STIER - TAURUS |
Van ongeveer 5000 tot 2600 jaar vóór het begin van onze
jaartelling stond de zon in de Stier vanaf het begin van de lente. Een
herinnering daaraan vinden we terug in het feit dat in het Tweestromenland
rond het jaar 800 vóór Christus dit sterrenbeeld als eerste werd genoemd in
de reeks van sterrenbeelden van de dierenriem. De helderste ster ervan, Aldebaran, is een van de opvallendste sterren in de lange
herfst- en winteravonden. De dichtbij gelegen Plejaden zijn een in het oog
springende sterrengroep die eeuwenlang tot de verbeelding heeft gesproken,
maar is ook een ideaal oriëntatiepunt aan de hemel. De reden waarom de Stier slechts half
afgebeeld wordt aan de hemel, vind je in de Griekse mythologie; maar waarom
hij ook achteruit beweegt, is niet duidelijk. In feite wil hij wel
vooruitlopen, beweren fantasievolle auteurs, waardoor hij de beweging van de
dierenriem vertraagt en is dat de reden waarom de zon, de maan en de planeten
langer in dit sterrenbeeld vertoeven dan in andere. Dat laatste strookt met
de werkelijkheid maar de oorzaak is veel prozaïscher: het sterrenbeeld Stier
neemt een groter deel van de dierenriem in beslag dan Ram en Tweelingen, de
naaste buren van Stier. De Stier was in de oudheid een veel
voorkomende mythische en vergoddelijkte figuur. We ontmoeten hem in de mythe
over Europa, in de Heraclessagen en de Theseuslegende, in het Gilgamesjepos en de Mithrasmysteriën, in de Egyptische
Apisverering en in de Bijbelse boeken Genesis en Exodus. STIER
IN DE MYTHOLOGIE Poseidon, de god van de zee, had bij
Libya de tweeling Agenor en Belos
verwekt. Toen hij volwassen was, verliet Agenor het
land en vestigde zich in de streek Kanaän, de landstreek die onder die naam
ook via de Bijbelse verhalen enige bekendheid verwierf. Daar huwde hij Argiope. Zij kregen zes kinderen: Cadmus,
Phoenix, Cilia, Thasus, Phineus en Europa. Cadmus werd
de stichter van de Griekse stad Thebe. Phoenix werd de stamvader van de Phoeniciërs (Feniciërs of Puniërs).
Cilia gaf zijn naam aan de Klein-Aziatische streek Cilicië. Thasus gaf zijn naam
aan het schiereiland Thasos tussen de Zee van
Marmara en de Zwarte Zee. Phineus was helderziend,
maar misbruikte zijn zienersgaven en werd daarvoor door Zeus gestraft. De
Harpijen – roofvogels met vrouwengezichten – verpestten zijn eten en zijn
leven, en hij leed vreselijke pijnen. Aan zijn lijden kwam pas een einde toen
de Argonauten de Harpijen op de vlucht joegen. De enige dochter, Europa, gaf haar
naam aan een werelddeel. Agenor werd koning over de landstreken
rondom de steden Sidon en Tyrus, die dankzij de kweek van purperslakken tot
grote rijkdom waren gekomen. In zijn burcht groeide Europa op. Reeds als jong
meisje was zij de lieveling van iedereen. Zij was bijzonder mooi en bevallig,
vriendelijk en lief. Iedereen werd door haar verschijning bekoord, zo ook de
hoogste der goden, Zeus. Bij een van de vele wandelingen die Europa met haar
vriendinnen langs de zee maakte, waarbij ze nu en dan bloemen plukten en
bloemenkransen vlochten en daarmee getooid reidansen hielden, had Zeus haar
opgemerkt. Hij was zeer ingenomen met haar schoonheid en kon zijn ogen niet
van haar afwenden. Eros, de god van de liefde, had Zeus heimelijk met zijn
pijlen getroffen, waardoor hij hevig naar dit meisje verlangde. Zeus riep zijn bode Hermes en gaf hem
de opdracht om naar de aarde af te dalen en zich te begeven naar de
landstreek van koning Agenor: ‘Daar is de kudde van
koning Agenor, zij graast op de heuvels, niet ver
van de burcht, dicht bij de zee. Ga erheen in de gedaante van een herder en
drijf de kudde naar de weiden bij de zee.’ Nauwelijks was Hermes vertrokken
of Zeus daalde zelf ook af naar de aarde en nam de gestalte aan van een
glanzend witte stier. De vacht blonk in het hevige zonlicht en straalde als goud.
