SCHORPIOEN - SCORPIO |
Oorspronkelijk, lang voor onze tijdrekening, waren er slechts
zes sterrenbeelden. In de Romeinse oudheid haalde men als bewijs daarvoor het
sterrenbeeld Schorpioen aan, dat toen nog dubbel zo groot was als nu. Het
omvatte destijds ook het sterrenbeeld Weegschaal, dat toen de klauwen van de
schorpioen voorstelde, wat in de benaming van de sterren van de Weegschaal
nog terug te vinden is. Maar nog in de oudheid verloor Schorpioen een groot
deel van zijn hemels gebied aan het sterrenbeeld Slangendrager, zodat het nu
nog slechts een beperkt deel van de ecliptica inneemt; het is er het kleinste
sterrenbeeld van geworden. Eén auteur vermeldt dat het sterrenbeeld vroeger
Adelaar heette. Deze benaming werd door heel wat hedendaagse astrologen
overgenomen als extra benaming voor Schorpioen. Men hechtte veel betekenis aan
het beeld van de adelaar en leidde daar ook tal van zaken uit af voor de
karakter- en toekomstbepaling van hen die onder dit teken werden geboren. Zo
konden astrologen van dit sterrenbeeld toch weer een belangrijk beeld maken.
In tegenstelling tot de astronomische realiteit strekt Schorpioen zich in de
astrologische context uit over een twaalfde deel van de ecliptica, waarmee
het dus even groot is als de andere sterrenbeelden. Dat strookt min of meer
met de werkelijkheid als je Schorpioen en Slangendrager als één sterrenbeeld
beschouwt, wat ook best kan aangezien beide sterrenbeelden heel erg verweven
zijn en mythologisch ook bij elkaar horen. SCHORPIOEN
IN DE MYTHOLOGIE Het beeld van de schorpioen in dit
sterrenbeeld komt uit de Griekse mythe van Orion, die de knapste man was die
ooit op aarde had geleefd. Hij was zo geweldig groot dat, zelfs als hij door
de diepste zeeën liep, nog met hoofd en schouders boven het water uitstak.
Stond hij gewoon op aarde, dan kwam zijn hoofd tot aan de wolken. Hij was een
geweldig goed jager en hij gaf zich zodanig aan zijn jachtlust over, dat hij
er zelfs na zijn dood in de onderwereld niet mee kon ophouden. Op het eiland Chios leefde koning Oinopion. Hij had vreselijk veel last van de wilde dieren
die op het eiland leefden. Toen Orion op een van zijn zwerftochten bij het
eiland kwam, werd hij gastvrij ontvangen door Oinopion
die hoopte dat deze beroemde jager iets aan zijn probleem zou doen. Nu had de
koning een buitengewoon knappe dochter, Merope. In
de dagen dat Orion te gast was bij Oinopion werd
hij verliefd op haar en zijn verlangen naar haar werd met de dag heviger tot
hij haar ten slotte ten huwelijk vroeg. Oinopion
was daar niet zo blij mee, maar durfde ook niet te weigeren. Daarom zocht hij
uitstel, in de hoop dat Orions verliefdheid wel zou overgaan. ‘Wel,’ zei hij,
‘als je het eiland ontdoet van alle wilde beesten, dan krijg je mijn dochter
tot vrouw.’ Orion was in zijn nopjes. Hij vertrok en schoot de hele dag. De
dieren die hij doodde, vilde hij en elke avond keerde hij naar Oinopion terug en overhandigde hem de huiden. Zo trok hij
het hele eiland door en schoot alle wilde dieren neer. ‘De taak is volbracht,
er leven geen wilde dieren meer op het eiland. Geef me nu je dochter’, zei
Orion na enkele dagen tegen Oinopion. Maar Oinopion
antwoordde: ‘Van mijn dienaren verneem ik dat je nog niet alle wilde dieren
hebt gedood. Ga, zoek ze en dood ze! Er sluipen nog leeuwen in het gebergte,
er leven nog beren in de holen en er loeren nog wolven in de wouden.’ Dit zei
Oinopion omdat hij zijn dochter Merope
niet wou afstaan en de reden daarvoor was niet ver te zoeken, hij was zelf
verliefd op zijn dochter en wilde haar dus voor zich houden. Tegen zijn zin speurde Orion nog eens het hele eiland af,
maar geen enkel wild dier vertoonde zich en er waren geen sporen meer te
vinden. Dus kwam hij weer bij Oinopion en zei:
‘Schenk me uw dochter, zoals beloofd.’ Weer zocht Oinopion
naar een uitvlucht. Orion, verbitterd en mokkend, trok zich in zijn kamer in
de burcht terug. Daar dronk hij van de wijn die een dienaar van Oinopion hem bracht. Hoe meer hij dronk, hoe meer hij
voelde dat Oinopion niet eerlijk was tegenover hem.
