ORION |
Orion in de
Griekse mythologie Orion in de
Mesopotamische mythologie Orion in de
Egyptische mythologie Orion in de Oegaritische mythologie Orion in de
christelijke sterrenhemel Als
de winter nadert zien we ‘s avonds de prachtige wintersterrenbeelden Voerman, Stier, Tweelingen
en daaronder het meest opvallende van alle sterrenbeelden, Orion. Ga in
de herfst rond middernacht naar buiten en kijk zuidwaarts, daar staat dat
grote sterrenbeeld, je kan er moeiteloos de gestalte inzien van de romp van
een man. De schouders bovenaan en de zoom van de mantel onderaan aangegeven
door heldere sterren. Ook zijn gordel, drie heldere sterren naast elkaar, is
duidelijk zichtbaar. Links van zijn schouders staat Procyon, de ster van de Kleine Hond en
links onderaan, dichter bij de horizon staat een zeer opvallende ster te
fonkelen: het is Sirius in de Grote Hond. Als
in de herfst Orion ‘s avonds omstreeks 20.00 uur opkomt in het oosten, gaat
in het westen het sterrenbeeld Schorpioen
onder. Waarom dat zo is, zal in het verhaal uit de Griekse mythologie
duidelijk worden. En waarom kleurt de hemel ‘s morgens rood? Zijn het Zwarte
Pieten die speculaas aan het bakken zijn en de oven roodgloeiend stoken? Nee,
het heeft te maken met het verhaal van Orion. Wat
hebben de grote piramiden in Egypte te maken met Orion? Ook dat wordt
in dit verhaal uit de doeken gedaan. Orion
is de grote jager, zichtbaar over de hele aarde, zowel in het noordelijke als
in het zuidelijke halfrond. Het is dan ook een indrukwekkend sterrenbeeld met
een prachtig verhaal. Meer dan één zelfs. Orion
is het meest indrukwekkende sterrenbeeld dat in de winter aan de hemel staat.
Het komt dan ‘s avonds in het oosten op, staat de hele nacht klaar en
duidelijk aan de zuidelijke hemel en gaat ‘s morgens in het westen onder. Om
het te vinden zoek je bijvoorbeeld eerst het Zevengesternte (Plejaden), een
weinig naar links en naar beneden zie je Aldebaran, de heldere oogster in de Stier en de lijn
volgend kom je nog iets meer naar links en naar beneden bij het sterrenbeeld
Orion uit. Het gemakkelijkst te herkennen zijn de drie gordelsterren die op
een schuine lijn dicht bij elkaar staan. Orions
naam wordt ook wel eens Ourion gespeld en dan betekent die naam ‘Hij die
watert’. Dat is ook zo, want als het sterrenbeeld Orion het opvallendste
sterrenbeeld aan de hemel is, stromen dikwijls de regens neer. Hij zegent
daarmee de aarde en maakt ze vruchtbaar. In zijn omgeving aan de hemelkoepel
staan trouwens nog andere regen brengende sterrenbeelden zoals Stier en
daarin het Zevengesternte, die werden ook eeuwenlang
als ‘natte’ sterrenbeelden beschouwd. Orion in de Griekse
mythologie Eens leefde er in Griekenland een arme imker, een
bijenhouder, die Hyrieus heette (in een andere versie van het verhaal is hij
een koning). Hij was een wat eigenaardige man die in zijn jeugd ooit had
gezworen om nooit ofte nooit kinderen te zullen hebben. Zo werd hij oud en
impotent en nageslacht ontbrak hem volkomen. Op een van hun vele bezoeken aan de aarde, dwaalden
Zeus en Hermes eens incognito door Griekenland, proevend van de gastvrijheid
die zo legendarisch was voor dit volk; al was die gastvrijheid een
verplichting hen opgelegd door de goden zelf. Zo kwamen ze bij Hyrieus, waar
ze werkelijk zéér gastvrij werden ontvangen. Toen zij weer weg wilden gaan,
vroegen ze aan de imker welk geschenk hij het liefst van de goden zou
ontvangen. Hyrieus, die al lang spijt had over zijn vroegere eed, zuchtte
smartelijk en zei: “Datgene wat ik het liefst zou willen is me onmogelijk
geworden.” “Wat is het, zeg het ons,” zeiden de goden. Hyrieus
zuchtte nog dieper en vertelde van de eed die hij in zijn jeugd had gezworen
en waarover hij nu spijt had. Hij zei: “Mijn grootste, diepste en innigste
wens is een zoon te hebben. Al weet ik dat mijn tijd daarvoor voorbij is, en
deze wens onmogelijk nog in vervulling kan gaan, toch verlang ik er nog
naar.” De goden zeiden: “Offer een stier aan Zeus en leg de
huid op de aarde.” Hyrieus deed wat hem werd opgedragen. Hij nam de edelste
stier van zijn kudde, bouwde een offeraltaar, slachtte de stier, stroopte hem
en legde de huid open op de grond. Toen het offer volbracht was, kwamen Zeus en Hermes tot
bij de stierenhuid en plasten erin. Ze gaven Hyrieus toen het bevel de huid
met zijn goddelijke inhoud dicht te naaien, te begraven en negen maanden
later weer op te graven. Toen gingen ze heen. Negen maanden later groef Hyrieus de stierenhuid op en
zie, gedragen in de schoot van moeder aarde was er een volmaakt kind tot
ontwikkeling gekomen in de stierenhuid die al die tijd als baarmoeder had
gefungeerd. Zo was Orion een kind van Moeder Aarde en de goden Zeus en
Hermes. Twee vaders had hij dus, goddelijke vaders nog wel, en nog een derde
vader (eerder een voedstervader) voor zijn opvoeding. In een legende die een beetje van
deze afwijkt, wordt verteld dat het Hyrieus zelf was die in de stierenhuid
plaste, maar gezien de bovenaardse schoonheid van de zoon en zijn haast
goddelijke jagerstalent moet dat toch eerder betwijfeld worden. Maar zo kwam
Orion aan zijn naam: ‘Hij die plast’. Orion groeide op en werd de knapste man die ooit op
aarde had geleefd. Hij was geweldig groot van gestalte. Als hij door de
diepste zee liep, dan stak hij nog met hoofd en schouders boven het water
uit. Als hij gewoon op aarde liep, kwam zijn hoofd tot tegen de wolken. Hij
was bovendien een geweldig goed jager en hij gaf zich zodanig aan zijn jachtlust
over, dat hij er zelfs na zijn dood in de onderwereld niet mee kon ophouden. Op het eiland Chios leefde in die tijd koning Oinopion.