De hoorns waren zo kunstig gedraaid als waren ze door een kunstenaar
vervaardigd en in het midden van de kop was er een bles in de vorm van een
maansikkel. In die gedaante begaf Zeus zich in de kudde van koning Agenor, terwijl Hermes haar langzaam naar de zee leidde. Diezelfde ochtend was Europa vroeg
opgestaan omdat ze de slaap niet meer kon vatten na een droom waarin twee
vrouwen bij haar waren gekomen. De ene was had een donkere huidskleur en was
oud, moederlijk en bezorgd, en heette Azië. De andere was blank en jong. De
jonge kwam naar Europa en greep haar vast. Ze rukte en trok om haar naar zich
toe te halen, maar de oude wijze en vriendelijke vrouw beschermde haar. Maar
hoe Azië zich ook inspande, ze kon niet beletten dat de jonge vrouw Europa naar
zich toe trok. Daarop werd Europa wakker en lag lange tijd voor zich uit te
staren in het duister. Toen eindelijk de ochtend aanbrak, stond Europa op en
ging naar buiten. Ter verstrooiing plukte ze hyacinten, lelies en vele andere
bloemen, en maakte er slingers mee. Even later vonden de vriendinnen haar op
de weide en kwamen ze bij haar. Ze stelden voor om te zingen en te dansen,
maar Europa had er geen zin in. Toen de meisjes echter aandrongen en zelf aan
het dansen gingen, kon Europa zich niet langer bedwingen. Ze gaf zich over
aan de dans, en het vrolijke, onschuldige spel kon haar helemaal opbeuren.
Weg was de droom, weg de deprimerende gedachten. De zon scheen, de wereld was
mooi. Daar in de verte zag ze de kudde van haar vader, begeleid door een van
de herders, en direct viel haar de onvoorstelbaar mooie stier op. Ze leidde
de meisjes in de richting van de herder die haar tegemoetkwam en de kudde
haar kant opdreef. Ten slotte liet hij de kudde rustig grazen en de prachtige
witte stier legde zich in het gras neer om te herkauwen. Europa en de meisjes naderden de
stier. Hij bleef rustig liggen. Europa kwam dichterbij, de meisjes volgden
haar. Ze streelde de sterke kop van het dier, woelde met haar vingers door de
haren die maanvormig over de kop vielen en merkte dat de stier haar gewillig
liet begaan. Er ging geen enkel teken van gevaar van hem uit. Daardoor
gesterkt nam Europa de bloemenkrans van haar hoofd en hing hem rond een van
de hoorns. De meisjes volgden haar voorbeeld en versierden de stier met hun
eigen bloemenkransen. De stier loeide zacht van behagen en strekte zich nog
wat meer uit in het gras. Hij hief zijn kop op, keek achterom als wilde hij
tegen Europa zeggen: ‘Klim maar op mijn rug.’ De meisjes hadden het gemerkt
en moedigden Europa aan: ‘Hij is zo tam, klim maar gerust op zijn rug.’ Europa ging op de stier zitten. Hij
lag doodstil neer, verroerde zich niet, bevreesd als hij was dat Europa weer
weg zou gaan. Het was een prachtig gezicht, de fiere prinses zittend op de
rug van zo’n machtig dier. De meisjes om haar heen dansten en juichten. De
stier sloot de ogen. Langzaam, heel langzaam en uiterst behoedzaam stond hij
op. Europa hield zich vast aan de met bloemen versierde hoorns. Toen stond de
stier helemaal rechtop, de kop fier omhoog, te midden van de kring dansende
meisjes. Hij bewoog zich heel rustig en ontspannen. Hij draaide zijn kop
voorzichtig naar links, dan naar rechts en voelde hoe Europa de hoorns stevig
vasthield. Europa lachte om haar eigen moed, om de spanning van dit heerlijke
moment. De stier zette heel behoedzaam enkele
passen. De kring van meisjes ging open; ze liepen voor de stier uit en
wierpen giechelend bloemen naar hem. Europa zat rustig en ontspannen terwijl
de stier met soepele tred bewoog. Hij volgde de dansende meisjes die overal
om hem heen waren. Opeens hield de stier halt, een kort moment slechts. De
kop ging achterover en hij loeide. Van schrik stoven de meisjes uiteen.
