https://www.cielen.eu

 

PERSEUS

 

INHOUD

Perseus in de Griekse mythologie

Perseus als Mithras in de Perzische mythologie

Perseus als Sint-Joris in de heiligenlegenden

Perseus als David in de Bijbel

Perseus als Paulus in de christelijke sterrenhemel

De sterren van het sterrenbeeld Perseus

Afbeeldingen

 

Perseus in de Griekse mythologie

 

Lang geleden leefde er in Argos een koning; zijn naam was Acrisius. Hij was al vele jaren gehuwd en had slechts één kind, een dochter Danaë. Hij verlangde vurig naar een zoon die hem later op de troon zou kunnen opvolgen, maar helaas, een zoon kwam er niet. Daarom besloot hij om naar het orakel in Delphi te gaan en de god Apollo om raad te vragen.

De beste paarden werden van stal gehaald en voor de strijdwagen gespannen. De wagenmenner hield de teugels en de koning stond naast hem op de wagen. Achter hem liepen dienaren met voedsel en leren zakken met wijn en water voor onderweg. Vóór en achter hen liepen enkele wachters, gewapend met speren en zwaarden. De stoet ging op weg langs de stoffige zandwegen van Griekenland. De weg leidde over dorre heuvels waar de zon alles verschroeide. Maar af en toe kwamen zij ook door valleien waar ze in de schaduw van heerlijk koele bossen konden uitrusten.

Na enkele dagen kwamen ze in Delphi en de koning ging onmiddellijk naar de tempel van Apollo. Hij overhandigde de priesters kostbare geschenken voor de god en gaf hun opdracht een stier te offeren op het altaar buiten voor de tempel. Toen dat gebeurd was en hij lange tijd in stilte voor het beeld van de god had doorgebracht, begaf hij zich naar de grot van het orakel.

Bij de ingang stonden hoge laurierbomen, vol met linten in verschillende kleuren. Het waren de heilige bomen van Apollo en elk lint was een gebed van iemand die de god om een gunst was komen vragen.

In de grot was het koel en donker, enkele fakkels verspreidden een flauw flikkerend licht. Een priester ging met Acrisius mee naar binnen en bracht hem naar de plaats waar een diepe spleet in de bodem van de grot te zien was. Daaruit stegen dampen op die naar zwavel roken. Boven de rotsspleet zat een gesluierde vrouw voorovergebogen op een driepikkel. Zij heette Pythia en moest, bedwelmd door de zwaveldampen, de woorden van de god verkondigen. Achter haar stonden enkele priesters in lange smetteloos witte gewaden met gebogen hoofd en gevouwen handen.

Een priester boog zich naar de koning en zei:

“Spreek en laat de god uw vraag horen.”

Koning Acrisius vroeg: “Machtige god Apollo, zeg me waarom ik geen zoon krijg. Wat moet ik doen om een troonopvolger te krijgen?”

Zijn woorden galmden en werden door de echo in de diepte herhaald. Dan werd het muisstil in de grot, tot een zacht geruis van buiten in de holle ruimte doordrong. Het kwam van de heilige laurierbomen bij de ingang van de grot; de bladeren ervan trilden alsof er een wind door de bomen ging. De priester fluisterde: “Met het ruisen van de laurier geeft de god het teken dat hij je vraag gehoord en aanvaard heeft. Wacht nu op het antwoord.” Plots begon Pythia op haar driepikkel heen en weer te schommelen, eerst zacht, dan steeds heviger. Ze sloeg wild met haar armen en stootte onverstaanbare klanken uit. Dan zakte ze voorovergebogen ineen en zat weer onbeweeglijk. Ze had het antwoord van de god uitgesproken.

De priesters vertaalden de goddelijke woorden: “Zo zegt de god: Je zult geen zoon krijgen en je kleinzoon zal de oorzaak zijn van je dood.”

De priester die hem in de grot had gebracht, nam Acrisius nu bij de hand en leidde hem naar buiten, waar het felle zonlicht hem verblindde. Het was warm, maar Acrisius bibberde alsof het midden in de winter was. Hij was geheel van slag door wat hij gehoord had.

 

Onderweg naar huis had hij al een plan bedacht om ervoor te zorgen dat hij geen kleinzoon zou krijgen die de oorzaak van zijn dood zou kunnen zijn. Hij riep zijn bouwmeester bij zich en zei: “Bouw op de rots naast de burcht een toren. Laat de smid een zware bronzen toegangsdeur maken. Bovenaan, onder het dak mag slechts één venster komen.”

 

Enkele maanden later, toen de toren klaar was, kwam er op een avond een kleine stoet uit de burcht. De koning liep voorop tussen twee fakkeldragers. Achter hem twee dienaren met  Danaë, de koningsdochter, tussen hen in. Twee gewapende wachters met grote honden aan kettingen sloten de stoet. Acrisius opende de bronzen deur en liet Danaë naar binnen gaan. Ze wilde haar vader omhelzen, maar hij weerde haar af en zei streng: “Danaë, hier zul je wonen tot het eind van je leven. Niemand mag deze toren betreden, jij zult hem nooit verlaten. Want nooit ofte nimmer mag jij de moeder worden van een zoon.  Het is de wil van de goden.” Danaë huilde. De zware deuren vielen achter haar dicht. De wachters maakten de honden vast aan dikke ijzeren ringen die in de muur bevestigd waren; ze maakten een hels kabaal toen iedereen naar de burcht terugkeerde. Kon Acrisius hiermee de wil van de goden ontlopen?

 

Op de berg Olympus woonde Zeus, de hoogste van alle goden. Hij keek naar de aarde en zag hoe in Argos een hoge toren was gebouwd. Hij zag en hoorde de bloedhonden die aan kettingen lagen en vroeg zich af wat of wie er in die toren verbleef. Plots zag hij een jonge vrouw haar hoofd door het enige venster naar buiten steken. De honden huilden en gingen woest te keer tegen haar. Ze verdween weer, maar Zeus had voldoende gezien: dit meisje was zo mooi; hij was verliefd op haar. Maar hoe moest hij ongemerkt bij haar komen? De honden zagen elke beweging, de muren waren onverwoestbaar, de deur te zwaar. Toch daalde hij naar de aarde af en toen de zon onderging verscheen hij aan de horizon als een wolk met een gouden rand. De wind voerde hem naar Argos en weldra hing hij als een donkere wolkenmassa boven de toren. Bliksemschichten slingerden over de heuvels, de donder rolde en weerkaatste tegen de bergen en de regen viel in dichte stromen neer. Het was in het licht van de ondergaande zon als een regen van vloeibaar goud. Hij vormde rivieren van goud die van de heuvels naar beneden stroomden. Gouden dampen stegen op uit de valleien. Een felle bliksemschicht sloeg in op de toren, het dak barstte, de pannen vlogen in het rond en de gouden regen stroomde naar binnen. Danaë sloeg de handen voor de ogen en zag niet hoe de regendruppels zich aaneenvoegden tot de goddelijke gestalte van Zeus. Zij voelde hoe ze op een zacht bed werd neergelegd en hoe de god haar omhelsde. En plots was ze zo gelukkig als ze nog nooit in haar leven was geweest. Toen ze wakker werd kwam de zon op en vulde haar torenkamer met een gouden glans.