Hij had enorm last van de wilde dieren die toen nog op het eiland leefden.
Toen Orion op zijn tochten bij het eiland kwam, werd hij dan ook gastvrij
ontvangen door Oinopion. Nu had deze koning een buitengewoon knappe dochter,
Merope. In de dagen dat Orion te gast was bij Oinopion werd hij verliefd op
haar. Zijn verlangen naar haar werd met de dag heviger en ten slotte vroeg
hij haar ten huwelijk. Oinopion was daar niet zo blij mee, maar durfde ook
niet weigeren. Daarom zocht hij naar uitstel, in de hoop dat Orions
verliefdheid wel zou overgaan. “Wel, zei hij, als je het eiland ontdoet van alle wilde
beesten, dan krijg je mijn dochter tot vrouw.” Orion was in zijn nopjes. Hij vertrok en schoot de hele
dag. De dieren die hij doodde, vilde hij en elke avond keerde hij naar
Oinopion terug en overhandigde hem de huiden. Zo trok hij het hele eiland
door en schoot alle wilde dieren neer. “De taak is volbracht, er leven geen wilde dieren meer
op het eiland. Geef me nu je dochter”, zei Orion tegen Oinopion. Maar
Oinopion antwoordde: “Van mijn dienaren verneem ik dat je nog niet alle wilde
dieren hebt gedood. Ga, zoek ze en dood ze! Er sluipen nog leeuwen in het
gebergte, er leven nog beren in de holen en er loeren nog wolven in de
wouden.” Dit zei Oinopion omdat hij zijn dochter Merope niet wou afstaan en
de reden daarvoor was niet ver te zoeken; hij was zelf verliefd op zijn dochter
en wilde ze dus voor zich houden. Tegen zijn zin speurde Orion nog eens het hele eiland
af, maar geen enkel wild dier vertoonde zich. Geen enkel spoor was nog van hen
te vinden. Dus kwam hij weer bij Oinopion. Orion: “Schenk me uw dochter, zoals beloofd.” Weer
zocht Oinopion naar een uitvlucht, en Orion, verbitterd en mokkend, trok zich
in zijn kamer in de burcht terug. Daar dronk hij van de wijn die een dienaar
van Oinopion hem bracht. Hoe meer hij dronk, hoe meer hij het onrecht
aanvoelde dat Oinopion hem aandeed. Nog meer wijn dronk hij en hij begreep
dat Oinopion hem Merope gewoon niet wou geven. Al drinkend kreeg de woede in
hem de bovenhand en ten slotte was hij zo dronken en was zijn woede zodanig
gegroeid, dat hij zichzelf niet meer in de hand had. Hij verliet zijn kamer
en richtte zijn schreden naar de kamer van Merope. Hij brak de deur open en
dwong haar het bed met hem te delen. Toen Oinopion vernam wat Orion met zijn dochter had
aangericht, was hij ten zeerste verbitterd en de haat overweldigde hem. Maar
hij liet het niet zien. Hij richtte zich tot de god Dionysus en smeekte hem
om wraak. Dionysus, de beschermgod van Oinopion, stuurde zijn saters met zakken
wijn naar Orion. Die was nog in de roes van zijn slemp- en vrijpartij en goot
de wijn naar binnen. Steeds meer wijn boden de saters aan, tot Orion
stomdronken op het bed lag en in een diepe roes verkeerde. Toen kwam Oinopion
en stak hem de beide ogen uit. Zo dronken was Orion dat hij daarvan zelfs
niet wakker werd. Oinopion riep al zijn dienaren bijeen en gezamenlijk
droegen ze de loodzware last die Orion was naar buiten en gooiden hem op het
strand neer. Toen Orion eindelijk ontwaakte bleef de wereld voor hem
in duister gehuld. Niets zag hij. Een stekende pijn was alles wat hij in zijn
oogkassen gewaar werd, een barstende hoofdpijn verhinderde hem het denken.