Europa lachte, en haar stem klonk boven het loeien van de stier uit. Toen
bleven de meisjes staan en keken om. Ze zagen hoe de stier met Europa op zijn
rug nu verder de heuvel afliep. Eerst nog met een majestueuze gang, maar al
snel veranderde zijn stappen in lopen. Sneller en sneller ging het naar
beneden. De lange haren van Europa wapperden in de wind. De bloemen aan de
hoorns raakten los en dwarrelden om het tweetal heen. Het was een wondermooi
beeld. De meisjes volgden op een afstand; ook zij liepen, maar niemand van hen
kon de stier inhalen. Ze zongen en juichten nog. Maar opeens bleven ze staan.
Hun gezang stierf weg. Het dansen stokte. De stier liep zo snel, dat hij
nooit op tijd zou kunnen stoppen bij de zee. Even later zagen ze hoe het water
hoog opspatte, de stier was de zee in gegaan. De meisjes konden niet meer
zien hoe Europa zich vol schrik aan de hoorns vastklampte. Het water klotste
en spatte om haar heen, maar wonderlijk genoeg viel niet één druppel op haar.
Ze trachtte om te kijken en toen ze daar eindelijk in slaagde, stelde ze tot
haar ontzetting vast dat de stier verder en verder de zee in zwom, zonder
vaart te minderen. Met vaste slagen van de poten zwom de stier naar het
westen. Europa wilde schreeuwen, maar er kwam geen geluid over haar lippen.
Angst beklemde haar volledig. Ze zag niet meer, ze hoorde niet meer, ze dacht
niet meer. Ze gaf zich over aan wat met haar gebeurde. De hele dag zwom de stier voort, ook
de nacht en de daaropvolgende dag. Nereïden, gezeten op dolfijnen, doken aan
weerszijden van de stier uit het water op. Poseidon kwam staande op zijn
wagen, de drietand in de hand, uit het water en begeleidde Zeus en Europa tot
ze bij een eiland kwamen. Daar ging de stier aan land. Europa was uitgeput.
Ze trilde op haar benen toen ze eindelijk de vaste grond onder haar voeten
voelde. Het leek zo onwerkelijk wat haar overkwam. Ze legde zich neer op het
hete zand en verloor het bewustzijn. De zon ging onder, bloedrood, ver weg in
de blauwe zee. Toen Europa opkeek was de stier weg,
maar naast haar stond de mooiste man die zij ooit in haar leven had
aanschouwd. Sterk en groot, fors gebouwd. Een god was hij, stralend en licht.
Hij leidde Europa tussen de wilgenbosjes, dicht bij een koel, klaterend
beekje. Daar nam hij haar, schonk haar zijn goddelijk zaad en liet een diepe
slaap over haar komen. Toen Europa de volgende ochtend
wakker werd, bevond zij zich helemaal alleen op het strand. Droefheid
overviel haar en moedeloosheid. Nu was ze ver weg van haar geboorteland,
alleen op een vreemd eiland. Hoe moest het nu verder met haar? Ze ging zitten
en weende. Met haar blanke handen bedekte ze haar gelaat. Haar haren vielen
verward over handen en schouders. Opeens hoorde ze een wonderlijk zachte en
lieve stem. Ze keek op. Naast haar stond Aphrodite. Ze troostte Europa:
‘Vrees niet, Europa. Jij was de uitverkorene van de hoogste der goden. Hij
heeft je hiernaatoe gevoerd, want jouw lot zal
vanaf nu met dit werelddeel verbonden blijven. Het zal jouw naam dragen en
uit jou zal een machtig koningshuis voortkomen. Zo heeft Zeus het gewild.