 

Negen maanden later beviel Danaë van een jongen die ze Perseus noemde.

 

Het schreien van het kind wekte de aandacht van de torenwachters. Ze beklommen de trappen en vonden moeder en kind. Hals over kop daalden ze de trappen weer af, liepen naar de burcht en vertelden buiten adem aan Acrisius wat ze gezien hadden.

“Hoe kon dit gebeuren?” riep de koning woedend, Wie is er in de toren geweest?”

“Niemand,” zeiden de wachters, geen mens kwam er in!”

Wat moest hij nu doen? Danaë en haar kind doden? Dat durfde hij niet, want zijn onderdanen hielden veel van zijn mooie dochter en waren al niet gelukkig met haar opsluiting. En misschien was haar zoon, zijn kleinzoon, wel een kind van een god? Dan zou hij zich de wraak van die god op de hals halen als hij het kind doodde. Nee, hijzelf kon niets doen, hij moest het aan het lot overlaten. Hij wilde zich op niet al te wrede wijze van zijn dochter en kleinzoon ontdoen door het lot over hen te laten beslissen. Hij riep zijn timmerman: “Maak een houten kist. Bekleed ze binnenin met zachte wol.” De timmerman deed wat hem opgedragen was en bracht de kist naar de koning. Die riep zijn dienaren bij zich: “Ga met deze kist naar de toren. Leg Danaë en haar zoon erin en werp de kist in zee!” Zo gebeurde. De kist werd door de stroming meegesleurd en verdween in de verte. Uit de diepte van de zee stegen de Nereïden op, de dochters van de zeegod. Ze droegen de kist op hun handen om haar te beschermen. Zelfs toen tijdens een zware storm de kist heen en weer werd geworpen op de woeste golven, liep ze geen gevaar. De Nereïden brachten haar tot dicht bij het eiland Seriphos en verdwenen dan weer. De kist dobberde op het water. Diktys, de broer van koning Polydektes, was daar aan het vissen. Hij had zijn net in het water geworpen en haalde het nu in. Zo ontdekte hij de kist. Hij trok ze in zijn boot en roeide naar het strand. Daar maakte hij de kist open en vond Danaë met de kleine Perseus in haar armen, rustig slapend. Voorzichtig maakte hij haar wakker. Ze geeuwde, wreef in haar ogen, keek verwonderd om zich heen, nam haar zoontje in haar armen en volgde Diktys die haar naar de koning bracht. Polydektes was zeer verbaasd toen hij haar verhaal hoorde en gaf haar toestemming om in zijn burcht te blijven. Hij beloofde haar ook om het kind op te voeden alsof het zijn eigen zoon was.

 

Vele jaren gingen voorbij, Perseus was volwassen geworden. Hij merkte dat Polydektes verliefd was op zijn moeder maar dat zij daar niet mee gediend was. De koning viel haar voortdurend lastig en het gebeurde meer dan eens dat Perseus zijn moeder in bescherming moest nemen. Polydektes begon Perseus daarom te haten en zocht een middel om zich van hem te ontdoen. Op een dag riep hij Perseus bij zich en veinsde: “Ik heb besloten de mooie Hippodameia ten huwelijk te vragen. Zij houdt ontzettend veel van paarden en daarom wil ik dat alle edelen van het eiland een paard uit hun stal afstaan als huwelijksgeschenk. Wat ga jij als geschenk aanbieden?” Perseus was eerst verwonderd, maar daarna verheugd, want nu was hij zeker dat Polydektes zijn moeder met rust zou laten. Hij antwoordde: “Koning, ik heb geen paard, ik heb geen goud; al wat ik heb is van u. Je weet hoe ik hier ben gekomen zonder enig bezit. Maar ik ben moedig en sterk en wil alles doen om een huwelijksgeschenk te vinden. Als ik je daarmee kan plezieren, wil ik zelfs het hoofd van Medusa voor je halen!” “Dat zou nog eens een prachtig geschenk zijn,” antwoordde Polydektes.

 

De godin Athena hoorde wat Perseus beloofde en besloot hem te helpen. Medusa was immers een monster dat zonder de hulp van de goden niet te overwinnen was. Ooit, lang geleden was Medusa een mooie vrouw, een van de drie Gorgonen, dochters van Phorkys. Poseidon, de god van de zee, was smoorverliefd geworden op haar en wilde met haar vrijen. Toen hij uit de golven oprees en zich op Medusa wilde werpen, vluchtte zij naar een tempel van Athena. Poseidon achtervolgde haar en verkrachtte haar in de tempel vóór het beeld van de godin. Athena was daarover zo woest dat ze Medusa vervloekte en haar afschuwelijk lelijk maakte. Haar mooie haren veranderden in kronkelende, levende slangen die vastgroeiden op haar hoofd dat nu met drakenschubben was bezet. Ze kreeg slagtanden als een everzwijn. Haar tong hing voortdurend uit haar mond. Ze was zo afgrijselijk dat iedereen die haar aankeek van angst versteende. Medusa had net als haar zussen Stheno en Euryale vleugels en was onsterfelijk, maar door de vloek van Athena werd ze een stervelinge, zodat ze steeds op haar hoede moest zijn voor haar vijanden.

 

Athena verscheen aan Perseus en zei: “Je moet eerst nog enkele zaken bezitten voor je Medusa gaat zoeken. Ga daarom naar de drie Stygische nimfen. Zij bezitten schoenen met vleugels die je door de lucht kunnen dragen. Zij hebben ook een buidel waarin je het hoofd van Medusa kan stoppen en zij hebben de helm van zwart hondenvel die ooit aan Hades heeft toebehoord en je onzichtbaar maakt. Maar er is een probleem: niemand weet waar de drie nimfen wonen. Alleen de Graien weten het, je moet dus eerst naar hen toe gaan.” “Wie zijn de Graien en waar vind ik hen?” vroeg Perseus. “Zij zijn de drie zussen van de Stygische nimfen en zijn al grijs sinds hun geboorte. Ze hebben samen maar één tand en één oog die ze steeds aan elkaar doorgeven. Ze heten Enyo, Pephredo en Dino.” “Waar wonen zij?” “In het westen, aan het einde van de wereld. Daar zitten zij op drie tronen en kijken uit over de oceaan.”