Toch begon hij langzaamaan te ontdekken wat er was gebeurd en wankelend en
tastend zocht hij zijn weg over het verlaten strand naar de zee. Daar knielde
hij neer en riep vol smart de goden aan. Hij liep de zee in (hij was zoals
gezegd zo groot dat hij steeds boven het water bleef uitsteken) en waadde zo
door, ondertussen jammerend over zijn droeve lot en Oinopion vervloekend om
zijn verachtelijke daad. Hij kwam bij een eiland waar een orakel was gevestigd. Hij
smeekte de god hem zijn lot te onthullen. De god was hem goedgezind. Hij gaf
Orion de opdracht om naar het oosten te gaan, zover tot hij het einde van de
wereld had bereikt. Daar moest hij, met zijn gezicht naar de oceaan gekeerd,
wachten tot Helius uit het water zou oprijzen en het eerste licht dat Helius
over de aarde zou zenden moest in zijn lege oogkassen vallen. Dan zouden ze
weer met ogen gevuld worden en zou hij van zijn blindheid genezen zijn. Orion vond een kleine roeiboot, zette zich daarin en
roeide de zee op. Ver weg hoorde hij het gerommel dat opsteeg van het eiland
Lemnos. Daar was de vulkaan waarin de god Hephaestus zijn smidse had en waar
de Cyclopen ijverig de goddelijke wapens smeedden, waaronder de bliksem van
Zeus. Orion oriënteerde zich op het geluid van de hamerslagen in de smidse en
trok zo de grotten binnen tot hij de hitte van het smidsvuur voelde. Daar
greep hij ongemerkt een dienaar van Hephaestus vast en ontvoerde hem. Weer buiten bij de zee, zette hij de dienaar op zijn schouder
en droeg hem op hem de weg naar het uiterste oosten te wijzen. De
knecht heette Cedalion en was het levende oog voor Orion. Zo leidde hij hem
over zee en over land tot de verste grens van de wereld, daar waar de
oneindige oceaan begint en Helios elke dag uit het verkoelende water
opstijgt. Daar zette Orion zich neer, leunend tegen een rotswand, klaar om de
eerste zonnestralen in zijn lege oogkassen op te vangen. Maar de eerste die Orion daar aan de oever van de
oceaan zag zitten was niet Helius, maar de godin Eos. Toen zij deze knappe
man daar zag - ondanks zijn lot en zijn blindheid was Orion nog wondermooi om
te zien - werd zij hopeloos verliefd op hem. Ze naderde hem, verleidde hem en
bedreef met hem de liefde op het strand van het eiland Delos. Pas toen ze dit
gedaan had, realiseerde ze zich dat ze daar zo maar voor het oog van de hele
wereld de liefde had bedreven en ze werd zo verlegen dat ze er een hevige
blos aan overhield. Nog steeds komt Eos sinds die dag met een rode blos op de
kaken ‘s morgens in het oosten te voorschijn. Nooit zal ze deze schaamte nog
kunnen verbergen. Toen dan eindelijk Helius uit de oceaan oprees, vielen
de eerste stralen op Orion en vulden zijn oogkassen. Zo kon Orion weer zien
en hij begaf zich dan ook weer op weg. Orion trok verder tot hij weer bij
Oinopion kwam. Hij wilde zich op hem wreken, maar kreeg niet de gelegenheid
daartoe, want Hephaestus had een onderaardse kamer voor Oinopion gemaakt
waarin deze zich had verborgen, onvindbaar voor Orion. Orion dacht dan dat Oinopion misschien naar Kreta was
gevlucht, naar zijn grootvader Minos. Dus trok hij daarheen. Onderweg
ontmoette hij de godin Artemis. Ze geraakten beiden spoedig in een boeiend
gesprek, want ze kenden dezelfde hartstocht voor de jacht. Artemis overreedde
Orion om zijn wraak te vergeten en samen met haar op jacht te gaan. De wereld
zou snel van alle ongedierte bevrijd zijn, en dat was het ook waarover Orion
hoog opgaf. Hij zou álle wilde dieren van de héle wereld eens gaan uitroeien.
Pure grootspraak was het. En dat kwam Apollo te weten. Hij zag dat
jachtkoppel al over de wereld trekken en stelde opeens tot zijn grote schrik
vast dat Artemis, die zich altijd afkerig had getoond van het mansvolk,
helemaal in de ban was van deze knappe man en jager. Als dat maar niet
verkeerd zou aflopen! Apollo vreesde, misschien wel terecht, dat Artemis haar
gelofte van eeuwige kuisheid zou vergeten en zich in de armen van Orion zou
verliezen tezamen met die kuisheid. En had Eos al niet haar
maagdelijkheid prijsgegeven? Hij móest ingrijpen, niet talmen. Snel wendde Apollo zich tot Gaea, moeder aarde, en
vertelde haar over de grootspraak van Orion en zijn waan om alle wilde dieren
te doden. Gaea schrok en schiep een geweldige schorpioen die ze opdroeg
achter Orion aan te gaan. Al snel merkte Orion met zijn geoefend jagersoog de
dreiging die van het beest uitging. Hij nam zijn boog en schoot de ene pijl
na de andere op het monster af. Maar geen van de pijlen kon het dier
verwonden, ze ketsten af op het harde pantser. Toen de schorpioen hem dicht
genaderd was, trok hij zijn zwaard en sloeg er met forse slagen op in. Maar
ook hiermee bereikte hij geen resultaat. De schorpioen was onkwetsbaar! Nu
viel de schorpioen Orion aan en die zag geen andere mogelijkheid dan te vluchten.