Schik je in alles wat hij met je voorheeft.’ Toen verdween Aphrodite, maar haar
zilveren lichtglans bleef nog lang over de zee hangen. Het kind dat negen maanden later uit
Europa werd geboren heette Minos en werd koning van het eiland en bouwheer
van de grote burcht en het labyrint in Cnossus. De
tweede zoon, Rhadamanthus, werd koning van Phaistus, maar werd vele jaren later door Minos van het
eiland verjaagd. Dat eiland was Kreta, in lang vervlogen tijden de
geboorteplaats van Zeus, de plaats waar de eerste Europese cultuur tot stand
kwam. Op een keer had koning Minos aan de
zeegod Poseidon beloofd om hem een offer te brengen, maar vond in zijn kudde
geen enkel dier dat in aanmerking kwam om aan zo’n machtige god te offeren. Daarom
liet Poseidon een uitzonderlijk mooie stier uit de zee opduiken. Toen Minos
dit prachtige dier zag, kon hij niet aan de verleiding weerstaan om het bij
zijn kudde te voegen en een andere stier aan de god te offeren. Maar Poseidon
merkte het verschil en liet zijn mooie stier in een woeste razernij
losbarsten en grote verwoestingen aanrichten op het eiland. Eurystheus, de koning van Mycene, hoorde ervan en droeg
Heracles op om de stier te vangen. Dus trok Heracles naar Kreta en met de
hulp van Minos overmeesterde hij het razende beest, waarna hij het op zijn
rug door de zee droeg en het aan Eurystheus gaf die
het onmiddellijk vrij liet. De stier herviel prompt in zijn oude razernij en
verwoestte heel het land totdat hij uiteindelijk door Theseus, de zoon van de
Atheense koning, werd bedwongen. Niet veel later kreeg Theseus de gelegenheid
om een nog veel gevaarlijker wezen, een stiermens te overwinnen. Het was de
Minotaurus, onderaan mens en bovenaan stier, die in het labyrint van koning
Minos leefde en om de negen jaar zeven jongelingen en zeven maagden uit
Athene als offergave eiste. De figuur van het sterrenbeeld kan
zowel uit de legende van Europa als Heracles of Theseus komen. Komt de stier
uit het verhaal van Europa, dan is hij zwemmend afgebeeld, waardoor we alleen
de bovenste helft zien. In de Heracleslegende stijgt hij op uit het water
maar is ook nog half onder water. Bij Theseus is alleen de bovenste helft van
het monster stier. Maar uit welk verhaal komt de afbeelding? Het meest voor
de hand liggend is het Europaverhaal, omdat de stier daarin wegzwemt van
Azië, en dus zijn rug keert naar het werelddeel waar de sterrenkunde is
ontstaan. Dat zou dus de reden kunnen zijn waarom de stier achterstevoren in
de dierenriem staat. In het oude Mesopotamië, het
Tweestromenland bij Eufraat en Tigris dat nu Irak heet, ontstond in de loop
van het tweede millennium vóór Christus het eerste grote heldenverhaal van de
mensheid: het Gilgamesjepos. Het gaat over Gilgamesj, koning van de Sumerische
stad Uruk. Gilgamesj misbruikte zijn macht zodat de
inwoners de goden smeekten om iemand te sturen die het tegen hem kon opnemen.
De goden schiepen Enkidu en stuurden hem naar Uruk. Na een hevige worsteling, waarbij zij even sterk
bleken, werden ze onafscheidelijke vrienden. Ze wilden eeuwige roem verwerven
en besloten het monster Humbaba, de bewaker van het
heilige cederwoud, te doden. Zij slaagden in hun opzet en keerden terug naar Uruk. Toen zij de stad naderden, waar het volk zich
verzameld had om de helden te vieren, waste Gilgamesj
zich, trok zijn koninklijke gewaden aan en zette zijn kroon op. Op dat moment
verscheen de godin Isjtar (Venus) aan hem. Zij was
verliefd op Gilgamesj en deed hem een
huwelijksaanzoek, maar Gilgamesj weigerde en wees
haar op de verderfelijke praktijken die zij met eerdere minnaars had
uitgehaald. Isjtar was woest en begaf zich naar haar
vader Anu om al wenend haar beklag te doen over Gilgamesj die lasterpraat over haar de wereld instuurde.