Hij dronk nog meer wijn en ineens begreep hij dat Oinopion
Merope niet aan hem wou geven. Al drinkend kreeg de
woede in hem de overhand en ten slotte was hij zo dronken en was zijn woede
zodanig gegroeid dat hij zichzelf niet meer in de hand had. Hij verliet zijn
kamer en beende naar de kamer van Merope, brak de
deur open en dwong haar het bed met hem te delen. Toen Oinopion
vernam wat Orion met zijn dochter had aangericht, was hij ten zeerste
verbitterd en vervuld van woede en haat, maar liet het niet zien. Hij bad tot
zijn beschermgod Dionysus en smeekte hem om wraak te nemen op Orion. Dionysus
stuurde zijn saters met zakken wijn naar Orion die nog in een roes verkeerde
na zijn slemp- en vrijpartij. Hij goot de wijn naar binnen en de saters boden
hem steeds meer wijn aan tot hij stomdronken op het bed lag en in een diepe
slaap viel. Toen kwam Oinopion en stak hem de beide
ogen uit. Zo dronken was Orion, dat hij daarvan zelfs niet wakker werd. Oinopion riep al zijn dienaren bijeen en gezamenlijk
droegen ze de loodzware last die Orion was naar buiten en wierpen hem op het
strand. Toen Orion eindelijk ontwaakte, bleef
de wereld voor hem in duister gehuld. Hij zag niets. Een stekende pijn was
alles wat hij in zijn oogkassen gewaar werd en een barstende hoofdpijn zorgde
ervoor dat hij zijn gedachten niet kon ordenen en hij begreep niet wat er hem
scheelde. Slechts langzaam begon hij te ontdekken wat er was gebeurd en
wankelend en tastend zocht hij zijn weg over het verlaten strand naar de zee.
Daar knielde hij neer en riep vol smart de goden aan. Hij liep de zee in en
waadde steeds verder, ondertussen jammerend over zijn droeve lot en Oinopion vervloekend om zijn afschuwelijke daad. Hij kwam bij een eiland waar een
orakel was gevestigd en smeekte de god hem zijn lot te onthullen. De god was
hem goedgezind en gaf Orion de opdracht om zo ver naar het oosten te gaan tot
hij het einde van de wereld had bereikt. Daar moest hij, met zijn gezicht
naar de oceaan gekeerd, wachten tot Helius uit het
water zou oprijzen en dan het eerste licht dat de zonnegod over de aarde zou
zenden, opvangen in zijn lege oogkassen. Op dat moment zouden zijn ogen weer
gevuld worden en zou hij van zijn blindheid genezen zijn. Orion vond een kleine roeiboot, zette
zich erin en roeide de zee op. Van ver hoorde hij het gerommel dat opsteeg
van het eiland Lemnos waar de vulkaan was waarin de
god Hephaestus zijn smidse had en waar de Cyclopen
ijverig de goddelijke wapens, zoals de bliksem van Zeus, smeedden. Orion
oriënteerde zich op het geluid van de hamerslagen in de smidse en trok zo de
grotten binnen tot hij de hitte van het smidsvuur voelde. Daar greep hij een
dienaar van Hephaestus vast en ontvoerde hem. Weer
buiten bij de zee zette hij de dienaar op zijn schouder en dwong hem om hem
de weg naar het uiterste oosten te wijzen. De knecht heette Cedalion en was nu het levende oog van Orion. Hij leidde
hem over zee en land tot de verste oostelijke grens van de wereld, daar waar
de oneindige oceaan begint en Helius elke dag uit
het verkoelende water opstijgt. Daar ging Orion zitten, leunend tegen een
rotswand, klaar om de eerste zonnestralen in zijn lege oogkassen op te
vangen. De eerste die Orion daar aan de oever
van de oceaan zag zitten was niet Helius, maar de
godin Eos. Toen zij deze knappe man daar zag – ondanks zijn lot en zijn