Hij zwom met krachtige slagen weg, in de richting van het eiland Delos, waar
hij hoopte bij Eos bescherming te vinden. Artemis, nog onkundig van het gevaar dat Orion liep,
werd door haar broer Apollo benaderd. “Zie eens, wat ginder in de zee zwemt!”
riep Apollo haar toe. “Wat is dat? Is dat niet het hoofd van het monster
Candaon dat net terugkeert van Opis, die hij heeft verleid? Ik daag je uit,
mijn lieve zus, om hem het verderfelijke hoofd met een van je pijlen te
doorboren!” Apollo gebruikte hier de naam Candaon met opzet omdat hij wist
dat Artemis deze Beotische naam van Orion niet kende. Artemis legde aan, mikte zoals steeds feilloos, liet de
pijl uit de boog wegvliegen en schoot Orion door het hoofd. Snel en licht
begaf ze zich naar de plek waar haar slachtoffer op het water dreef en merkte
pas, toen ze bij hem kwam, dat ze haar dierbare Orion gedood had. Ze was ontroostbaar en stortte vele zoute tranen in de
zee. Toen hief ze het hoofd op tot Asclepius, de zoon van Apollo en smeekte
hem om Orion weer tot leven te wekken. Asclepius stemde toe en was al op weg
naar Orion, toen Zeus plots ingreep. Hij slingerde zijn bliksemschicht en
trof daarmee Asclepius die daardoor verhinderd werd zijn genezende arbeid te
verrichten. Diepbedroefd zette Artemis toen de beeltenis van de
enige man die ze ooit had liefgehad aan de hemelkoepel. Ze zorgde er echter
voor dat hij ver van de schorpioen aan de hemel stond. Zo komt het dat Schorpioen
en Orion nooit samen aan de hemelkoepel te zien zijn. Als de ene opkomt, gaat
de ander onder. Zo achtervolgen ze elkaar tot in de eeuwigheid. Zie ook de
tekst over de Schorpioen In een andere versie van
het verhaal klinkt het zo: Orion had het licht in de ogen teruggekregen en kon
zich daarna weer aan zijn liefhebberij, de jacht, wijden. Nu kreeg hij de Plejaden,
de dochters van Atlas in het oog en zette zijn zinnen op hen. Maar zij
vluchtten van hem weg over de Beotische weilanden. Dus zette Orion de
achtervolging in, daarbij vergezeld van zijn hond Sirius. Zeven jaar lang zat hij hen achterna, hen steeds maar voor
zich uit jagend. Toen kreeg Zeus compassie met de Plejaden en veranderde hen
in duiven, zodat ze opwiekten en onbereikbaar werden voor Orion. Maar deze
gaf niet op, en bleef hen achtervolgen, zodat ze dodelijk vermoeid werden
omdat ze niet konden uitrusten. Zeus greep dan weer maar eens in en
veranderde de zeven zusters in sterren en zette ze als de Plejaden in het
sterrenbeeld Stier
aan de hemel. Maar ook daar worden ze nu nog steeds door Orion achtervolgd,
nadat hij door de Schorpioen gedood was. Wie in de late herfst en in de
winter Orion aan de hemel ziet staan, ziet hoe dicht de Plejaden in zijn
bereik zijn gekomen. Maar toch krijgt hij hen niet te pakken. Wie zijn die Plejaden? Het zijn, zoals gezegd, de zeven
dochters van Atlas, die hij verwekt had bij Pleione. Als ze naar de moeder
genoemd worden, heten ze Plejaden, maar soms worden ze ook naar de vader
genoemd, en dan heten ze Atlantiden. Het zijn: Elektra, Kelaino Taugetè. Halkuonè, Maja Meropè Steropè Zes van hen zijn met een god gehuwd, één onder hen,
Merope is gehuwd met Sisyphus, de Korinthische koning die in de onderwereld
als straf een rotsblok tegen een helling omhoog moet duwen. Maar telkens als
hij bijna boven is, en zijn straf er dus op zou zitten, ontglipt het rotsblok
aan zijn handen en rolt weer naar beneden. Zodat hij opnieuw moet beginnen. Omdat Merope zich schaamt over haar huwelijk met
Sisyphus is zij als ster niet met het blote oog te zien, ze verbergt zich. De
Plejaden heten dan wel Zevengesternte, maar je ziet er maar zes. Wie waren de
echtgenoten van de zes andere Plejaden? Drie van hen waren bedgenoten van
Zeus, twee lagen aan de zijde van Poseidon en één was regelmatig in
gezelschap van Ares te zien. Orion in de Mesopotamische mythologie In de oudste mythe van de mensheid was Orion niemand
minder dan koning Gilgamesj. Deze koning, naar wie de mythe heet,
was koning over de stad Uruk in Mesopotamië, het Tweestromenland, dat nu in
Irak te vinden is. Het verhaal is teruggevonden op een reeks kleitabletten
waarop in spijkerschrift zijn lotgevallen zijn verhaald. Het is het oudste
verhaal van de mensheid en tevens - naar mijn mening - het mooiste en meest
aangrijpende verhaal dat ooit werd geschreven. Het verhaalt van de zoektocht
naar de onsterfelijkheid. Het verhaal begint zo (in de vertaling van Hans Hagen):
Dit is het verhaal van koning
Gilgamesj, de man die alles zag. Hij bezat een grote wijsheid en kende vele
geheimen. Gilgamesj was de grootste en machtigste van Uruk. De goden gaven
hem bij zijn geboorte schoonheid en moed. Voor een derde was hij mens en voor
twee derde goddelijk. Hij trok door de straten, machtig als een reus, trots,
ver boven iedereen verheven. Hij bouwde de geweldige muur rond Uruk van zes
mijl lengte. Negenhonderd halfronde torens versterkten de muur. Ook bouwde
hij de tempel voor Anu, de god van de hemel, en Isjtar de godin van de
liefde. De wanden waren van echte baksteen en ze schitterden als koper in de
zon. Gilgamesj heerste als een ware tiran over zijn volk.
