jezus keek naar de hemel omhoog en zei: ‘Vader, laat nu zien hoe groot je naam is.’ Er klonk een stem uit de hemel die zei: ‘Ik heb mijn macht getoond en ik zal nogmaals mijn macht tonen.’ De meeste omstanders dachten dat ze een donderslag hadden gehoord maar enkelen zeiden dat een engel had gesproken.

Toen de leerlingen met Jezus aan tafel zaten voor de paasmaaltijd, zei Jezus dat hij naar zijn Vader zou gaan: ‘Daar zal ik een plaats voor jullie gereedmaken en dan kom ik terug om jullie te halen, jullie kennen de weg wel.’ Maar Thomas zei: ‘Wij weten niet eens waar je heengaat, hoe kunnen we dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Als jullie mij kennen, kennen jullie ook mijn Vader.’ Filippus vroeg: ‘Wil je ons de Vader laten zien?’ Jezus antwoordde: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie en nog kennen jullie me niet, Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft ook de Vader gezien.’ Toen hij nog even met hen gesproken had, ging hij met hen naar de overkant van de Kidronbeek, naar een olijfgaard, waar Judas Iskariot hem korte tijd later overleverde aan de dienaren van de hogepriesters.

Na de hemelvaart van Christus trok Filippus naar het land van de Scythen. Hij werd door de heidenen echter gevangengenomen en voor een altaar van Mars gesleept, waar ze hem verplichtten een offer te brengen. Maar ineens kwam er een enorme draak onder het altaar uit die met het gif uit zijn muil de zoon van de priester en twee soldaten doodde. Hij verspreidde bovendien zo’n afschuwelijke stank dat de meesten er doodziek van werden en kokhalzend op de grond vielen. Filippus riep: ‘Sla het beeld stuk, breek het altaar af en kniel voor het kruis van Christus!’ Maar de Scythen smeekten: ‘Genees ons eerst, dan zullen we doen wat je zegt.’ Filippus richtte zich tot de draak en zei: ‘Ga naar de woestijn, waar je niemand kwaad kan berokkenen!’ De draak verdween en Filippus genas allen die gepakt waren door de stank van het monster. Daarna boog hij zich over de gestorvenen en bracht ze weer tot leven. Alle aanwezigen bekeerden zich en vernietigden onmiddellijk het beeld en het altaar van Mars. Filippus bleef nog een jaar lang bij de Scythen en ging daarna op weg naar de stad Hiërapolis in Frygië, waar hij door enkele ongelovigen werd gegrepen en ondersteboven aan een kruis, waarvan de ene arm langer was dan de andere, werd gehangen.

 

Volgens de astrologen staat de zon van 23 september tot en met 21 oktober in het sterrenteken Weegschaal.

Astronomisch gezien beweegt de zon van 31 oktober tot en met 23 november doorheen het sterrenbeeld Weegschaal.

 

 

 

Zomernachten zijn het meest geschikt om het

sterrenbeeld Weegschaal aan de hemel te ontdekken.

 

 

 

https://www.cielen.eu