blindheid was Orion nog wondermooi om te zien – werd zij hopeloos verliefd op
hem. Ze naderde hem, verleidde hem en bedreef met hem de liefde daar op het
strand van het eiland Delos. Pas toen ze dit gedaan had, realiseerde ze zich
dat ze daar zo maar voor het oog van de hele wereld de liefde had bedreven en
ze werd zo verlegen dat ze er een hevige blos aan overhield. Nog steeds komt
Eos sinds die dag met een rode blos op de kaken ’s morgens in het oosten
tevoorschijn. Nooit zal ze deze schaamte nog kunnen verbergen. Toen dan eindelijk Helius uit de oceaan oprees, vielen de eerste stralen op
Orion en vulden zijn oogkassen. Op hetzelfde moment kon Orion weer zien en
hij begaf zich dan onmiddellijk weer op weg naar Oinopion
om zich op hem te wreken. Hij kreeg echter de gelegenheid niet, want Hephaestus had een onderaardse kamer voor Oinopion gemaakt waarin deze zich had verborgen,
onvindbaar voor Orion. Orion dacht dat Oinopion
misschien naar Kreta was gevlucht, naar zijn grootvader Minos, dus trok hij
daarheen. Onderweg ontmoette hij de godin Artemis, met wie hij al snel een
boeiend gesprek voerde, want ze kenden beide dezelfde hartstocht voor de
jacht. Artemis overreedde Orion om zijn wraak te vergeten en samen met haar
op jacht te gaan. Orion gaf hoog op over zijn jachtkunst en riep: ‘Ik zal
álle wilde dieren van de héle wereld gaan uitroeien!’ Dat hoorde Apollo en
hij zag dit jachtkoppel al over de wereld trekken, hun snoeverijen
voltrekkend, en stelde tot zijn grote schrik vast dat Artemis, die zich
altijd afkerig had getoond van mannen, nu helemaal in de ban was van deze
knappe jager. Hij vreesde, misschien terecht, dat Artemis haar gelofte van
eeuwige kuisheid zou vergeten en zich in de armen van Orion zou verliezen,
samen met die kuisheid. En had Eos al niet haar maagdelijkheid aan hem
opgeofferd? Hij móést ingrijpen, niet aarzelen. Snel wendde Apollo zich tot
Gaea, Moeder Aarde, en vertelde haar over de grootspraak van Orion en zijn
waan om alle wilde dieren te doden. Gaea schrok en schiep een geweldige
schorpioen die ze de opdracht gaf achter Orion aan te gaan. Weldra merkte Orion de schorpioen op
en werd zich bewust van het gevaar. Hij nam zijn boog en schoot de ene pijl
na de andere op het monster af, maar geen van de pijlen kon het dier
verwonden, ze ketsten af op het harde pantser. Toen de schorpioen hem dicht genaderd
was, trok hij zijn zwaard en sloeg er met forse slagen op in, maar zonder
resultaat, hij was onkwetsbaar. Nu viel de schorpioen Orion aan en stak hem
in de hiel. Snel verspreidde het gif zich in zijn lichaam en hij was
stervende, toen Asclepius – die als het
sterrenbeeld Ophiuchus of Slangendrager aan de
hemel staat – hem te hulp snelde. Hij gaf Orion een tegengif en vertrappelde
de schorpioen met zijn hiel. Gaea overtuigde Zeus om de schorpioen aan de
hemelkoepel een eeuwig bestaan als sterrenbeeld te geven, opdat Orion nooit
ofte nimmer zijn voornemen om de aarde van alle wilde dieren te ontdoen, zou
uitvoeren. Orion is zo bevreesd voor de schorpioen, dat hij nooit met hem aan
de hemelkoepel wil staan; als de Schorpioen opkomt, gaat Orion onder, en als
Orion ondergaat, komt Schorpioen op. Zo achtervolgen ze elkaar tot in de
eeuwigheid. In zijn boek Metamorfosen vertelt
Ovidius, de Romeinse auteur en tijdgenoot van keizer Augustus, over Phaëton, de zoon van zonnegod Helius.