Perseus begaf zich op weg. Na een wekenlange tocht kwam hij bij het einde van de wereld, daar waar de zon in de oceaan zinkt en zag van ver de drie tronen van de Graien. Hij zag ook hoe hun lange grijze haren in de westenwind waaiden en de kust in nevels hulden. Langzaam besloop hij hen en naderde ongemerkt hun tronen langs achter. De Graien waren druk in de weer met het oog en de tand. Van zodra de eerste het oog had, stak de tweede haar hand al uit om het oog over te nemen. Intussen was de derde met de ene tand aan het eten en strekte de eerste haar hand al uit om de tand over te nemen. Zo gingen tand en oog voortdurend heen en weer. Perseus stond nu achter de troon van de eerste en toen de derde de tand doorgaf aan haar, nam Perseus de tand aan en hield hem bij. Toen de eerste het oog doorgaf aan de tweede nam Perseus het aan, zodat de arm van de tweede in het ijle greep. Nu waren ze alle drie blind en konden niet langer hun honger stillen. Ze schreeuwden en vloekten en sloegen met hun armen wild om zich heen, maar Perseus maakte zich uit de voeten. Van op een afstand riep hij: “Wijs mij de weg naar de Stygische nimfen, dan krijgen jullie tand en oog terug!” De Graien vloekten nog luider. Ze sprongen op van hun tronen en wilden naar hem toe lopen, maar Perseus ging achter hen staan en riep hen opnieuw. Dus draaiden ze zich om, botsten tegen elkaar, grepen elkaar bij de haren en krijsten oorverdovend. Door elkaar heen roepend vertelden ze hoe Perseus bij de drie nimfen kon komen. Daarop gaf hij hun hun eet- en kijkgerief terug en namen ze weer plaats op hun tronen. Toen uiteindelijk alles weer tot rust was gekomen, was Perseus al verdwenen in de aangewezen richting.

 

Bij de Stygische nimfen slaagde hij erin om ongezien de helm van hondenvel te roven. Hij zette hem op, werd onzichtbaar en roofde dan voor de ogen van de nimfen de vleugelschoenen en de buidel. Ze zagen plots de vleugelschoenen zo maar de lucht in gaan samen met de buidel en begrepen niet onmiddellijk wat er gebeurde. Maar dan stortten zij zich op de nimf die de helm bewaarde, maar te laat, de helm was verdwenen samen met de rover. Hij had de vleugelschoenen aangetrokken en vloog door de lucht naar het westen, naar de Gorgonen. Onderweg verscheen de god Hermes, de bode van de goden, aan hem en schonk hem Harpe, een vlijmscherp zilverglanzend kromzwaard met een weerhaak. Ook Athena voegde zich bij hem en gaf hem een bronzen schild dat zo glad gepolijst was, dat het blonk als een spiegel. Ze zei: “Als je Medusa nadert, kijk dan in dit schild naar haar spiegelbeeld, want als je haar rechtstreeks aankijkt, zul je verstenen.”

 

Toen Perseus in het uiterste westen van de wereld was gekomen, landde hij bij de Gorgonen. De omgeving was bezaaid met versteende mensen en dieren in de meest verschillende houdingen. Sommigen met de mond wijd open van verbazing, anderen met een blik van angst in de ogen. De een stond rechtop, de ander lag op de knieën. Hier was er een met het hoofd half afgewend, daar waren er met de handen hoog opgeheven of klaar om weg te rennen. Ook waren er leeuwen met de muil wijd open om te brullen, maar een geluid kwam er niet uit, of steigerende paarden en rennende herten, sluipende vossen, zelfs ratten, muizen, spinnen en schorpioenen waren er in alle mogelijke houdingen. Al wat ooit als levend wezen Medusa in de ogen had gekeken, was hier versteend achtergebleven. De meeste beelden waren met mos begroeid of overwoekerd door slingerplanten en verweerd door zon en regen. In de holten ervan waren vogelnesten met versteende jongen te zien. Het was een angstaanjagend gezicht. In de verte klonk een gorgelend geruis als van water dat in een afgrond verdwijnt.

 

Perseus trok de helm van zijn hoofd, draaide zich om en stond met de rug naar de versteenden. Hij hield het schild van Athena voor zich en keek erin. Voorzichtig zette hij stap na stap rugwaarts. Hij naderde de plaats vanwaar het geluid kwam en plots zag hij hen: de drie Gorgonen. Geweldige vrouwengestalten waren het. Hun gevouwen vleugels staken boven hun hoofden uit. Ze lagen tegen elkaar geleund te slapen en snurkten. Wie van hen was Medusa? Perseus knielde en hield het schild omhoog. De middelste van de drie was Medusa, hij herkende haar aan de slangen en de slagtanden. Hij stond op en schuifelde voorzichtig naar haar toe. Het gorgelend geluid van het gesnurk van de drie monsters overstemde het geluid van zijn stappen. Nu stond hij vlak voor haar. Haar adem toverde een nevel op het spiegelende schild. Perseus trok zijn kromzwaard en sloeg toe. Met één zwaai sloeg hij het hoofd van Medusa af. Het rolde voor zijn voeten. Hij raapte het op, stopte het vliegensvlug, zonder ernaar te kijken, in de buidel. Op hetzelfde ogenblik steeg er uit de geopende hals van Medusa een fontein van bloed op en daarin verscheen het gevleugeld paard Pegasus, gevolgd door de reus Chrysaor met het gouden kromzwaard; het waren de kinderen die Poseidon bij Medusa had verwekt toen hij haar verkracht had. De twee onsterfelijke zussen werden wakker, keken om zich heen, zagen wat er met Medusa was gebeurd en onder luid geschreeuw vielen ze Perseus aan. Hij vloog op zijn vleugelschoenen omhoog, maar werd direct achternagezeten door de twee gevleugelde Gorgonen. Toen zette hij de helm van hondenvel op en verdween onzichtbaar in de lucht. Daar werd hij gegrepen door een hevige stormwind die hem nu eens naar het noorden, dan weer naar het zuiden blies. Hij tuimelde en rolde zonder ophouden van links naar rechts en van boven naar beneden en wist niet waar hij terecht zou komen. Tegen de avond ging de wind liggen en stond Perseus voor de burcht van de reus Atlas die daar de hemelkoepel op zijn schouders droeg. Hij nam de helm van zijn hoofd, vertelde aan Atlas wie hij was en vroeg hem om onderdak voor de nacht. Maar Atlas weigerde hem te ontvangen, want hij had ooit van een orakel vernomen dat er op een dag een held zou komen om de gouden appels te stelen uit de tuin bij zijn burcht. Hij bedreigde Perseus en joeg hem weg. Maar Perseus trok het hoofd van Medusa uit de buidel en hield het voor de reus. Op slag versteende Atlas. Zijn haren en baard werden wouden, zijn schouders, armen en benen werden hoge bergruggen waarop de hemel nu rustte, zijn hoofd werd een bergtop die boven de wolken uitstak.

