WATERMAN - AQUARIUS |
Het sterrenbeeld waar sinds de jaren zestig van de
twintigste eeuw reikhalzend naar werd uitgekeken is Waterman. Volgens de newagebeweging zou het Watermantijdperk – the age of Aquarius – in het
jaar 2000 aangevangen zijn. Waarom? Omdat volgens de new agers
het lentepunt (het punt waar de zon staat op 21 maart) het sterrenbeeld
Vissen heeft verlaten en nu in Waterman te vinden is. Astronomisch gezien
echter zal de zon pas rond het jaar 2600 in Waterman staan aan het begin van
de lente. Verschillende
sterren in dit sterrenbeeld dragen een naam die met ‘geluk’ te maken heeft.
De reden daarvan is dat dit sterrenbeeld de regentijd aankondigde en de
daarmee samenhangende vruchtbaarheid. Het is het eerste van vier
opeenvolgende sterrenbeelden die met water en regen te maken hebben. WATERMAN IN DE MYTHOLOGIE De
Olympische goden voedden zich met ambrozijn en laafden hun dorst met nectar. Hebe, de dochter van oppergodin Hera was de wijn- of
nectarschenkster van de goden; maar daar zou verandering in komen, ten
gevolge van een gril van Zeus. In
het gebergte in de omgeving van Troje liep een jonge schaapherder. Hij heette
Ganymedes en was een zoon van koning Tros van
Troje. Ganymedes was een wondermooie jongeling en
zoals altijd, zodra iemand mooier of volmaakter was dan anderen, liet Zeus
zijn oog op hem of haar vallen. Zeus had al aan vele jonge meisjes zijn
goddelijke aandacht en nog iets meer geschonken, maar daarmee was hij
blijkbaar niet verzadigd. Hij keek nu met welbehagen en andere gevoelens naar
deze mooie knaap en de herenliefde ontwaakte in hem. Nu was dat niet zo
abnormaal, de oude Grieken vonden het helemaal geen schande, net zomin als
heel wat mensen tegenwoordig. Maar Zeus kon zich niet bedwingen, hij wilde Ganymedes onmiddellijk zijn liefde tonen. Dus nam hij de
gedaante aan van een adelaar, cirkelde hoog boven de bergtoppen en spiedde
naar de verblijfplaats van Ganymedes. Toen
hij hem te midden van de schaapskudde zag, stortte hij zich naar beneden,
greep met zijn sterke klauwen de nietsvermoedende jongeling en voerde hem
hoog door de lucht naar de Olympus. Daar maakte hij Ganymedes
tot zijn bedgenoot en speelkameraadje. Hij was daarover zo in de wolken en in
de zevende hemel dat hij Ganymedes voortdurend in
zijn omgeving wilde hebben, daarom bevorderde hij hem tot ‘nectarschenker’
van de goden. Dat
Zeus nu een mannelijke bedgenoot had, daarmee kon Hera zich nog verzoenen,
maar dat Hebe, haar dochter, niet langer
nectarschenkster mocht zijn, dat nam ze Zeus zéér kwalijk en het was eens te
meer een reden voor het goddelijk echtpaar om in een hevige ruzie te
verzeilen. Zeus gaf deze keer niet toe en Ganymedes
bleef in functie. Omdat Zeus en de andere goden echter niet konden verdragen
dat Ganymedes op den duur oud en gerimpeld zou
worden, gaf Zeus hem de eeuwige jeugd en zorgde ervoor dat hij onsterfelijk
zou zijn. Toen vader Tros zijn zoon niet terug naar huis zag keren
en daarover zéér verontrust was, stuurde Zeus zijn boodschapper Hermes naar
hem met enkele waardevolle geschenken in ruil voor zijn zoon. Eerst een
gouden wijnstok, die met zorg geplant en verzorgd werd en waarvan de
heerlijke, fonkelende, goudgele Trojaanse wijn afkomstig was. Verder nog een
stel paarden, zwart glanzende dieren van goddelijke oorsprong. Het waren
vooral die paarden die Tros met de toestand verzoenden. In
het verhaal blijft Ganymedes eeuwig jong, toch
wordt hij in het sterrenbeeld meestal niet als een jongeling afgebeeld. Hij
is in de meeste voorstellingen zelfs een oude gerimpelde man met een
waterkruik. Hoe komt dat? Het blijft gissen; een auteur verwijst naar
Mesopotamië, een andere naar Egypte. In elk geval is de figuur in het
sterrenbeeld veel ouder dan het verhaal van Ganymedes
en werd het nooit aangepast aan de Griekse sage. Het Mesopotamische beeld van
Waterman wijkt heel sterk af van het Griekse, terwijl het Egyptische helemaal
niet in verband gebracht wordt met een oude watergietende
man. In Babylonië was deze figuur de stormgod Humbaba die door de
hoge goden tot bewaker van het heilige cederwoud op de berg Libanon was
aangesteld. Hij was zo angstwekkend dat niemand het woud durfde betreden.