Ze smeekte Anu om haar de hemelstier te geven om
daarmee Gilgamesj te doden. Na een reeks
bedreigingen van haar gaf Anu toe, maar waarschuwde
zijn dochter dat de hemelstier op aarde zeven jaar hongersnood zou
veroorzaken waarbij talloze mensen en dieren zouden omkomen. Isjtar stelde hem gerust en wees hem erop dat ze alle
nodige voorzieningen had getroffen. Toen leidde ze de hemelstier met een touw
dat aan een ring in zijn neus was vastgemaakt, naar Uruk.
Op slag droogden de rivieren en moerassen uit en verdorden de wouden. De
stier snoof en er ontstond een kloof waarin honderd mannen van Uruk de dood vonden. Toen hij een tweede keer snoof,
ontstond er een gat waarin tweehonderd mannen dood neervielen. En toen hij de
derde keer snoof, kwam er een gat in de aarde waarin Enkidu tot aan zijn
middel verdween. De stier rende briesend op Enkidu
af en wou hem op de hoorns nemen, maar Enkidu
sprong vliegensvlug uit de kloof en greep het dier bij de hoorns. De stier
bedolf hem onder kwijl en uitwerpselen maar Enkidu
greep hem bij de staart en zette zijn voet op een achterpoot van het monster.
Gilgamesj stak de stier met zijn mes in de hals en
doodde hem. Toen rukten Gilgamesj en Enkidu hem het hart uit en offerden het aan Sjamasj, de zonnegod, om hem te danken voor zijn hulp in
hun strijd tegen Humbaba. Enkidu
scheurde de rechterdij van de stier af en wierp die naar de woedend krijsende
en hem vervloekende Isjtar. Die nacht, nadat de
hele stad had deelgenomen aan een geweldig feest, werd Enkidu
ziek en stierf korte tijd later. Dit werd de aanleiding voor het volgende
avontuur van Gilgamesj die, geconfronteerd met het
onherroepelijke van de dood, op zoek ging naar het eeuwige leven. De strijd met de stier vinden we terug in de cultus van Mithra (Mithras) die rond het begin van de jaartelling
zeer verspreid was binnen het Romeinse Rijk. De Mithraseredienst, afkomstig
uit Perzië (nu Iran), was een voortzetting van de leer van Zarathustra.
Daarin staat de mens onder invloed van goede en kwade geesten en bevindt hij
zich in zijn denken, spreken en handelen voortdurend in het spanningsveld
tussen beide machten. Het is aan de mens om steeds weer juiste keuzes te
maken, waarin hij bijgestaan wordt door engelen (goede geesten), maar ook
beïnvloed door demonen (duivels). Mithra is de god
die uit de rots wordt geboren en als de god van de dageraad de berg Hara bestijgt. Hij is de beschermer van het vee, de god
van overwinning, genezing, vruchtbaarheid en voorspoed. Hij bestrijdt en
overwint Angru Mainyu (Ahriman), de geest van de duisternis die de tegenpool is
van Ahura Mazda, de geest van het licht. De eredienst van Mithra
werd gehouden in een grot of een onderaardse ruimte, mithraeum
genaamd, waarbij een gezamenlijke maaltijd met brood en wijn het
hoofdbestanddeel van de ceremonie uitmaakte. In elk mithraeum
bevond zich een voorstelling van Mithra die de
stier doodt als beeld van de overwinning op het kwade. Vele elementen van de
Mithraseredienst zijn na de derde eeuw n.C. overgegaan in het christendom. De
opvallendste zijn het kerstfeest, de zondagsviering, de communie en de
voorstelling van Christus als de Onoverwinnelijke Zon of Sol Invictus. STIER
IN DE BIJBEL Ook Mozes, zo lezen we in de Bijbel,
moest strijd leveren tegen een stier in de vorm van een gouden kalf. Mozes had de Israëlieten vanuit Egypte
naar de heilige berg Sinaï geleid, om daar aan Jahweh te offeren. Het volk
sloeg een kamp op aan de voet van de berg terwijl Mozes de klim naar de top
aanvatte. Daar begon het te donderen en te bliksemen, een donkere wolk hulde
de top in het duister, een ramshoorn weerschalde, vuur zette de bergflanken
in een rosse gloed en rook steeg uit de berg op. De
Sinaï trilde toen God tot Mozes sprak en hem de wet in de vorm van tien
geboden verkondigde. Vele dagen bleef Mozes op de berg om naar Gods bevelen
te luisteren. Ten slotte schreef God met zijn eigen vinger de tien geboden op
twee stenen platen en overhandigde die aan Mozes. Ondertussen was het volk beneden
ongerust en angstig omdat het Mozes niet meer zag terugkomen. De oudsten uit
het volk gingen naar zijn broer Aäron en vroegen
hem een god voor hen te maken. Aäron ging op het
verzoek in, verzamelde gouden sieraden, liet ze smelten en vormde er een
beeld mee in de vorm van een stierkalf. De volgende dag vierden de
Israëlieten feest omwille van de god die nu te midden van hen stond en hen
beveiligde en leidde.