Perseus verhief zich weer in de lucht en vloog oostwaarts, de opkomende zon tegemoet. Hij kwam daarbij over de Libische woestijn, waar enkele druppels bloed van de Medusa in het hete zand vielen. Op de plaatsen waar ze neervielen veranderde het zand ogenblikkelijk in giftige slangen die zich razendsnel onder het zand of onder stenen voor de brandende zon verborgen. Zijn reis ging verder oostwaarts. Daar zag hij in de verte de blauwe zee. Hoge rotsen staken dicht bij de kust uit het water omhoog. Maar wat zag hij daar? Een lichtvlek tekende zich af tegen een donkere rotswand. Perseus naderde en zag dat het de blanke huid was van een jonge vrouw die aan de rots was vastgeklonken met kettingen. Snel daalde hij bij haar neer. Ze was wondermooi, haar lange zwartglanzende haren vielen over haar volmaakte lichaam. Zij keek hem aan met haar koolzwarte ogen. Zoute tranen stroomden over haar kaken.

 

“Wie ben jij? Waarom ben jij hier? Wat heb je misdaan dat je zo geketend bent?” vroeg Perseus. “Ik ben Andromeda,” snikte ze, “de dochter van de koning van dit land. Cepheus is mijn vader en Cassiopeia mijn moeder. Mijn moeder heeft ooit beweerd dat zij en ik mooier waren dan de Nereïden. Die waren daar zo boos over, dat ze naar Poseidon zijn gegaan en hem gevraagd hebben zich op mijn moeder te wreken. Poseidon heeft toen een zeemonster gestuurd dat heel het land verwoestte. Ten einde raad is mijn vader naar het orakel gegaan en heeft daar gehoord dat de woede van de zeegod pas over zou gaan als ik aan het monster geofferd werd. Daarom ben ik nu hier.” Andromeda sperde haar ogen wijd open van angst: uit de zee naderde het monster. Het water steeg, golven sloegen met groot gedruis tegen de rotsen, water spatte op, schuimvlokken werden op de wind meegevoerd. Een brede met schubben bezette rug kwam boven water en dook weer onder. “Het monster!” gilde Andromeda en haar stem sloeg over. Ze keerde het hoofd af, drukte het tegen de natte rotsen en sloot haar ogen. “Wil je met me trouwen, als ik je hieruit red?” vroeg Perseus. Andromeda knikte. Ze was niet meer in staat om te spreken. Perseus verhief zich in de lucht, vloog naar Cepheus en Cassiopeia en riep: “Ik wil jullie dochter redden en het zeemonster doden, op voorwaarde dat jullie haar met mij laten trouwen.” Cepheus en Cassiopeia keken Perseus verrast aan en knikten.

Weer vloog Perseus omhoog en zag hoe het monster uit het water opdook en zich met wagenwijd geopende muil, waarin vlijmscherpe tanden fonkelden, naar de rots met Andromeda richtte. Hij trok zijn zwaard Harpe en viel het monster aan, verwondde het en steeg weer op. Het monster kronkelde van de pijn, wist niet vanwaar de aanval kwam en wentelde om en om in het woelige water. Daar zag het de schaduw van Perseus op het wateroppervlak en dacht dat dit zijn aanvaller was. Met een geweldige slag van zijn staart stortte het monster zich op die schaduw, beet in het water, dook onder en kwam weer boven. De ogen puilden uit. Het monster keek verdwaasd om zich heen. Daar was de schaduw weer. Opnieuw wierp het monster zich erop, maar voelde op hetzelfde moment een stekende pijn door zijn lijf gaan. Het water kolkte, het monster draaide en keerde, hapte in de lucht, sloeg met zijn staart, maar weer vlamde een scherpe pijn door zijn lijf. Het bloed gutste uit de wonde en kleurde het water rood. De weke buik van het monster was plots onbeschermd en vanuit de hoogte stortte Perseus zich erop en doorboorde de zachte huid. Het ondier wrong zich in bochten, de kop kwam boven water en nu pas zag het wie zijn vijand was. Perseus trok het hoofd van Medusa uit de buidel en het zeemonster versteende. Hij daalde neer, legde het Medusahoofd met het gezicht naar beneden op het zeewier dat rood kleurde van het bloed en onmiddellijk versteende. Zo ontstond het rode koraal dat aan die zee haar naam gaf, de Rode Zee.

Perseus daalde neer bij Andromeda. Voorzichtig maakte hij haar boeien los, kuste haar en nam haar in zijn armen. Hij droeg haar tot bij haar ouders die nu tranen weenden van geluk. Zij legden een warme mantel over haar schouders en omhelsden haar. “We zijn je eeuwige dankbaarheid verschuldigd,” zei Cepheus, “hoe kan ik je dat tonen?” “Geef me Andromeda tot vrouw, zoals beloofd,” antwoordde Perseus, “en laat haar met me meegaan naar Griekenland.” Cepheus nodigde Perseus daarop uit om hem te vergezellen naar zijn burcht voor het huwelijksfeest. Maar eerst begaven allen zich naar de tempel van Hera. Daar koos de koning de mooiste jonge kalveren en vaarzen uit als offer aan de godin. Korte tijd later steeg de rook van het offer op. Het was het teken dat Andromeda en Perseus vanaf nu man en vrouw waren. In de koningsburcht werd een groot feestmaal gehouden met het gebraden vlees van de offerdieren. Alle edelen van de stad waren aanwezig. Ze hadden hun speren achter zich tegen de muur gezet en hun zwaarden afgelegd. Dienaren brachten manden met brood en vulden de bekers met wijn. Cepheus zat aan het hoofd van de tafel op een rijk versierde troon. Hij nam een mooi gebraden stuk vlees uit de ronde schaal die een dienaar hem aanbood en gaf het aan Perseus die naast hem zat. Iedereen at en dronk zoveel hij wilde. Bedelaars liepen in de zaal rond en vroegen kruimels brood en restjes vlees. Honden lagen onder de tafels en kauwden de botten af die de genodigden op de grond wierpen. Toen iedereen verzadigd was, kwamen de muzikanten. Een zanger zong een ontroerend verhaal over helden en goden en speelde daarbij op de lier. Fluitspelers begeleidden een groep dansers. Acrobaten toonden hun kunsten. Dienaren vulden voortdurend de bekers aan met wijn. De feestvreugde bereikte een hoogtepunt.