Midden in het woud stond de heilige ceder, waarvan de wortels diep in de berg
doordrongen en de kruin tot aan de hemel reikte. In Uruk
aan de Eufraat heerste koning Gilgamesj, hij was
voor twee derde goddelijk en voor een derde mens. Omdat hij het volk
uitbuitte, had het zich tot de goden gewend en hen verzocht om iemand te
sturen die hem kon bedwingen. Toen schiepen de goden Enkidu.
Op een dag kwam Enkidu naar Uruk
en worstelde met Gilgamesj, maar geen van beide kon
de ander overwinnen, ze waren even sterk. Daarop sloten ze vriendschap en nam
Gilgamesj Enkidu als zijn
gelijke op in zijn burcht. Maar Enkidu, gewend aan
het leven in de wildernis, verveelde zich al snel in de stad en treurde. Gilgamesj zag het en zei tegen hem: ‘Het leven is kort,
daarom moeten we onze naam voor eeuwig vestigen door het verrichten van grote
heldendaden. Laat ons naar het heilige cederwoud gaan en de bomen vellen.’ Enkidu weerlegde: ‘Het cederwoud wordt beschermd door Humbaba. Hij schrikt mensen en goden af. Zijn stem klinkt
als de storm, zijn woorden zijn vuur en zijn adem is de dood. Wie het heilige
woud binnengaat wordt verlamd!’ Gilgamesj sprak:
‘Je spreekt als een lafaard, Enkidu. Verman je en
vergezel me naar het cederwoud waar we Humbaba
zullen doden en de heilige ceder zullen omhakken.’ Omdat Enkidu
weigerachtig bleef, besloot Gilgamesj raad te
vragen aan de jongelingen van de stad. Eerst nam Enkidu
het woord en legde hen uit hoe groot de macht van Humbaba
was, waarna de jongelingen besloten dat de tocht te gevaarlijk was. Gilgamesj vroeg toen raad aan de oudsten, die hem
hetzelfde advies gaven. Maar nog hield Gilgamesj
niet op en praatte zo lang op de oudsten in tot zij uiteindelijk hun zegen
gaven en hem en Enkidu lieten vertrekken met de
woorden: ‘Keer behouden terug naar Uruk, Gilgamesj! Vertrouw niet te veel op je kracht, maar ga
met overleg te werk. En jij, Enkidu, moet hem
behoeden en hem de weg wijzen.’ Gilgamesj en Enkidu
liepen drie dagen, overbrugden een afstand die gewone mensen in anderhalve
maand afleggen, en sloegen toen een kamp op. Daarna trokken ze weer drie
dagen verder en rustten. Na vijf keer drie dagen kwamen ze bij de rand van
het woud. Ze zochten en vonden het pad waarlangs Humbaba
het woud in- en uitging en zagen de grote cederberg, die de zetel is van de
hoogste goden en godinnen. Toen Enkidu de poort van
het woud opende, voelde hij zijn hand verlammen. Hij schrok en wilde
terugkeren, maar Gilgamesj spoorde hem aan en samen
drongen ze dieper het woud in. Toen hakte Gilgemasj
met zijn bijl een boom om en onmiddellijk hoorden ze de stem van Humbaba: ‘Wie hakt er een van mijn bomen om en verbreekt de
stilte van het woud?’ Enkidu zei tegen Gilgamesj: ‘Laat ons teruggaan naar Uruk.’
Maar Gilgamesj zei: ‘Ik zal Humbaba
bestrijden en hem doden. De goden zullen me bijstaan!’ Enkidu’s
angst werd groter toen hij Humbaba hoorde naderen:
‘Gilgamesj, jij weet niet hoe groot en afschuwelijk
het monster is en daarom ben je niet bang. Maar ik ken Humbaba.