Reeds in Egypte werd het
Israëlitische volk gerangschikt naar de afkomst van de twaalf stammen die in
verband stonden met de twaalf zonen van Jakob. De stam van Levi echter werd,
naar de wens van Jakob, verdeeld over de andere stammen. In de plaats van
Levi kwam de stam van Manasse, de oudste zoon van Jozef, de elfde zoon was
van Jakob en eerste zoon van diens lievelingsvrouw Rachel. Kort voor zijn dood wilde Jakob, die
naar Egypte was geëmigreerd om bij zijn zoon Jozef te wonen, zijn zegen
uitspreken over zijn zonen en over de oudste twee zonen van Jozef. Toen hij
de twee zonen van Jozef zag, vroeg hij: ‘Wie zijn dat?’ Jozef antwoordde:
‘Dat zijn de zonen die God mij hier in Egypte heeft geschonken.’ ‘Laat ze wat
dichterbij komen’, zei Jakob, wiens ogen erg verzwakt waren door zijn hoge
leeftijd. Jozef liet zijn twee zonen tot bij Jakob komen. Deze omhelsde en
kuste hen en zei tegen Jozef: ‘Jarenlang dacht ik dat jij gestorven was,
verscheurd door de wilde dieren in de woestijn. Nu zie ik niet alleen jou
terug, maar mag ik zelfs nog jouw beide zonen zien. Daarvoor moet ik God
dankbaar zijn.’ Jozef nam met zijn rechterhand Efraïm
en met zijn linkerhand Manasse en liet hen zo voor zijn vader neerknielen.
Daardoor zat Efraïm bij de linkerhand van Jakob en Manasse bij de rechterhand
van hem. Jakob kruiste nu zijn armen en legde
zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, de jongste van de twee, terwijl
zijn linkerhand rustte op het hoofd van Manasse, die de oudste was en die
eigenlijk met de rechterhand gezegend moest worden. Toen sprak hij plechtig
zijn zegen over hen uit: ‘Ik bid dat de God aan wie mijn vader Isaak en mijn
grootvader Abraham steeds trouw geweest zijn, de God die mij mijn hele leven
lang heeft behoed, de engel die mij uit alle nood heeft verlost, deze jongens
zegent. Ik hoop dat mijn naam en de naam van hun voorouders in hen mag
voortleven en dat hun nakomelingen talrijk worden in dit land.’ Jozef merkte plots dat zijn vader de
handen had gekruist terwijl hij die zegen uitsprak. Hij nam de handen van
zijn vader vast en wilde de linkerhand op Efraïm leggen en de rechter op
Manasse terwijl hij zei: ‘Vader, je mag dit zo niet doen, hier zit mijn
oudste zoon en daar de jongste. Je moet je rechterhand op de oudste leggen.’