Plots werd met een harde klap de deur van de zaal opengeworpen. Iedereen keek verbaasd op. In de deuropening stond Phineus met een speer in de hand, achter hem een troep gewapende mannen. Op het gezicht van Cassiopeia verscheen een glimlach. Zij had in het geheim een boodschap naar Phineus laten brengen omdat hij de verloofde was van Andromeda. Cepheus sprong op en riep: “Phineus! Wat kom jij hier doen?” “Ik kom mijn verloofde halen!” riep Phineus terug, “zij hoort mij toe, zoals je zelf wel weet, Cepheus. Jij hebt het recht niet om haar aan een vreemdeling tot vrouw te geven.” “Dan had je maar eerder je recht moeten opeisen,” riep Cepheus. “Waar was je toen ze aan de rots gekluisterd was en het zeemonster haar bedreigde? Toen was je er niet om haar op te eisen! Nu is het te laat!” “Andromeda is van mij!” schreeuwde Phineus woedend, “en ik zal me wreken op hem die haar van mij heeft afgenomen!” Terwijl hij dat zei, wierp hij zijn speer met volle kracht naar Perseus.


De hand van Phineus trilde toen hij de speer naar Perseus wierp, waardoor deze haar doel miste. Perseus sprong op, greep zijn speer die achter hem tegen de muur stond en wierp ze naar zijn aanvaller. Die sprong opzij, de speer zoefde voorbij en trof een van de mannen die met Phineus was meegekomen, midden in het voorhoofd. Met een schreeuw viel hij neer. Nu drongen al de volgelingen van Phineus de zaal binnen. Daar waren de edelen opgesprongen en hadden hun speren gegrepen. Een chaotische vechtpartij brak los, speren vlogen door de zaal, zwaarden werden getrokken. Overal was geschreeuw en gekrijs. Edelen zakten ineen, doorboord met speren, bedelaars kropen huilend onder de tafels, honden jankten en renden met de staart tussen de poten naar buiten. Onschuldige dienaren werden getroffen, hun schalen vielen kletterend op de vloer, bekers vlogen aan scherven, wijn stroomde over de tafels. De aanvallers sloegen iedereen neer, stapten over de gesneuvelden heen, sprongen op de tafels en kwamen steeds dichter bij Perseus die nu met de rug tegen een pilaar stond en iedere aanval afweerde. Ook Cepheus weerde zich dapper. Cassiopeia stond tegen de muur en keek met van angst opengesperde ogen het strijdgewoel aan. Zij bad met de handen omhoog tot de goden om Phineus de overwinning te schenken. Andromeda had zich op bevel van Perseus onder de tafel verborgen. Toen drong Phineus naar voren. Hij stond nu vlak voor Perseus die door een grote groep vijanden was omsingeld. Hij richtte zijn speer op de borst van de held. Perseus liet zijn kromzwaard vallen, bukte zich en greep de buidel waarin het hoofd van Medusa zat en sprong op de tafel. “Nu moet mijn oude vijand me helpen,” riep hij. Met luide stem schreeuwde hij, boven al het tumult uit: “Als je aan mijn kant staat, buk je dan en sluit de ogen!”

Snel trok hij het hoofd van Medusa uit de buidel en hield het omhoog. Allen die zich niet aan zijn waarschuwing hadden gehouden, versteenden. Phineus niet, want die had zich net op dat ogenblik naar zijn manschappen omgedraaid en geroepen dat ze geen schrik moesten hebben van de tovermiddeltjes van Perseus. Maar nu zag hij overal om zich heen de versteende mannen. Het waren geen mannen meer van vlees en bloed, maar beelden. Hij zag uit zijn ooghoeken hoe Perseus naar hem toe kwam. Hij boog het hoofd en vluchtte weg met de handen voor zijn ogen. Maar Perseus volgde hem met het gezicht van Medusa naar hem gericht. Phineus struikelde over de lijken, botste tegen de beelden, klampte zich vast aan een zuil, keek plots in het afschuwelijke gelaat van Medusa en versteende.

 

De strijd tussen Perseus en Phineus was gestreden. Cassiopeia stond versteend tegen de muur, nog steeds met de ogen wijd open en de handen opgericht naar de hemel. Maar ook koning Cepheus, die zich te laat had omgedraaid, was versteend, tot groot verdriet van Andromeda. Perseus stak Medusa’s hoofd weer in de buidel. Hij trok zijn vleugelschoenen aan, nam Andromeda in zijn armen en samen stegen ze op. Niet lang daarna landden ze op het eiland Seriphos waar hij, nadat hij de valse Polydektes versteend had, tot koning werd gekroond.

 

Korte tijd later overleed de oude koning van Larissa in het land van de Pelasgen. De troonopvolger liet tijdens de begrafenisplechtigheden grote spelen houden ter ere van hem. Vele koningen en helden uit Griekenland werden uitgenodigd om eraan deel te nemen. Ook Perseus had een uitnodiging ontvangen en reisde naar Larissa zonder te weten dat zijn grootvader Acrisius ook uitgenodigd was. Perseus schreef zich in voor de vijfkamp. Eerst kwam het hardlopen. De helden namen het tegen elkaar op in een spurt van bijna 200 meter. Dan het verspringen. De mededingers hielden in elke hand een gewicht en sprongen zonder aanloop. De derde opdracht was discuswerpen, de vierde was speerwerpen en de vijfde was een worstelwedstrijd tussen de twee beste helden van de vorige wedstrijden. Maar bij het discuswerpen liep het mis zodat Perseus de strijd moest staken. Hij gooide zijn schijf met geweldige kracht. Ze vloog omhoog en werd gegrepen door de wind. De discus week af van haar baan en kwam tussen de toeschouwers terecht. Ze trof een oude man die zo zwaar gewond raakte dat hij ter plaatse stierf. Het was Acrisius. Het orakel was in vervulling gegaan: zijn kleinzoon had hem gedood.

 

Perseus en Andromeda leefden nog vele jaren. Na hun dood nam Zeus hen op in de hemel en gaf hun een plaats tussen de sterrenbeelden. Toen Poseidon dat vernam, plaatste hij ook Cepheus en Cassiopeia aan de hemel. Maar ook Cetus, het zeemonster dat hij geschapen had, kreeg een plaats tussen de sterren, net als het gevleugelde paard Pegasus, dat een kind van hem en Medusa was.

Terug naar INHOUD

 

Perseus is in de heiligenkalender te vinden onder de naam Joris (Georges).