Hij heeft de gestalte van een machtige leeuw met een geweldige muil vol
giftige drakentanden; als hij aanvalt is hij hevig als een storm en zijn ogen
zijn de dood.’ Toen zag Humbaba Enkidu
en riep met een stem als de donder: ‘Waarom kwam jij hiernaartoe, Enkidu, jij die geen vader hebt en nooit moedermelk hebt
gedronken. Ik ken je al vanaf dat je klein was. Waarom heb je Gilgamesj hierheen gebracht? Ik zal zijn keel doorsnijden
en de aasgieren zijn vlees laten verscheuren!’ Gilgamesj
trok bleek weg toen hij Humbaba’s stem hoorde en wilde vluchten, maar Enkidu hield hem tegen en smeekte de zonnegod Sjamasj hen te hulp te komen. Toen viel Humbaba de helden aan, maar Sjamasj
ontketende dertien winden tegen hem die hem verblindden en in het ijle lieten
grijpen. De winden grepen hem vast, tolden hem rond en geselden hem, zodat
hij op de knieën viel en smeekte: ‘Spaar mijn leven, Gilgamesj!
Laat mij in het cederwoud wonen, ik zal het voor jou beschermen.’ Even
aarzelde Gilgamesj, maar Enkidu
porde hem aan het monster te doden. Toen greep Gilgamesj
zijn dolk en stak Humbaba in de nek. Enkidu rukte hem de longen en de ingewanden uit en brak
zijn slagtanden af om ze als trofee mee te nemen. De beide helden velden
daarna de grote ceder die tot in de hemel reikte. Daarna bouwden ze een vlot,
legden de ceder erop en voeren terug naar Uruk, Enkidu hield het roer en Gilgamesj
droeg het hoofd van Humbaba dat hij als een trofee
omhooghield en het de goden liet zien. Het
beeld van een oude man die water uit een kruik giet, zou uit Egypte kunnen
komen, ware het niet dat de Egyptenaren hun Nijlgod
Hapi niet als een oude man afbeeldden, maar als een
weldoorvoede man in de bloei van zijn leven, met grote borsten en flinke
vetrollen op zijn buik. Hapi verbleef in het zuiden
van Egypte, daar waar de Nijl het land binnenstroomt door twee nauwe
spelonken. Eind juli steeg het waterniveau van de Nijl heel snel ten gevolge
van de moessonregens in Oost-Afrika. Met donderend geraas stortte het water
zich uit de hoge rotswanden over bruisende watervallen. Dat was te danken aan
Hapi, dachten de Egyptenaren. Sommigen dachten dat
het water uit zijn borsten spoot, anderen beweerden dat Hapi
twee kruiken bezat waaruit hij water in de rivier goot. Omdat het in Egypte
hoogst zelden regende, was het water van de Nijl, en de jaarlijkse
overstromingen ervan die het vruchtbare slib meebrachten, van levensbelang.
Volgens een bepaalde mythe was Hapi een van de vier
zonen van Horus en was hij belast met de bescherming van de longen van de
overledenen. Daarom werd hij in de graven afgebeeld op de canope
die de longen van de gestorvene bevatte. In die functie werd hij voorgesteld
met de kop van een baviaan. Of de Egyptenaren hem werkelijk in verband
brachten met het sterrenbeeld Waterman is weinig waarschijnlijk, aangezien
zij de sterren meer afzonderlijk bekeken en minder geneigd waren hen te
verbinden tot sterrenbeelden zoals de Mesopotamiërs dat deden. Naar het schijnt
liepen de oude Grieken niet zo hoog op met de verhalen en filosofieën van de
Egyptenaren en vonden zij een betere verklaring voor het sterrenbeeld in hun
sage van Ganymedes, waarmee zij de Griekse liefde
ook een sterrenbeeld aan de hemel gaven. WATERMAN IN DE BIJBEL In
Israël werd de Waterman vereenzelvigd met Ruben, de oudste van de twaalf
zonen van aartsvader Jakob. Jakob
was, zonder het zelf te beseffen, gehuwd met Lea, de oudere zus van zijn
geliefde Rachel, dankzij een list van hun vader Laban, die het niet kon
hebben dat de jongste vóór de oudste zou trouwen. Jakob was daar zeer
ongelukkig om en smeekte om Rachel. Laban gaf ten slotte toe op voorwaarde