Maar Jakob legde zijn handen terug zoals hij dat zelf had beslist en zei: ‘Ik
weet het, Jozef, ik weet het. Manasse zal stamvader worden van een groot volk
net als zijn broer Efraïm, maar de jongste zal groter zijn dan de oudste en
zijn nageslacht zal talrijker zijn.’ Toen vervolgde hij de zegen: ‘Met uw
naam zal het volk van Israël de zegen van Jahweh afsmeken en men zal zeggen:
Moge God u gelijk maken aan Efraïm en Manasse.’ Daarmee gaf hij te kennen dat
hij Efraïm vóór Manasse plaatste. Jakob zei tegen Jozef: ‘Mijn einde is
nabij, maar God zal over je waken. Jullie zullen terugkeren naar het land dat
hij aan je vader, grootvader en overgrootvader heeft beloofd. En jou geef ik
meer dan aan je broers: jij krijgt de bergrug die ik eigenhandig heb veroverd
op de Amorieten.’ De nakomelingen van Efraïm en Manasse
groeiden in Egypte uit tot twee stammen van het Israëlitische volk. Zij
verlieten net als de anderen Egypte onder de leiding van Mozes en maakten de
veertigjarige zwerftocht mee door de woestijn. Toen Mozes voelde dat hij ging
sterven, zegende hij de twaalf stammen van Israël. Over Efraïm en Manasse (en
Jozef) sprak hij deze zegen uit: ‘Ik bid dat de Heer jullie land rijkelijk
mag zegenen met hemelwater en dauw, en met alle overvloed die in de aarde is
te vinden; met al wat onder de zon groeit, met wat de seizoenen schenken, met
wat de oeroude bergen aan weelde bevatten, met wat de eeuwige heuvels
verbergen en met al wat de aarde te bieden heeft. Ik bid dat God, die ik in
de doornstruik heb gezien, zijn gunsten mag uitstrooien over Jozef die de
lievelingszoon van zijn vader was. Hij heeft macht als de eerstgeboren stier,
hij heeft twee hoorns als een oeros; daarmee verjaagt hij de vijanden tot
voorbij de grenzen van de aarde: de ene hoorn zijn de duizenden nakomelingen
van Efraïm, de andere de tienduizenden van Manasse.’ Eén helft van Manasses stam vestigde
zich in het midden van Israël, ten noorden van Efraïm, tussen de Middellandse
Zee en de Jordaan, de andere helft bezette de oostelijke Jordaanoever. De
steden Jaffa (nu Tel Aviv) en Sichem
(nu Nablus) lagen op het grondgebied van Manasse dat het grootste was van
alle Israëlitische stammen. STIER
IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL Van Julius Schiller kreeg het
sterrenbeeld Stier een christelijke variant in de figuur van de apostel
Andreas, de broer van Simon die ook Petrus genoemd werd en net als hij visser
was op het Meer van Gennesaret. Andreas was in contact gekomen met
Johannes de Doper en een leerling van hem geworden. Toen Jezus bij Johannes
kwam, verliet Andreas zijn leermeester en liep achter Jezus aan. Jezus vroeg:
‘Wie zoek je?’ Andreas antwoordde: ‘Ik wil weten waar jij woont.’ Jezus zei:
‘Volg me dan maar.’Andreas ontmoette kort daarna
zijn broer Simon die zich bij hen voegde. Het eerste contact duurde slechts
één dag, waarna Simon en Andreas weer aan het werk gingen. Maar op een dag
zag Jezus hen vissen en zei: ‘Kom mee met mij, ik zal mensenvissers van
jullie maken.’ Daarop lieten zij hun netten in de steek en werden leerlingen
van Jezus. Na de hemelvaart van Christus
verspreidden de apostelen zich over het Romeinse Rijk. Andreas ging prediken
bij de Scythen in het noorden van Perzië. Op een nacht verscheen hem daar een
engel die hem opdroeg alles in de steek te laten en onmiddellijk naar
Ethiopië te gaan, want daar verkeerde de apostel Matteus
in grote nood. Hij was bij menseneters terechtgekomen en zou over drie dagen
opgegeten worden. Andreas zei: ‘Ik kan nooit op tijd in Ethiopië zijn om hem
te redden.’ De engel antwoordde: ‘Ga naar de kust, en scheep je in op het
eerste schip dat je ziet.’ Andreas gehoorzaamde, haastte zich naar de kust en
bevond zich al snel op zee. Het schip werd op wonderbaarlijke wijze
voortgestuwd door een krachtige wind tot het bij de stad kwam waar Matteus gevangenzat. Onder bescherming van de engel drong
Andreas de gevangenis binnen, maar toen hij de arme Matteus,
de ogen uitgestoken en vastgeketend, daar aantrof, barstte hij in tranen uit.