Hij kon de mannen op alle tijdstippen van de dag of van de nacht oproepen om
voor hem te werken. Hij hanteerde vol overgave het ‘ius prima noctis’ en dat
bezorgde hem vele vijanden. Daarom gingen de mensen naar de godin Aruru en
smeekten haar een mens te scheppen, evenwaardig aan Gilgamesj. Toen schiep Aruru de dappere held Enkidu, die temidden
van de wilde dieren opgroeide en aanvankelijk geen contact met de mensen had.
Hij werd opgemerkt door een jager, die er in slaagde hem te lokken en naar
Gilgamesj te brengen. Eerst strijden Gilgamesj en Enkidu, waarbij ze beiden
even sterk blijken te zijn. Dan sluiten ze vriendschap, een vriendschap die
zo sterk is dat ze alleen door de dood kan verbroken worden. Omdat Enkidu zich in de paleizen van Uruk al snel
stierlijk verveelt, besluit hij samen met Gilgamesj een heldendaad te
verrichten waardoor zijn naam, en die van Gilgamesj, onsterfelijk zal worden.
Zij besluiten de bewaker van het heilige cederwoud (in Libanon) te doden en
vertrekken. Bij de poort van het woud aangekomen wil Enkidu de poort openen,
maar verlamt daarbij zijn hand. Toch slagen ze in hun opzet en doden in een
vreselijk gevecht Humbaba, de bewaker van het heilige woud. De helden keren
dan terug naar Uruk. Maar daar worden ze getroffen door de wraak van de godin
Isjtar. Zij stuurt een stier op hen af, die zij slechts met veel moeite
kunnen overwinnen. Bij deze strijd wordt Enkidu zwaar getroffen door de
staart van de stier en korte tijd later ligt hij op sterven. Na een
aangrijpende doodsstrijd sterft Enkidu en blijft Gilgamesj ontroostbaar
achter. Aangegrepen door de dood van zijn vriend en niet
begrijpend waarom de dood zo onverbiddelijk is dat Enkidu niet meer onder de
levenden kan terugkeren, gaat hij op zoek naar het eeuwige leven. Hij wil
immers niet sterven, nu hij gezien heeft wat dit teweegbrengt. Gilgamesj besluit naar het eiland Dilmoen te gaan, om
aan Utanapisjtim te vragen hoe hij het eeuwige leven moet verwerven.
Utanapisjtim heeft het eeuwige leven, nadat hij als enige mens, samen met
zijn vrouw, de zondvloed had overleefd. Gilgamesj zwerft door de woestenij, overwint een leeuw,
komt bij de schorpioenmensen die de toegang tot de berg Masjoe bewaken. Als
enige mens mag Gilgamesj de donkere weg doorheen het gebergte gaan en komt in
de tuin der goden. Daar vernielt hij de stenen amuletten niet wetende dat
alleen zij hem konden brengen naar het eiland Dilmoen. Toch krijgt hij nog een kans: hij moet bomen vellen om
als vaarbomen te gebruiken. In de boot van Ursjanabi steekt hij het water van
de dood over en komt bij Utanapisjtim. Die legt hem uit dat hij onafgebroken
wakker moet blijven gedurende zes dagen en nachten. Gilgamesj slaagt daar
niet in en zo ontgaat hem het eeuwige leven. Hij keert terug naar huis, maar
Utanapisjtim geeft hem toch een geschenk mee: het levenskruid. Daarmee kan
hij - en allen aan wie hij daarvan te eten geeft - nog éénmaal de jeugd
terugkrijgen. Als Gilgamesj na vele avonturen weer in het zicht komt
van Uruk, wil hij zich eerst reinigen. Hij legt het levenskruid neer en daalt
af in een bron. Maar dan komt een slang en rooft het levenskruid. De slang
legt haar oude huid af en verjongd leeft ze verder. Gilgamesj komt terug in
Uruk en roept de geest van Enkidu op. Zo verneemt hij hoe het leven na de
dood eruit ziet. Hij geeft zich ten slotte gewonnen aan de wet van leven en
dood. Alleen zijn naam is onsterfelijk gebleken. Al is zijn bestaan gedurende zo’n twintig eeuwen
verborgen gebleven, en pas sinds het begin van de twintigste eeuw weer bekend
geworden, dankzij de opgravingen in Irak. Orion in de Egyptische
mythologie Ook in het oude Egypte was Orion een bekend sterrenbeeld.