Om aan zijn zussen te tonen hoe
moedig en sterk hij wel was, ging Phaëton naar zijn
vader en vroeg of hij één keer de zonnewagen mocht mennen. Helius was zeer ontstemd over deze vraag, maar kon zijn
zoon niets weigeren. Phaëton besteeg de zonnewagen
en mende het vierspan. Het waren vier hevige, briesende paarden die de wagen
trokken en Phaëton was niet bij machte hen op de
rechte weg te houden. De zonnewagen dwaalde af en scheerde langs bergtoppen,
steeg langs wilde wegen steeds hoger aan de hemel en naderde de
sterrenbeelden. Hij zag al die vreemde gedrochten en verstijfde van angst
toen hij bij de geweldige gestalte van de Schorpioen kwam, die met haar twee
enorme scharen en kromme armen de breedte van twee sterrenbeelden innam. De
Schorpioen, zo plots door het felle, hete zonlicht beschenen, zweette donker
giftig sap uit haar lijf, kromde haar staart en wilde met haar gebogen angel
toesteken. Toen liet Phaëton verschrikt de teugels
los waardoor de paarden, helemaal van streek, tegen de sterren botsten en dan
weer naar beneden renden. De maan was stomverbaasd de zonnewagen onder haar
te zien doorgaan. De aarde ontvlamde, de sneeuw op de bergtoppen smolt, en al
wat groeide ging in vlammen op. De rivieren droogden uit, vruchtbare streken
werden woestijn en de huid van de bewoners van Afrika verbrandde en werd
zwart. In het verhaal van Gilgamesj, de koning van Uruk
in Mesopotamië, die ongeveer 4700 jaar geleden leefde, komen twee
schorpioenmensen voor die de zonnebaan bewaken. In het sterrenbeeld Stier kon je
lezen dat Enkidu na de strijd met de hemelstier was
gestorven. Gilgamesj treurde lang om de dood van
zijn vriend. Zelf wilde hij liever niet sterven en daarom ging hij op zoek
naar Utnapisjtim die het eeuwige leven bezat. Hij
wilde hem gaan vragen wat hij moest doen om ook eeuwig te blijven leven. Op
zijn tocht naar het eiland Dilmoen, waar Utnapisjtim leefde, kwam hij bij de berg Masjoe (Tweelingberg). De twee toppen van de berg vormden
een poort waarlangs de zon elke dag opkwam en onderging. Aan weerszijden van
deze poort stonden de schorpioenmensen, een man en een vrouw, op wacht. Uit
hun ogen straalde de dood, een vreselijke stralenglans omgaf de berg, en wie
hen aankeek raakte verblind. Gilgamesj bedekte zijn
ogen en naderde de zonnepoort, bevend en bleek. Hij groette de twee
reuzegrote wachters. Toen hoorde hij hoe de schorpioenman tegen zijn vrouw
riep: ‘De man die daar nadert, heeft godenvlees en mensenbloed!’ De
schorpioenvrouw antwoordde: ‘Voor twee derde is hij goddelijk en voor een
derde is hij mens!’ Toen vroeg de man aan Gilgamesj:
‘Wie ben jij? Waarom heb je zo’n lange tocht gemaakt?’ Gilgamesj
antwoordde: ‘Ik ben Gilgamesj, koning van Uruk. Ik treur om de dood van Enkidu.