dat Jakob nog eens zeven jaar – hij had al zeven jaar voor Laban gewerkt –
voor hem zou werken. Toen Jakob daarmee instemde, kreeg hij de mooie,
zachtmoedige Rachel ook tot vrouw. Maar zijn grote liefde bleek onvruchtbaar
in tegenstelling tot de zus. De Bijbel vertelt dat Jahweh medelijden had met
Lea en haar daarom vruchtbaar maakte. Inderdaad, Lea kreeg kind na kind
terwijl Rachel hopeloos haar best deed om in verwachting te geraken. Het
eerste kind van Lea en Jakob was Ruben. De naam betekent ‘geschonken door God
uit medelijden’. Zij gaf hem die naam, zei ze ‘omdat Jahweh heeft gezien hoe
ik lijd omdat mijn man niet van me houdt; maar nu zal hij me wel beminnen,
want ik heb hem een zoon geschonken’. Ruben
kreeg nog elf broers en één zus en droeg als oudste van het kroostrijke gezin
een zekere verantwoordelijkheid, al was hij niet de dapperste. Zeker niet in
vergelijking met sommige jongere broers die niet voor moord en doodslag
terugdeinsden. Ruben hield zich meer op de vlakte, deed schijnbaar mee en
probeerde achteraf in stilte de zaken te regelen of op te lossen. Dat lukte
hem niet altijd, zoals duidelijk werd in de historie met zijn op een na
jongste broer Jozef. De
broers haatten Jozef vanwege dromen waarin hij zich verheven zag boven zijn
broers. Toen de gelegenheid zich voordeed, wilden ze hem dan ook van kant
maken. Juda, een van de broers, wilde Jozef sparen en ging niet akkoord met
de anderen. Ruben daarentegen was duidelijk bang voor sommige broers en zei:
‘Ginds in de steppe is een put; gooi hem daarin, maar dood hem niet, hij zal
daar wel van honger en dorst omkomen, zodat wij geen bloed aan onze handen
hebben.’ Hij deed dat voorstel omdat hij hem, als de broers naar huis waren,
wou redden en bij zijn vader terugbrengen. Het voorstel van Ruben werd door
de anderen aanvaard en toen Jozef bij hen kwam, trokken ze hem zijn mooie
kleed uit en wierpen hem in de put, waarin op dat ogenblik geen water stond.
Ruben verwijderde zich. Even later kwam een groep Ismaëlitische
kooplui voorbij op weg naar Egypte aan wie de broers Jozef als slaaf
verkochten. Toen Ruben later weer bij de put kwam en merkte dat Jozef er niet
meer was, scheurde hij zijn kleren. Hij kwam terug bij zijn broers en zei:
‘De jongen is weg! Wat moet ik nu beginnen?’ Zij namen het prachtige kleed
van Jozef, slachtten een geitenbokje en dompelden het kleed in het bloed.
Daarna lieten zij het naar hun vader brengen met de boodschap: ‘Kijk eens,
dit hebben we gevonden; is dit misschien het kleed van uw zoon?’ Jakob was zo
ontsteld dat hij dagenlang weende en niet getroost wilde worden. Jozef
was ondertussen in Egypte gekomen waar hij dankzij zijn bekwaamheid als
droomuitlegger opklom tot onderkoning van Egypte. Toen er hongersnood
heerste, was hij degene die ervoor zorgde dat er toch voldoende voedsel in
voorraad was om aan ieders behoefte te voldoen. Zo kwamen dan ook zijn broers
naar hem om graan te kopen maar ze herkenden hem niet. Jozef herkende hen wel
en hield Simeon als gevangene achter in Egypte tot zijn broers terug zouden
komen met Benjamin, de jongste zoon van Jakob. Onderweg naar huis wees Ruben
zijn broers terecht: ‘Ik had jullie toch gezegd je niet aan Jozef te
vergrijpen; maar jullie wilden niet naar me luisteren. En nu zien we wat de
gevolgen daarvan zijn.’ Toen zij weer bij Jakob kwamen en vertelden dat ze
terug moesten naar Egypte met Benjamin, zei Ruben: ‘Je mag mijn beide zonen
doden – Ruben had toen al twee zonen, Chanok en Pallu, later komen daar nog Chesron
en Karmi bij – als ik Benjamin niet terugbreng.
Vertrouw hem aan mij toe, ik zal zorgen dat hij gezond en wel terugkomt.’