Ofwel heet het dan Horus, ofwel Osiris. Beide betekenissen liggen dicht
bijeen, wetende dat Horus de zoon was van Osiris. Hij was trouwens de
opvolger van Osiris op de troon van Egypte. Daarover gaat het verhaal. Een
verhaal dat te vinden is op de wanden van graftempels en graftombes en daarom
ook het “Egyptisch Dodenboek” wordt genoemd. Net als Gilgamesj is de
Osirismythe een zoektocht naar de zin van leven en dood. De goden Geb en Noet schonken het leven aan Osiris,
Horus, Seth, Isis en Nephtys. Zij werden geboren ‘buiten de tijd’ op de vijf
schrikkeldagen. Osiris wordt aangesteld tot eerste koning van Egypte. Van
tijd tot tijd moet hij op reis en tijdens zijn afwezigheid neemt Seth de
macht over. Daarvan profiteert Seth om een moordplan te beramen en bij zijn
terugkomst wordt Osiris in een kist opgesloten en in de Nijl gegooid. De kist
drijft weg naar de zee. Isis gaat troosteloos op zoek naar Osiris en vindt
hem ten slotte in de paleisburcht van Biblos. De kist is daar namelijk
gestrand en rust tegen de stam van een jonge cederboom. Door de goddelijke uitstraling van de dode Osiris is de
boom razendsnel beginnen groeien en de stam groeit helemaal om de kist heen.
De koning van Biblos ziet de krachtige boom en besluit de stam ervan te gebruiken
voor de bouw van zijn troonzaal. Nu Isis ontdekt heeft waar Osiris verblijft, biedt ze
zich aan als voedster voor de pas geboren koningszoon. Zo komt ze in het
paleis. Ze probeert de koningszoon onsterfelijk te maken door hem boven het
vuur te houden. De koningin betrapt haar daarbij, waardoor de procedure
afgebroken wordt. Isis moet vertrekken maar mag een beloning vragen. Ze
vraagt de zuil waarin de kist verborgen zit. Haar verzoek wordt ingewilligd,
de zuil wordt verwijderd en bij de rivier neergelegd. Isis laat de kist uit
de zuil hakken en keert ermee terug naar Egypte. Aangekomen in de vruchtbare Nijldelta legt zij de kist
temidden van het riet neer en stuurt iedereen weg. Ze opent dan - niet wetend
dat ze bespied wordt door Anoebis, een zoon van Osiris bij Nephtys - de kist
en werpt zich wenend op de dode Osiris. Daarna verwijdert ze zich. Seth die
toevallig op jacht is in de omgeving, vindt de kist, hakt het lijk van Osiris
in veertien stukken, en verspreidt die over heel Egypte. Als Isis terugkeert
en verneemt wat er is gebeurd, gaat zij op zoek naar de lichaamsdelen en
begraaft ze op de plek waar ze ze vindt. Zo komt het dat er in Egypte
veertien graven zijn van Osiris. Seth denkt dat hij nu Osiris kan opvolgen op de troon,
maar Horus neemt de taak van zijn vader over en daagt Seth voor een
goddelijke rechtbank. Na een lange rechtsstrijd wordt Horus in het gelijk
gesteld en wordt koning van Egypte. Osiris wordt dan de koning van het
Westelijke Rijk, dat wil zeggen van het dodenrijk. Daarom begraven de
Egyptenaren hun doden op de westelijke Nijloever. Osiris wordt daarna gezien
als het sterrenbeeld Orion, de ‘tweede vorm van Osiris’. In een van de piramideteksten lezen we: O koning, u bent deze Grote Ster,
de metgezel van Orion, die de hemel doorkruist met Orion, die het
Schimmenrijk met Osiris bestuurt. ... Ziet, hij is gekomen als Orion, ziet,
Osiris is gekomen als Orion. O koning, u wordt geboren bij Orion, het
ochtendlicht baart u bij Orion. U zult op gezette tijden met Orion opstijgen
vanuit de oostelijke hemel, u zult op gezette tijden dalen met Orion aan de
westelijke hemel... Hieruit kunnen we begrijpen dat de sterrenwereld voor
de Egyptenaren het rijk der doden was, waarover Orion (Osiris) regeert. Wie
sterft en goed heeft geleefd, wordt als ster opgenomen aan de hemel. Wie véél
goed heeft gedaan in zijn leven (In de Egyptische taal: wie de grenzen heeft
verlegd) zal dicht bij Orion aan de hemel staan. Robert Bauval en Adrian Gilbert beweren in hun boek Het
Orionmysterie dat de piramiden ingeplant zijn in het Egyptische landschap
in de vorm van het sterrenbeeld Orion. Hun conclusie lijkt me iets te
vergaand, maar om een beeld te krijgen van Osiris = Orion is lectuur van dit
werk wel aanvaardbaar. Orion in de Oegaritische mythologie In de Oegaritische mythologie is Orion gelijk te
stellen aan Ahat of Aqhat. Oegarit is de Kanaänitische stad van de
Hittieten, de centrale stad van de Baäleredienst waarover men heel wat kan
lezen in de Bijbel. Vooral de koningen van Juda, de opvolgers van Salomo
hebben zich herhaaldelijk ingelaten met de eredienst van Baäl. Tot nu toe heb ik niet het volledige verhaal van Ahat
of Aqhat gevonden en moet ik me tevreden stellen met een zeer beknopte
beschrijving uit de “XYZ van de mythologie”. Daarin staat dat Ahat de zoon
was van aartsvader Daniël. Deze Daniël was tot op hoge leeftijd kinderloos
gebleven, maar kreeg toen van de stormgod Baäl een zoon die Ahat werd
genoemd. Ahat heeft dus eigenlijk twee vaders: de goddelijke Baäl en de
menselijke Daniël. In zijn jeugd kreeg Ahat van een goddelijke ambachtsman
pijl en boog. De godin Anat was daar jaloers op en kon dat niet verdragen.