Ik zag hoe de dood hem aan mij ontrukte en zelf werd ik bang om te sterven.
Daarom ben ik op weg gegaan naar Utnapisjtim, want
hij kent het geheim van het eeuwige leven.’ De schorpioenman antwoordde:
‘Nooit is iemand de weg door deze berg afgedaald. Het pad is twaalf mijl lang
en volkomen duister. Wil jij echt de berg binnengaan?’ Gilgamesj
antwoordde: ‘Ik heb ijzige koude en brandende hitte doorstaan, ik ben de
uitputting nabij.’ De schorpioenman opende de poort en sprak: ‘Ga, Gilgamesj, de Tweelingberg beschermt je. Ga in
veiligheid!’ Toen nam Gilgamesj het pad van de
zonnegod. Na één mijl was het duister zo dicht dat hij niets kon zien en zo
was het ook na de tweede, de derde en alle volgende mijlen. Na de negende
mijl bleef de duisternis maar voelde hij de noordenwind, na de tiende mijl
schemerde het en na de elfde mijl hoefde hij nog maar één mijl af te leggen.
Na de twaalfde mijl stond hij buiten in het licht, nog vóór de zon opkwam en
stond hij voor de Tuin der Goden waar een kornalijnboom vruchten droeg en de
lazuurboom in bloei stond. Daar ontmoette hij Siduri,
de schenkster van de goden, die hem zou vertellen hoe hij de zee moest
oversteken om Dilmoen te bereiken. Het thema van het doden van de
hemelstier is overgenomen door het mithraïsme dat
eeuwen later in Perzië en daarna in het hele Romeinse rijk opgang maakte. Het
centrale gegeven in deze godsdienst was de gezamenlijke maaltijd in het mithraeum, een grot waarin een beeld stond van de god Mithra die de stier verslaat. Op die afbeelding zie je
een slang en een hond het bloed dat uit het hart van de stier stroomt
oplikken terwijl een schorpioen zich vastbijt in de testikels van het dier.
Het geheel is een voorstelling van de overwinning van het goede (Mithra) op het kwade (stier, slang en schorpioen). In het Egyptische Dodenboek wordt
verteld hoe Osiris door zijn broer Seth van de troon wordt gestoten en
gedood. Osiris, de eerste koning van Egypte,
was op reis gegaan door zijn rijk en had Seth tijdens zijn afwezigheid
aangesteld tot regent. Seth genoot van de macht en wilde ze niet meer
afstaan. Toen Osiris na lange tijd terugkwam, richtte Seth een groot feest
aan, waarbij hij een prachtige sarcofaag uitloofde voor wie er in paste. Alle
genodigden gingen om beurt in de kist liggen, maar de een was te kort, de
ander te lang of te breed of te dik of te dun enzovoort. Ten slotte nodigde
Seth zijn broer uit om in de kist plaats te nemen; hij paste er precies in.
Op hetzelfde moment sloegen de samenzweerders de kist dicht, overgoten ze met
gesmolten lood en wierpen haar in de Nijl. Dat gebeurde op de zevende dag van
de maand Hathor, toen de zon in het sterrenbeeld Schorpioen stond. SCHORPIOEN
IN DE BIJBEL In het Bijbelboek Genesis is Dan, de
vijfde zoon van aartsvader Jakob, de zoon die met het sterrenbeeld Schorpioen
wordt vereenzelvigd. Jakob had al vier kinderen verwekt
bij Lea, de oudere zus van Rachel met wie hij door verplichting was getrouwd.