Ruben hield woord en waakte bij het volgende bezoek aan Egypte met grote zorg
over zijn jongste broer. Toen
Jakob vele jaren later op sterven lag, riep hij al zijn zonen bij zich en
zegende hen. De eerste zegen was natuurlijk voor Ruben: ‘Ruben, jij bent mijn
eerstgeborene. Jij moet van al mijn zonen vooraan staan in hoogheid en macht,
maar omdat je zo onstuimig bent als water zul je niet de eerste onder hen
zijn! Je hebt geslapen met de bijvrouw van je vader en hem onteerd.’ Ruben
was blijkbaar niet altijd eerlijk en openhartig geweest, niet tegenover zijn
broers, en ook niet tegenover zijn vader. Met de zegen van Jakob verloor hij
feitelijk zijn eerstgeboorterecht – dat werd toegewezen aan Jozef, de oudste
zoon van Rachel – en werd hij onterfd. Omdat Jakob hem vergeleek met het
water, werd Ruben later vereenzelvigd met het sterrenbeeld Waterman. De
stam van Ruben was een van de kleinste van het hele Joodse volk. Na de
veertig jaar durende doortocht door de woestijn vernam Mozes van Jahweh dat
hij ging sterven. Hij sprak een zegen uit over elke stam, over die van Ruben
zei hij: ‘Ik wens hem het leven, niet de dood, hoe weinig talrijk zijn volk
ook is.’ Toen
de Joden hun Beloofde Land veroverd hadden, kreeg Rubens stam het gebied ten
oosten van de Dode Zee tot aan de Eufraat toegewezen, enigszins afgezonderd
van de andere Joodse stammen. Vele jaren later trok koning Jabin van de Kanaänieten ten oorlog tegen de Joden. Uit
alle stammen van Israël kwamen mannen om het land te verdedigen. Alleen de
stam van Ruben hield zich afzijdig, wachtte af en keek toe, omdat zij niet
geneigd was de schaapskudden in de steek te laten voor een oorlog waarvan de
uitkomst heel onzeker was. Na de overwinning van de Joden op de Kanaänieten
kreeg de stam van Ruben dan ook te horen dat ze zich niet solidair met de andere
stammen had opgesteld. Daarmee kwam de naam Ruben op een minder eervolle
wijze terecht in het beroemde lied van Debora en Barak, een van de oudste
Hebreeuwse heldendichten: het is te vinden in het boek Rechters. WATERMAN IN DE CHRISTELIJKE
STERRENHEMEL In
de christelijke hemel van Julius Schiller is Waterman vervangen door de
apostel Judas Taddeüs, een minder bekende leerling
van Jezus, over wie heel weinig bekend is, en die bovendien nog eens te
lijden had van het feit dat zijn naamgenoot Judas Iskariot
in een minder goed daglicht stond. Je komt dan ook weinig mensen tegen die
Judas als voornaam hebben. Als scheldwoord wordt zijn naam meer gebezigd,
maar dat ligt dus niet aan Taddeüs. Zijn
naam komt slechts enkele keren voor in de evangelies en ook een keer in de
Handelingen van de Apostelen, waar gezegd wordt dat hij een zoon is van een
zekere Jakobus, maar verder weten we niets van hem. Hij zou dus een ideale
figuur zijn om allerhande legendes rond te weven, maar deze Judas schijnt zo
onopvallend geweest te zijn dat hij zelfs daarvoor niet echt kon bekoren. Er
is wel een Judasbrief bekend, maar de auteur daarvan is niet de Judas over
wie het hier gaat; het is bijna zeker een auteur die de naam van deze apostel
gebruikte om enige geloofwaardigheid aan zijn epistels te geven. Judas
schijnt na de pinksterdagen toch ook wel het nodige predikerswerk te hebben
verricht, zo beweert men, in de belangrijke christelijke gemeente van Edessa, al lijkt het meer waarschijnlijk dat het Thomas
was die daar werkzaam was. De overlevering vermeldt dat Judas samen met Simon
de Zeloot in Syrië en Mesopotamië het geloof ging verkondigen en dat ze daar
door magiërs zijn vermoord. Wat Judas betreft zou dat met een knuppel gebeurd
zijn, reden waarom hij dat voorwerp op afbeeldingen draagt. Het feest van Taddeüs wordt op dezelfde dag gevierd als dat van Simon
en hun beider gebeente rust in Rome. Heel even werd zijn verering
gestimuleerd door uitspraken van een middeleeuwse visionaire Zweedse non,