Zij stuurde daarom haar dienaar Yatpan naar de aarde om Ahat te doden en zijn
boog en pijlen naar haar te brengen. Maar bij de aanval op Ahat ging Yatpan
nogal onhandig te werk en brak de boog, toen hij Ahat vermoordde. Baäl
vernam al snel wat er gebeurd was en ontstak in hevige woede. En als straf
hield hij de regens tegen. Het gevolg was dat er een geweldige droogte
uitbrak die het hele land verwoestte. Het vervolg van het verhaal blijft in duisternis gehuld
omdat bij de vele tekstfragmenten die bij de opgravingen in Oegarit aan het
licht kwamen, net dit gedeelte ontbreekt. Maar sommigen menen te mogen
veronderstellen dat Ahat op het eind van de mythe herboren wordt en dat die
wedergeboorte samenvalt met het einde van de droogte. Eens te meer wordt het
sterrenbeeld Orion dus in verband gebracht met regen. NIMROD In de bijbel draagt Orion de naam Nimrod. Hij komt voor
in het Genesisverhaal (10:8-12). Hij is een zoon van Kus, die een zoon is van
Cham, die de jongste zoon is van Noach. Nimrod is dus de achterkleinzoon van
Noach, de man die met zijn ark de zondvloed overleefde. In die ark was
trouwens zijn hele familie aanwezig en dus ook Nimrod, al staat dat niet met
zoveel woorden in de Bijbeltekst. We mogen echter wel veronderstellen dat hij
er bij was, gezien het feit dat Noach, op het ogenblik van de zondvloed al
zeshonderd jaar oud was. Zijn zoon Cham zal dan ongeveer vijfhonderd
vijfenzeventig geweest zijn. Kleinzoon Kus kunnen we schatten op vijfhonderd
vijftig en achterkleinzoon Nimrod zou dan wel zo’n vijfhonderd vijfentwintig
jaar oud geweest kunnen zijn. Nemen we voor elke zoon een extra marge van
vijfentwintig jaar, dan komen we nog op respectabele leeftijden uit. Het
lijkt me dan ook weinig waarschijnlijk dat Nimrod nog niet geboren was op het
moment van de zondvloed. Nu was Nimrod de kleinzoon van Cham, en dat is die zoon
van Noach die zich niet bijzonder eerbiedig toonde tegenover zijn vader.
Noach had namelijk de wijnstok geplant na de zondvloed en van de eerste
druivenoogst wijn gemaakt. Hij dronk er echter zoveel van dat hij dronken
werd en naakt in zijn tent lag. Cham zag dat en vertelde het aan zijn broers
Sem en Jafet. Die bedekten de schaamte van hun vader met een mantel. Toen
Noach ontwaakte en vernam wat Cham had gedaan, vervloekte hij hem. Over Nimrod lezen we dan verder het volgende: Kus verwekte Nimrod. Deze was de
eerste machtige heerser op aarde; hij was een geweldig jager voor Jahweh.
Vandaar dat men zegt: “Een geweldig jager voor Jahweh, net als Nimrod.”
Oorspronkelijk lag zijn rijk in Babel, Erek, Akkad en Kalne in Sinear; vanuit
dat land trok hij naar Assur. Hij bouwde Ninive, Rechobot-Ir, Kalach en
Resen, tussen Ninive - de grote stad - en Kalach. Meer staat er over Nimrod in Genesis niet te lezen.
Maar dat was voldoende om een grote schare van profeten aan het verzinnen te
brengen, zodat over Nimrod nogal wat wonderlijke verhalen de ronde doen.
Slechts één verhaal staat in de Bijbel opgetekend en dat is dat van de toren
van Babel, een verhaal dat voldoende bekend is. In de context van de verhalen
over de sterren volstaat het te weten dat Orion dus ook kan gezien worden als
de grote jager uit het Oude testament, de eerste koning van Babel, bij wie de
grote spraakverwarring ontstond. Orion in de
christelijke hemel Toen in de zestiende eeuw, in het teken van de
contrareformatie, de sterrenhemel ook een christelijke (zeg maar katholieke)
invulling kreeg, werd Orion omgedoopt tot de heilige Jozef. Een teken toch
wel dat deze figuur in die tijd het respect kreeg waar hij recht op had. Zijn
afbeelding in de hemelatlas van Schiller uit 1660 ziet er zo uit: Pas in de vierde-vijfde eeuw verschijnt er een
‘Geschiedenis van Jozef de Timmerman’ waarin wordt verteld dat Jozef al zo’n
tachtig jaar oud geweest zou zijn toen hij zich verloofde met Maria. In
sommige verhalen klinkt het zelfs dat hij al tweehonderd jaar oud was toen
dat gebeurde. Het verhaal blijft binnen de Oosterse Kerk en bereikt het
westen niet. Het duurt tot na de kruistochten (11e eeuw) voor
de verhalen over Jozef in het Westen bekend worden. Ze worden - zoals wel
meer verhalen - gretig opgenomen door de heilige Franciscus van Assisi, die
Jozef in het kader van zijn kerststal wel ziet zitten en hem daar de plaats
geeft waar Jozef toch min of meer recht op heeft. Maar verder blijft het stil
rond deze heilige man. Hij moet wachten tot het jaar 1479 voor hij een
feestdag toegewezen krijgt in de christelijke kalender. Dat had hij te danken
aan de onvermoeibare ijver van de zalige Johannes van Gerson. Twee eeuwen
later is zijn feestdag in de Nederlanden toch al zo bekend dat hij in 1679
wordt uitgeroepen tot patroon van de Nederlanden (wat hij trouwens nog steeds
is) en in 1870 wordt hij patroon van de universele kerk. De paus stelt dan
ook een bijkomende feestdag daarvoor in: de 18e dag na Pasen. In 1955 wordt
dit feest verschoven naar 1 mei (de katholieke kerk toont hiermee dat ze nog
steeds bereid is om een bestaand feest in haar geloofspraktijk te integreren).