Bij Rachel had hij nog geen kinderen, hoewel hij regelmatig met haar
gemeenschap had. Toen bleek dat Lea geen kinderen meer zou krijgen bij Jakob,
vond Rachel, die blijkbaar onvruchtbaar was en daarom vreselijk jaloers op
haar zus, een oplossing om toch kinderen te krijgen die haar toebehoorden. Ze
ging naar Jakob, trommelde met haar vuisten op zijn borst en riep: ‘Geef me
kinderen of ik ga dood!’ Jakob werd kwaad op haar en zei: ‘Ligt het soms aan
mij dat jij geen kinderen krijgt?’ Toen bedaarde Rachel en zei: ‘Slaap dan
met mijn slavin Bilha en als het zover is moet zij
haar kind baren op mijn schoot, dan krijg ik kinderen door haar.’ Jakob ging
op het voorstel in en had gemeenschap met Bilha.
Toen het kind geboren moest worden, beviel zij op Rachels schoot van een
zoon. Rachel nam hem in haar armen en zei: ‘Nu heeft God mij eindelijk
verhoord en me een zoon geschonken.’ Daarom gaf zij het kind de naam Dan, wat
‘bij God geacht’ wil zeggen. Toen Jakob vele jaren later voelde
dat hij ging sterven, liet hij al zijn zonen bij zich komen om hen te
zegenen. Over Dan sprak hij deze zegen uit: ‘Dan moet rechter zijn over zijn
stam en over alle stammen van Israël. Hij moet een slang zijn op de weg, een
giftige adder die in de hielen van de paarden bijt en hun ruiters achterover
doet vallen.’ Hoewel er weer geen sprake is van een schorpioen, gaat het
volgens diverse auteurs toch wel daarover, net zoals eerder al te lezen was
in het boek Job. Soms wordt deze slang afgebeeld als een basilisk, een
gekroonde slang die het symbool is voor de duivel of de antichrist. Uit
Jakobs zegen spreekt een voorspelling, want uit Dans stam komen drie grote
rechters voort die het volk gedurende vele jaren leiden. De bekendste van hen
is Simson (Samson) wiens kracht in zijn lange haar school, maar haar en
kracht verloor toen Delila hem verraadde.
Vervolgens was er Gideon, die een schapenvacht gebruikte om Gods mening te
kennen. Die vacht werd later gelijkgesteld met het Gulden Vlies. En ten
slotte was er Jefta die tijdens een gevecht aan God
deze belofte deed: ‘Als je mij de overwinning schenkt, schenk ik jou het
eerste wat ik bij mijn thuiskomst tegenkom!’ Het was zijn dochter, zijn enige
kind. Toen Mozes’ laatste uur naderde,
sprak ook hij een zegen uit over de twaalf zonen van Israël, toen reeds
uitgegroeid tot grote volksstammen. Over Dan zei hij: ‘Dan is als een jonge
leeuw die uit de bossen van Basan tevoorschijn
springt.’ Mozes bedoelde dat Dan zich zou vestigen in de streek Laïs in het
noorden van het land, maar blijkbaar vestigde Dan zich in de streek tussen
Efraïm en Juda, dus meer in het zuiden, terwijl uit de lofzang van Debora
blijkt dat deze stam aan de zee of aan een meer woonde, want ze zingt: ‘Dan
bleef bij de schepen’ en kwam dus niet opdagen in de strijd tegen de
Kanaänieten. SCHORPIOEN
IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL Gelijkenis met het Gulden Vlies en de
vacht van Gideon vind je in de figuur van de apostel Bartolomeus,
die Julius Schiller als Schorpioen aan de christelijke hemel laat
verschijnen. Eigenlijk heette hij ‘Bar tolmai’,
‘zoon van de groevenmaker’, maar hij is ook bekend als Nathanaël.
Onder die naam treedt hij op in het verhaal over het sterrenbeeld Weegschaal,
waar hij een vriend is van de apostel Filippus. Het gebeurde in de dagen dat Jezus na
zijn veertigdaagse verblijf in de woestijn bij de Jordaan kwam, waar Johannes
doopte en naar Galilea wilde vertrekken om er te gaan prediken. Daar ontmoette
hij Filippus en zei tegen hem: ‘Volg mij!’ Even later kwam Filippus zijn
vriend Bartolomeus tegen en zei: ‘Weet je wie ik
ontmoet heb? Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret.