maar al gauw verloor men weer alle belangstelling voor hem, slechts nu en dan
werd hij aangeroepen om te bemiddelen in ‘hopeloze zaken’. In
de middeleeuwse Gouden Legende van Jacobus de Voragine
staat een mooi verhaal over Judas. Na
de hemelvaart van Christus, werd Judas door Thomas naar Abgar,
de koning van Edessa gezonden. Abgar
leed aan melaatsheid en stuurde een brief aan Jezus: ‘Abgar,
zoon van Euchassius, aan de goede heer Jezus, die
in het land van Jeruzalem verblijft, dag! Ik heb horen spreken over u, over
genezingen die u verricht zonder gebruik te maken van medicijnen en zonder
kruiden, dat u blinden weer kunt laten zien, dat u kreupelen weer kunt laten
lopen, dat u melaatsen weer gezond maakt en gestorvenen uit de dood laat
opstaan. Omdat u zoveel wonderen tot stand brengt, kan ik niet anders dan tot
de slotsom komen dat u werkelijk God moet zijn die uit de hemel is
neergedaald, of dat u minstens de zoon van God bent. Ik schrijf u in de hoop
dat u de moeite zou willen doen om tot bij mij te komen om me te genezen van
een ziekte die me al zo lang kwelt. Ik heb ook vernomen dat de Joden niet erg
opgezet zijn met u en dat ze u in hinderlagen wilden lokken. Kom naar mij, ik
smeek het u! Ik ben koning van een niet al te grote stad waarvan de inwoners
erg vroom zijn.’ Jezus antwoordde: ‘Gelukkig bent u die in mij gelooft
zonder mij gezien te hebben! Want er staat over mij geschreven dat degenen
die me zien, me niet geloven, en dat degenen die me niet zien, wel geloven in
mij. Maar op uw vraag om naar u te komen moet ik u antwoorden dat ik eerst
moet volbrengen waarvoor ik ben gekomen en dan terug moet keren naar Hem die
mij gezonden heeft. Maar zodra ik weer naar de hemel ben opgestegen, zal ik u
een van mijn leerlingen sturen om u te genezen en u het ware leven te geven!’ Toen
Abgar dit antwoord vernam, besefte hij dat hij
Jezus nooit in levenden lijve zou ontmoeten; dus gaf hij opdracht aan een
schilder om naar Israël te gaan om Jezus te portretteren. Maar toen de schilder
bij Christus kwam, ging er zo’n hemelse lichtglans van Jezus uit, dat hij er
niet in slaagde enkele rake schetsen op het blad te zetten, waardoor hij
achteraf ook geen portret kon schilderen. Toen Christus dat merkte, ging hij
naar de schilder en drukte zijn gezicht in diens mantel, zodat zijn gelaat
erin afgedrukt stond. Van
de brief van Christus aan Abgar ging zo’n kracht
uit dat er in de stad Edessa niet één ongelovige of
heiden kon leven en dat geen enkele tiran erin slaagde de bewoners te onderdrukken.
Maar toen de stad later werd ingenomen door de Saracenen, verloor de brief
zijn goddelijke kracht en moest Edessa de genade
die ervan uitging, ontberen. Toen Judas bij Abgar
kwam om de belofte van Jezus te vervullen, zag de koning een goddelijke glans
van zijn gezicht afstralen. Verwonderd en verbaasd riep hij uit: ‘Jij bent
waarlijk de leerling van Jezus, de zoon van God, die mij beloofd heeft een
van zijn leerlingen te sturen om me te genezen en me het ware leven te
geven!’ Judas antwoordde: ‘Als u in de zoon van God gelooft, zal al wat uw
hart wenst in vervulling gaan.’ Waarop Abgar
uitriep: ‘Zeker geloof ik in hem en hoe graag zou ik die slechte Joden willen
onthoofden die hem hebben gekruisigd!’ Toen nam Judas de brief van Jezus en
wreef ermee over het gelaat van de koning, en onmiddellijk was de koning van
zijn melaatsheid genezen. Volgens de astrologen staat de
zon van 22 januari tot en met 20 februari in het sterrenteken Waterman. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 16 februari tot en met 12 maart doorheen het sterrenbeeld Waterman. Herfstavonden zijn het meest
geschikt om het sterrenbeeld Waterman aan de hemel
te ontdekken. De figuren van Waterman en Arend zijn
hier samen afgebeeld omdat hun namen uit dezelfde Griekse mythe afkomstig
zijn. |