In Silene in Libië, leefde er in de moerassen een afschuwelijke draak. De mensen hadden geweldig veel schrik van hem en om hem te vriend te houden gaven ze hem elke dag twee schapen. Maar toen er een tekort aan schapen ontstond, gaven ze hem elke dag een schaap en een kind. Ten slotte geraakten ook de kinderen op en moest het dochtertje van de koning zelf eraan geloven. Zij werd eenzaam bij het moeras achtergelaten als prooi voor de draak. Maar de engel Michaël had het gezien en verscheen in een visioen aan ridder Joris. Die steeg onmiddellijk te paard en bereikte de koningsdochter net iets eerder dan de draak. In de strijd die daarop volgde kon Joris de draak bedwingen. Volgens de ene legende doodde hij de draak, volgens een andere temde hij de draak en liet hem verder leven, als hij zich maar onthield van kinderen. Wat de draak ook prompt beloofde. Zo werden stad en land gered en steeg de roem van Sint Joris. Van de ene legende kwam de andere en nog in de middeleeuwen werd er al verteld dat hij dor hout weer kon laten bloeien, gewoon door ernaar te kijken. Hij zou zelfs immuun geweest zijn voor gif. Hij kon ongedeerd in een ketel kokend lood verblijven en toen hij gemarteld werd op een rad vol messen, was er geen schrammetje aan hem te bespeuren. Hem doden was ook al geen gemakkelijke klus: driemaal werd hij verbrand en werd zijn as verstrooid, maar driemaal herrees hij. Een feniks kan van hem leren.

Terug naar INHOUD

 

Perseus is Mithras in de Perzische mythologie

De eredienst van Mithra, god van licht en recht, ontstond in Klein-Azië slechts enkele decennia eerder dan het christendom. Over de geboorte van Mithra wordt verteld dat hij uit de stenen, in een grot, geboren werd, waar hij door herders werd begroet. Deze geboorte vond plaats op 25 december, de tijd van de winterzonnewende. Volgens de Mithraïsche inwijdingsleer werd MIthra elk jaar opnieuw uit steen geboren, zoals de lichtflits uit de vuursteen ontspringt.

De eredienst werd om die reden gehouden in grotten, crypten of hutten. Nu nog zijn er restanten van zulke Mithrascrypten te vinden in Duitsland, Frankrijk en Italië. Deze eredienst verspreidde zich snel via de Romeinse legioenen over Noord-Afrika en Europa en bestond gedurende drie eeuwen naast het christendom. Ten tijde van keizer Constantijn – de tijd ook van Nicolaas van Myra en Martinus van Tours – moest de Mithrascultus onderdoen voor het christendom, terwijl het daarvoor andersom was. Na het jaar 400 verdwijnt de cultus definitief. Toch hebben we veel bewaard: de Viering van Kerstmis op 25 december is misschien het meest opvallende. Maar ook de namen van de weekdagen – de Mithrascultus was gericht op astrologische gegevens: de zeven planeten werden er vereerd op de zeven dagen van de week. Daardoor werd de zondag de belangrijkste dag.

In de Mithrascultus kwamen de gelovigen bijeen en vierden een gezamenlijk avondmaal in de crypte. Dat was het belangrijkste onderdeel van de liturgie. Dat vinden we in de christelijke kerk terug, het is namelijk de basis van de misviering.

In de Mithrascultus werden de ingewijden in hiërarchische rangen verdeeld. Deze rangen hadden dezelfde namen al de militaire rangen. Het was een geestelijke afspiegeling van de legerorde. Sint-Maarten, die gedurende twintig jaar Romeins soldaat was, heeft dat overgeplant op de christelijke samenleving. Hij legde de nadruk op het soldaat-zijn voor Christus, met alle gevolgen van dien. Wat daaruit overgebleven is, is het celibaat van de ingewijden – de priesters – en het chiroteken, dat nu nog voortleeft in een bepaalde jeugdbeweging.

 

Terug naar INHOUD

 

Perseus in de Bijbel is David

David is de figuur die in de Bijbel de rol van Perseus vervult.

Terug naar INHOUD

 

Perseus is Paulus in de christelijke sterrenhemel

Paulus, die zoals vermeld in de Handelingen der Apostelen, eerst christenvervolger, maar na een wonderlijke ingreep  - met valpartij en visioen – een van de hevigste verkondigers van het christelijke geloof was, had omwille van dat geloof veel te verduren. Nog vóór hij in Rome aankwam had hij al een en ander meegemaakt; hij werd gegeseld, gevangengenomen, werd met de voeten aan een houten baar vastgebonden, werd gestenigd - maar overleefde het, werd onrechtmatig beschuldigd en aangeklaagd, werd voor de wilde dieren gegooid, werd van een stadsmuur geworpen, werd gearresteerd, geslagen, gebonden, aangevallen, nog maar eens in de gevangenis gegooid, en nog eens en nog eens. Onderweg naar Rome kwam zijn schip in een storm terecht. En in Rome zelf werd hij onthoofd. Rome zien en sterven.

Naast al die minder aangename ervaringen kende hij ook successen, vooral op het gebied van bekeringen – hij richtte vele christengemeenten op – als op het vlak van wonderen. Hij verrichtte er heel wat, waaronder de meest tot de verbeelding sprekende waren: het genezen van een lamme en de opwekking uit de dood van een jongeman die uit een venster was gevallen. Daarover meer in het verhaal dat volgt.  

Toen hij in de stad Mytilene verbleef werd hij gebeten door een gifslang. Het gif had echter geen uitwerking op hem. Later vertelde men dat sinds die gebeurtenis de familie en de nakomelingen van de gastheer immuun waren voor slangengif. Als er nu in die familie een kind werd geboren, dan legde men een slang in de wieg om te zien of het kind wel degelijk door de vader verwekt was. 

Hoe zag een werkdag van Paulus er uit? Naar men zegt verrichtte hij handenarbeid vanaf het eerste hanengekraai tot het vijfde uur (rond de middag). Daarna begon hij te prediken tot een stuk in de nacht. Wat er dan nog aan tijd overbleef  spendeerde hij aan bidden, eten en slapen.  

Toen Paulus in Rome arriveerde, was keizer Nero nog niet aan de macht. Blijkbaar bekleedde hij wel al een belangrijke functie, want bij hem kwam de klacht terecht van de Joden in de stad die problemen hadden met het verblijf van Paulus aldaar. Nero verwierp de klacht en gaf Paulus de vrijheid om te gaan en te staan in Rome waar het hem beliefde. Volgens de heilige Hiëronymus echter klopt dat verhaal niet. Paulus zou als gevangene in Rome zijn aangekomen tijdens het tweede regeringsjaar van keizer Nero, en dat was, volgens Hiëronymus, het vijfentwintigste jaar na de dood van Christus. Wat wél waar is, is dat Paulus in Rome de volledige vrijheid kreeg. Twee jaar verbleef hij zo in de stad. Daarna trok Paulus naar het oosten om daar te gaan prediken. Ten slotte kwam hij toch weer in Rome en onderging er op dezelfde dag als Petrus de marteldood. Paulus werd onthoofd. Dat gebeurde in het veertiende regeringsjaar van Nero.  