Hij is het over wie de profeten en Mozes hebben gesproken.’ Maar Bartolomeus zei: ‘Wat goeds kan er nu uit Nazaret komen?’ ‘Kom dan maar eens mee’, zei Filippus.
Toen Jezus Bartolomeus dichterbij zag komen, zei
hij: ‘Dat is nu eens een eerlijke Israëliet.’ Waarop Bartolomeus:
‘Heer, jij bent de zoon van God en koning van Israël!’ Jezus repliceerde:
‘Omdat ik je vertelde dat ik je onder de vijgenboom heb zien zitten, geloof
je me? Wacht maar, je zal van nog meer zaken opkijken, want je zult de hemel
zien opengaan en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen in mijn dienst.’ Na de dood en de verrijzenis van
Christus werd Bartolomeus een rondtrekkende
predikant. Zijn schreden voerden hem eerst naar Capadocië
in het huidige Turkije, dan naar Indië waar hij het evangelie van Matteus verspreidde en ten slotte naar Armenië. In een van
de steden van dat land was er een tempel gewijd aan Astaroth,
waar talloze mensen naartoe trokken om er genezing te vinden. Maar de god
zorgde er eerst voor dat de mensen ziek of blind of kreupel werden om hen te
dwingen naar de tempel te komen. Als de mensen geofferd hadden, genas hij
hen, al was die genezing meestal van korte duur. Mensen die ziek waren
geworden zonder zijn toedoen kregen kruiden en magische recepten
voorgeschreven, maar ook die hielpen meestal slechts tijdelijk. Astaroth was ook zeer beroemd om zijn orakeluitspraken
die echter steeds zo dubieus waren dat ze vatbaar waren voor verschillende
verklaringen. Toen Bartolomeus
in de tempel kwam, verstomde Astaroth en genas
niemand meer. De priesters waren in alle staten, gingen te rade bij de god Berith in een naburige stad en kregen als antwoord: ‘De
oorzaak ligt bij Bartolomeus die Astaroth in ketens van vuur heeft geslagen en gevangen
houdt. Hieraan zul je Bartolomeus herkennen: hij
heeft zwart kroeshaar, een wit gezicht, grote ogen, een rechte neus en een
lange grijze baard. Hij heeft een middelmatige gestalte en draagt al twintig
jaar lang hetzelfde witte kleed. Hij bidt honderdmaal per dag en evenveel
keren ’s nachts. Hij spreekt met een heldere stem met een zilverachtig timbre
zoals van een trompet. Hij is altijd vergezeld door engelen, is altijd goed
gezind, spreekt verschillende talen en weet alles wat er gebeurt, zelfs wat
jullie nu aan mij vragen. Als hij zich verbergt, kan niemand hem vinden.’ De priesters gingen op zoek naar Bartolomeus maar vonden hem, zelfs na drie dagen
intensief speurwerk, niet. Maar toen gebeurde er een wonder. De apostel
ontmoette een man die bezeten was door een duivel en exorciseerde hem. De man
gaf luidkeels uiting aan zijn vreugde en vertelde overal wat hem overkomen
was, zodat ook koning Polemon, die een bezeten
dochter had, het vernam. Hij had al vele offers aan Astaroth
gebracht, tevergeefs echter, want het meisje was door een duivel bezeten die
veel sterker was dan de god, en ging tekeer als een wilde hond, beet en
krabde en dreigde iedereen te verscheuren die in haar nabijheid kwam. Daarom
had men haar met zware ijzeren kettingen vastgelegd. De koning ontbood Bartolomeus die het meisje genas en onmiddellijk het paleis
weer verliet, zonder op een beloning te wachten. De koning zond enkele
dienaren met royale geschenken achter hem aan maar ze keerden uren later
onverrichter zake terug; de apostel was onvindbaar. Die nacht verscheen Bartolomeus in een visioen aan de koning en verkondigde
hem de leer van Christus; hij vertelde hem dat Astaroth
een valse god was, geleid door een duivel en met ketens van vuur vastgebonden
door de engelen. De volgende morgen vertrok Polemon