Hij knielde neer en bad tot God waarop Matteus’
ogen genazen en de kettingen op de grond vielen. Samen verlieten ze snel de
gevangenis. Matteus begaf zich naar Antiochië, terwijl
Andreas in Ethiopië bleef, waar hij door de inwoners, verbolgen over de
vlucht van Matteus, werd vastgegrepen. Ze bonden
zijn handen samen en sleepten hem door de straten en over de pleinen van de
stad. Hij bloedde hevig uit talrijke wonden, maar bleef onophoudelijk bidden
voor de bekering van zijn beulen. Zijn gebed hielp, want zij staakten na
korte tijd de marteling en bekeerden zich. Andreas zette zijn bekeringstocht
voort in Perzië en vestigde zich in Patras. Hij bekeerde er tallozen tot het
christendom en bouwde er vele kerken. Ook Maximilla,
de echtgenote van proconsul Egeus bekeerde zich
nadat ze een prediking van Andreas had bijgewoond. Zij verliet haar
echtgenoot en sloot zich aan bij de leerlingen van de apostel. Toen de
proconsul dat vernam, verplichtte hij alle christenen van de stad om offers
te brengen aan de Romeinse goden. Ook Andreas werd daartoe verplicht, maar
toen hij voor de proconsul verscheen, weigerde hij het offer te brengen. Hij
werd in de gevangenis geworpen en de volgende dag opnieuw voor de proconsul
geleid. Weer weigerde hij. Egeus liet hem toen
wegbrengen om te worden gekruisigd. Een grote menigte volgde en wilde zelfs
de soldaten en de proconsul te lijf gaan. Maar Andreas sprak de menigte toe,
kalmeerde haar en zei dat hij door zijn Meester werd verwacht in de hemel.
Voor het kruis staande sprak hij het kruis toe: ‘O weldadig kruis, ik heb zo lang
naar je uitgekeken. Mijn hart heeft zo naar je verlangd. Het is vol
blijdschap en verlangen om tot bij je te komen. Ontvang mij nu, zoals jij ook
mijn meester ooit hebt mogen dragen.’ Andreas werd niet aan het kruis
genageld, maar vastgemaakt met touwen, omdat de proconsul zijn lijden zo lang
mogelijk wou rekken. Vanaf het kruis – het was een X-vormig kruis – sprak
Andreas de mensen nog de hele dag toe, zelfs de daaropvolgende nacht hield
hij niet op met spreken. Toen de ochtend aanbrak, kwam de proconsul zich van
de toestand vergewissen. De menigte riep hem toe dat het lijden lang genoeg
had geduurd en dat hij de apostel nu maar moest bevrijden. Maar Andreas riep
met luide stem: ‘Heer, laat mij rust vinden in uw heerlijkheid!’ en gaf de
geest. Andreas werd in Patras begraven, maar in het jaar 357 werd
zijn lichaam overgebracht naar Constantinopel (Istanbul). Van daaruit kwamen
enkele stoffelijke resten van hem als relikwie terecht in Schotland, waar ze
werden bijgezet in een kerk. De stad die daar ontstond werd naar hem Saint
Andrews genoemd. Later werd hij de patroonheilige van Schotland en werd het
X-vormige kruis opgenomen in de vlag van dat land. Nog later, toen Schotland,
Wales en Engeland een unie vormden, werd het sint-andrieskruis verwerkt in de
Union Jack, de nationale vlag van Groot-Brittannië. In de christelijke iconografie is het
niet Andreas die met een stier (of os) wordt afgebeeld maar de evangelist
Lucas. Het dier, afkomstig uit een visioen van de profeet Ezechiël, zou
verwijzen naar de meer aardse aanpak van zijn tekst, in die zin dat hij meer
aandacht heeft voor de historie en de werkelijke gebeurtenissen dan voor de
boodschap van Christus. Volgens de astrologen staat de
zon van 21 mei tot 21 juni in het sterrenteken Stier. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 14 mei tot 21 juni doorheen het sterrenbeeld Stier. Winteravonden zijn het meest
geschikt om het sterrenbeeld Stier aan de hemel te
ontdekken.
|