De wijsheid en de vroomheid van Paulus waren zo indrukwekkend, dat hij verschillende leden van Nero’s familie tot zijn leerlingen mocht rekenen. Er werd zelfs regelmatig voorgelezen uit de geschriften van de apostel aan het hof van Nero.  

Op een avond, toen Paulus aan het prediken was op de binnenplaats van een huis, was er een jongeman onder de toehoorders die, om beter te kunnen zien en horen, op een hoger gelegen venster was geklommen. Maar hij viel en stierf ter plekke.

Nero was zeer bedroefd toen hij vernam wat er was gebeurd, want hij was nogal gehecht aan deze jongeman. Toch stelde hij onmiddellijk een vervanger aan. Maar Paulus liet het lijk van de jongeman tot bij hem brengen, wekte de dode op en zond hem naar de keizer. Toen de jongeman, Patrocles was zijn naam, bij Nero kwam, schrok de keizer dermate dat hij zijn beschermeling niet wilde ontvangen omdat hij dacht met de geest van Patrocles te maken te hebben. Toen hij uiteindelijk overtuigd was dat het geen geest maar de échte Patrocles was, stond hij hem toe tot bij hem te komen.

Nero: 'Patrocles, leef jij weer?'

Patrocles: 'Ja, keizer.'

Nero: 'Wie heeft u weer onder de levenden gebracht?'

Patrocles: 'Jezus Christus, de koning der eeuwen.'

Nero, boos: 'Dan ga jij nu zeker ook die koning dienen?'

Patrocles: 'Kan ik anders dan Hem dienen die mij uit de dood heeft opgewekt?'

Vijf familieleden van Nero, die daar aanwezig waren, vroegen aan de keizer: 'Waarom ben je zo boos? Omdat hij de waarheid spreekt? Weet dan, Nero, dat ook wij soldaten zijn van die onzichtbare koning!'

Nero was zo ontsteld en ontstemd over wat hij daar hoorde dat hij allen in de kerker liet gooien. Ook Patrocles, en dat ondanks de vriendschap die hij tot dan toe voor de jongeman had gevoeld. Daarna liet hij alle christenen in de stad opsporen en liet hen de wreedste folteringen ondergaan.

 

Ook Paulus werd gevangengenomen en voor de keizer gebracht.

Nero: 'Dienaar van een grote koning ben je, zeg je. Maar je bent wel mijn gevangene. Waarom misleid jij mijn officieren?'

Paulus: 'Het is niet alleen in uw leger en aan uw hof dat ik mijn soldaten rekruteer, maar in de hele wereld. En ook u, als u zich onderwerpt aan onze wet, zult gered worden. Deze koning is zo machtig dat hij alle mensen zal oordelen en de hele aarde zal verbranden.'

Daarop werd Nero zo woedend dat hij vele christenen levend liet verbranden en Paulus liet wegvoeren om onthoofd te worden wegens majesteitsschennis.

Zo veel christenen werden er toen gedood, zo veel bloed werd er vergoten, dat het volk in opstand kwam, naar het paleis optrok en het overrompelde. 'Keizer, riep het volk, stop dit bloedbad, want de mensen die u ter dood brengt, zijn onze ouders, de beste steunpilaren van uw rijk!'

Nero, die bevreesd was voor het volk, trok zijn bevel haastig in maar verklaarde tevens dat hij zich voortaan toch het recht toe-eigende om over de christenen te oordelen.

 

Paulus’ onthoofding ging dus niet door, en hij werd opnieuw voor de keizer gebracht. Nero barstte weer in woede uit toen de apostel voor hem stond en riep: 'Voer hem weg! Weg met hem! Hak die man, die onruststoker, die oproerkraaier, het hoofd af!'

Paulus: 'Nero, mijn lijden duurt slechts enkele ogenblikken. Daarna zal ik het eeuwige leven genieten bij mijn meester Jezus.'

Nero uitzinnig: 'Hak hem het hoofd af! Dan zal hij ondervinden dat ik sterker ben dan zijn meester! We zullen dan wel zien of hij nog leeft!'

Paulus: 'Om u te laten zien dat ik na mijn dood toch nog verder leef, zal ik na voltrekking van het vonnis in levenden lijve aan u verschijnen. Zo zult u zelf kunnen vaststellen dat Christus de God is die heerst over leven en dood.'

Nero keerde zich af van de apostel en gaf teken om het vonnis uit te voeren.

 

Paulus werd weggeleid naar de plaats van de terechtstelling. Onderweg zeiden de drie soldaten die hem begeleidden: 'Wie is toch die koning van wie u zo veel houdt, en welke beloning verwacht u van hem?' Paulus sprak hen over het hemelse koninkrijk met zo veel vuur dat ze zich bekeerden. De soldaten smeekten hem om te vluchten, maar Paulus zei: 'Neen, mijn broeders, ik ben geen lafaard die vlucht, maar een soldaat van Christus. Als ik dood ben zullen de gelovigen mijn stoffelijke resten naar een bepaalde plaats overbrengen. Jullie moeten morgenvroeg naar die plaats gaan. Daar zullen jullie twee mannen, Titus en Lucas, in gebed ontmoeten. Zegt hen waarom ik jullie naar hen gestuurd heb. Dan zullen zij jullie dopen en zullen jullie toegang krijgen tot het hemelse koninkrijk' 

Toen kwamen er twee andere soldaten aan, gezonden door Nero om te zien of de terechtstelling al voltrokken was. Ook hen wilde Paulus nog bekeren, maar ze zeiden tegen hem: 'Als u morgen na uw dood verrijst, zullen we uw woorden geloven, maar nu moet u sneller doorstappen om het vonnis te ondergaan dat u is opgelegd.'  

Een weinig verder, onder de Ostiapoort, kwam de stoet een vrouw tegen, Plautilla genaamd, maar men noemde haar ook Lemobia. Ze was christen en begon te wenen toen ze zag wie daar werd weggevoerd. Paulus sprak tot haar: 'Plautilla, mijn lieve kind, geef mij je hoofddoek. Ik zal er mijn ogen mee bedekken tijdens de terechtstelling. Daarna moet je je hoofddoek terugnemen.' De beulen bespotten haar en zeiden: 'Waarom zou je aan deze bedrieger zo’n kostbaar ding geven?' Aangekomen op de plaats waar hij zijn martelaarschap zou ondergaan, keerde Paulus zich naar het oosten, hief de ogen ten hemel en bad lange tijd. Toen nam hij afscheid van zijn broeders, bond de hoofddoek van Plautilla voor zijn ogen, knielde neer, strekte zijn hals en werd onthoofd. Toen zijn hoofd al van de romp was gescheiden, klonk uit zijn mond, in het Hebreeuws, de naam van Jezus. De naam die hij tijdens zijn leven zo dikwijls en met zo veel liefde had uitgesproken. Uit zijn geopende hals spoot eerst een stroom melk, tot op de mantel van een van de soldaten; daarna vloeide er bloed en verspreidde er zich een heerlijke geur.