met zijn hofhouding naar de tempel en liet zijn dienaren het beeld van de god
met touwen omverhalen. Toen het in stukken gebroken op de vloer lag kon
iedereen zien hoe er uit de mond van het beeld een kleine duivel, in de
gestalte van een Moor met een haakneus, een lange baard en vurige ogen
opsteeg terwijl er een stinkende rook uit zijn neusgaten kwam. Bartolomeus gebood de duivel te verdwijnen in de
woestijn, waar niemand hem nog kon ontmoeten. De koning liet zich door de
apostel dopen en gaf hem toestemming om in twaalf steden van het rijk te gaan
preken. Maar de duivel kon zijn nederlaag
niet verkroppen en begaf zich naar de priesters die hij ophitste om zich op Bartolomeus te wreken. Dat wilden ze maar al te graag,
want aan hem hadden ze het te wijten dat ze hun tempel en altaren kwijt waren
en dat ze geen inkomsten meer hadden. Ze gingen hun nood klagen aan koning Astiages, broer van Polemon en
koning van het naburige rijk. Deze nodigde Bartolomeus
uit voor een gesprek. Terwijl de apostel de koning onderwees over Christus,
stortte de voornaamste god van de stad van zijn voetstuk in de tempel en brak
in stukken. De koning ontstak in een vreselijke woede toen hij dat vernam,
liet Bartolomeus vastgrijpen, wegvoeren en geselen
met roeden waaraan ijzeren pinnen waren bevestigd. Dat volstond nog niet voor
de koning, hij liet hem daarna op een tafel vastbinden en gaf de beulen
opdracht hem levend te villen. Maar Bartolomeus gaf
geen kik, integendeel, hij ging gewoon voort met prediken over God. De koning
kon het niet meer aanhoren en liet hem onthoofden. Enkele christenen
ontfermden zich over het lijk en begroeven het plechtig in het rijk van Polemon die in een visioen door de overledene tot
bisschop was gewijd. Het gebeente van de apostel kwam
echter nog niet tot rust. Het kwam eerst in Mijafarkin
terecht, later in het Mesopotamische Daras en in
580 verhuisde het naar het Italiaanse eiland Lipari.
Maar omdat er Arabische zeerovers dreigden, werd het gebeente
veiligheidshalve overgebracht naar een klooster in Benevento.
Toen de Duitse keizer Otto III in 983 boven op de resten van een Aesculapiustempel op het Tibereiland in Rome een kerk
liet bouwen ter ere van de heilige Adalbert, verplichtte hij de monniken om
het gebeente van Bartolomeus af te staan en kwamen
de relieken in Rome terecht. Na de dood van de keizer lieten de monniken
weten dat ze een vals gebeente hadden geleverd en dat Bartolomeus
nog steeds bij hen was in Benevento. Het kwam tot
een proces dat door geen van beide partijen werd gewonnen: in 1740 besliste
de paus dat beide plaatsen over een authentiek gebeente beschikten. Michelangelo beeldde Bartolomeus af als een van de centrale figuren in ‘Het
Laatste Oordeel’ op een wand van de Sixtijnse kapel, met de huid als een
mantel over de arm gehangen; het gezicht van die huid is een zelfportret van
de schilder. De houding van Bartolomeus op dit
fresco zet de lijn voort die van Christus’ opgeheven arm uitgaat naar de
verdoemden in de hel, de plaats waar de duivel – tussen de sterrenbeelden is
dat de Schorpioen – thuishoort. Volgens de astrologen staat de
zon van 23 oktober tot en met 21 november in het sterrenteken Schorpioen. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 23 november tot en met 30 november doorheen het sterrenbeeld
Schorpioen. Zomernachten zijn het meest
geschikt om het sterrenbeeld Schorpioen aan de
hemel te ontdekken. De figuren van Slangendrager en
Schorpioen zijn hier samen afgebeeld omdat hun namen uit dezelfde Griekse
mythe afkomstig zijn. |