 

Toen Nero deze wonderen vernam, kreeg hij angst en sloot zich met zijn getrouwen op. Maar plots, terwijl alle deuren en vensters gesloten waren, trad Paulus naar binnen en zei: 'Keizer, hier ben ik, soldaat van de eeuwige en onoverwinnelijke koning! Maar u, ongelukkige, zult de eeuwige dood sterven omdat u de dienaars van deze koning zo onrechtvaardig hebt behandeld.'

Toen verdween Paulus. Nero, totaal verlamd van de schrik, wist niet meer wat hij deed. Op aanraden van zijn vrienden liet hij Patrocles vrij, en Barnabas en alle andere christenen. De soldaten die Paulus hadden begeleid naar de plaats van terechtstelling gingen de volgende ochtend naar het graf van Paulus. Daar vonden ze Titus en Lucas in gebed verzonken en bij hen stond Paulus. Lucas en Titus, verrast door de aanwezigheid van de soldaten, sloegen op de vlucht en Paulus verdween. Maar de soldaten riepen: 'Wij zijn niet gekomen om u te vervolgen, maar om het doopsel te ontvangen, zoals Paulus, die daarnet nog bij u was, het ons opgedragen heeft!' Toen Titus en Lucas dat hoorden, keerden ze terug en doopten de soldaten.

Het hoofd van Paulus werd in een gracht gegooid, waarin tal van lijken lagen. Zo wist men later niet meer welk hoofd van Paulus was. Maar op een dag, toen men de gracht leegmaakte, raapte een herder een schedel op en legde die in de stal. Drie nachten na elkaar zag hij een wonderlijk lichtschijnsel boven de schedel. Toen hij de bisschop en de gelovigen daarvan op de hoogte bracht, erkenden allen dat dit de schedel van Paulus moest zijn. Men bracht de schedel in een plechtige stoet naar Rome. Men wilde al direct de schedel op de romp van Paulus zetten, maar de patriarch zei: 'Van zoveel heilige martelaren werd het hoofd in de gracht gegooid, ze liggen daar alle kriskras door elkaar, zodat we helemaal niet zeker zijn of dit wel de schedel van Paulus is. We zullen de schedel aan zijn voeten leggen, en als het echt om het hoofd van de apostel gaat, dan zal de romp zich wel omkeren en het hoofd op de schouders zetten.' Zo werd gedaan. En zie, tot grote verbazing van allen, draaide het lijk in de kist zich om zodat romp en hoofd op elkaar pasten! En allen dankten God omdat ze nu het ware hoofd van Paulus hadden teruggevonden.

Terug naar INHOUD

 

 

De helderste sterren van Perseus

Tussen de sterrenbeelden Cassiopeia en Stier vind je het sterrenbeeld Perseus. Het ligt in het noordelijke deel van de Melkweg, in een deel ervan dat iets minder dicht bezaaid is met sterren. Daardoor is Perseus vrij goed te herkennen.

Als je een lijn trekt van de uiterste ster van Cassiopeia (de ster Caph, rechts van het W-vormige beeld) naar de helderste ster in de Stier (Aldebaran), dan kan je niet anders dan dwars doorheen het sterrenbeeld Perseus gaan.

Je kunt in de plaats van Aldebaran ook het Zevengesternte (Plejaden) als richtpunt nemen.

 

 


De elleboog of de zijde van Perseus

Alpha Persei heet Algenib, een naam die afgeleid is van het Arabische Al Jaub, dat zijde betekent. Maar deze ster is ook bekend onder de naam Mirfak, van het Arabische Marfik al Thurayya, wat elleboog bij het Zevengesternte betekent. Ze staat op 470 lichtjaar van de aarde, maar nadert ons met een snelheid van 9 km per seconde ofte 32.400 km per uur.

 

Het hoofd van de duivel

Bèta Persei. Astrologen beweerden dat dit de gevaarlijkste ster aan de hemel is. De ster die ongeluk brengt. Waarschijnlijk omdat deze ster erg veranderlijk is in lichtsterkte; die varieert van de 2.2e tot 3.5e grootte. In het Arabisch heet deze ster Ra's al Ghul: hoofd van de duivel. Die duivel is niemand anders dan Medusa. Aan de Arabische naam heeft de ster haar huidige naam te danken: Algol. De Hebreeërs kenden deze ster ook als het hoofd van de duivel, maar hadden er ook nog een ander beeld van. Dat beeld was Lilith, de legendarische eerste vrouw van Adam, bij wie hij duivelskinderen had verwekt. Toen Adam deze vrouw verliet, schiep God Eva en schonk haar aan Adam. Lilith is later terug te vinden als de middeleeuwse heks Lilis, die we bijvoorbeeld ontmoeten in Goethes Walpurnisnacht. Een tekst uit de profeet Jesaja zou aan de basis kunnen liggen van de legendevorming rond Lilith.

Jesaja XXXIV:

... Want het is de dag van Jahwehs wraak.

het jaar der vergelding voor de verdediger van Sion.

De beken van Edom veranderen in pek

de grond verandert in zwavel,

Het land wordt een oven vol kokende pek.

...

De paleizen zijn overwoekerd met doornstruiken,

De vestingen begroeid met distels.

Daar wonen nu de jakhalzen,

En verblijven de struisvogels.

Woestijndieren en hyena's ontmoeten er elkaar,

zo ook de saters.

Ook Lilith zoekt er rust,

en leeft er ongestoord.

...

 

De schouder

Zèta Persei heet Menkhib van het Arabische Mankib al Thurayya - de schouder dicht bij de Pleiaden. Deze ster staat op 820 lichtjaar van de aarde.

----------------------------

De sterrenbeelden Perseus, Andromeda , Cetus en Pegasus kun je alleen op winteravonden goed zien. Cepheus en Cassiopeia echter kun je élke nacht zien. Cassiopeia is het gemakkelijkst te herkennen omdat dit sterrenbeeld 5 heldere sterren bevat die samen een letter vormen. Het is de letter W op winteravonden, de letter M op zomeravonden. 

 

Perseus, Andromeda, Cepheus, Cassiopeia, Pegasus en Cetus (Walvis) in de herfst aan de avondhemel.

 

Perseus, Andromeda, Cepheus, Cassiopeia, Pegasus en Cetus (Walvis) in de winter aan de avondhemel.

Terug naar INHOUD

 

 

AFBEELDINGEN

 

 

 

 

 

 

 

Terug naar INHOUD

 

 

 

 

https://www.cielen.eu