Het feest heet sindsdien Feest van Jozef Arbeider en het kon zo het Feest van
de Arbeid een christelijk laagje geven. Te laat, zo bleek, want de kerk
slaagde er niet in het éénmeifeest van communisten en socialisten naar de
kroon te steken. Waar het eerst een verplichte feestdag was, besliste de paus
in 1969 dan maar om er weer een facultatief feest van te maken, wie nog zin
had om het te vieren mocht het doen. Maar het moest niet meer. Sic transit
gloria ... Hoe dan ook, Jozef blijft een ondergeschikte rol
spelen tussen al de heiligen. Niet helemaal, want hij krijgt - in navolging
van Maria - een maand toegewezen. De maand maart is zíjn maand. Daarom stond
in die maand bij mijn ouders het beeld van deze heilige centraal opgesteld in
huis, net zoals dat van Maria in de maand mei en dat van het Heilig Hart in
juni. De bedoeling was dat wij, kinderen, dan bloemen zouden plukken om het
beeld te versieren (er werd een soort altaar gebouwd waarop die bloemen
konden staan - nu zouden we het een seizoenentafel noemen), maar zoals
iedereen wel weet, maart heeft niet veel te bieden aan bloemen. Hyacinten,
tulpen, krokussen en dergelijke waren toen nog niet zo verspreid als nu, dus
moest het met veldbloemen zoals vroege sleutelbloemen, eerste madeliefjes en dergelijke.
Maar het bleef een magere bedoening in vergelijking met Maria twee maanden
later. En - ook al in navolging van Maria' moederdag -
kreeg hij een ‘vaderkesdag’. Gewoon op zijn feestdag, 19 maart, werden alle
vaders gevierd. Maar wie doet dat nog tegenwoordig ? Nu is de commercie ermee
gaan lopen en de derde zondag van juni wordt vaderdag gevierd. Lap, weeral
een kaakslag voor die arme Jozef. Zijn naam is als een zelfstandig naamwoord in een
bepaalde samenstelling wel bekend geworden en door sommige heiligen werd de
toestand die ermee beschreven wordt ook nagestreefd, al vind je nu nauwelijks
nog mensen die dit willen meemaken. Het gaat hier om het jozefshuwelijk. Dat
is een huwelijk dat niet geconsumeerd wordt. Eigenaardig dat de kerk zo’n huwelijk
lange tijd heeft geëerd en zelfs als nastrevenswaardig heeft voorgesteld,
terwijl ze zelf zo’n huwelijk niet als bestaand beschouwt, waardoor het ook
kan ontbonden worden. Koning Hendrik VIII van Engeland heeft destijds
geprobeerd de paus ervan te overtuigen dat zijn huwelijk zo’n soort huwelijk
was, maar dat pakte geen verf. Het gevolg is dat er een schisma ontstond en
de paus alle controle over de Engelse kerk verloor, en dat daar nu nog steeds
de Anglicaanse Kerk een overblijfsel van is. Maar had Jozef dan geen kinderen uit zijn
huwelijk met Maria? In het Nieuwe Testament vind je wel verwijzingen naar
broers van Jezus (opvallend detail: geen zussen) maar de kenners beweren dat
het geen broers waren, maar neven of andere familieleden. Alsof men in die
tijd het verschil tussen broer en neef niet kende. Ja maar, zeggen andere
Bijbelkenners, dat waren halfbroers van Jezus, uit een eerder huwelijk van
Jozef. Dat kan natuurlijk ook en het onderscheid tussen broer en halfbroer
wordt ook nu nog steeds niet zo secuur aangehouden. Jozef is de patroon van Nederland (Patronus
Nationis Hollandensis), van België en vele andere landen. Natuurlijk ook van
schrijnwerkers, maar ook van maagden en vaders, van de kuisheid en van het
gezin (hoe valt dat te rijmen?) En vooral is hij de patroon van een zalige
dood. Dat komt omdat hij naar het schijnt gestorven is te midden van zijn
(nieuw samengesteld) gezin: tussen Maria en Jezus in gaf hij de geest. Je kan
hem ook aanroepen in geval van woningnood (daklozen!). Jozef wordt dikwijls afgebeeld met een bloeiende
staf of met een lelie. Die lelie is eigenlijk gewoon een vervorming van de
bloeiende staf en de lelie is tevens symbool van kuisheid. Maar hoe komt
Jozef aan die bloeiende staf? Dat heeft te maken met een legende die vertelt
hoe Maria aan haar man geraakte. Toen Maria rijp bleek voor een huwelijk,
moest er vanzelfsprekend een geschikte man voor haar gevonden worden. Er
kwamen verschillende kandidaten opdagen. De hogepriester liet alle kandidaten
hun staf in de grond planten om de keuze aan God over te laten en zie, die
van Jozef begon ogenblikkelijk te bloeien, waardoor Jozef werd aangewezen als
de echtgenoot van de Maagd Maria. De ‘Geschiedenis van Jozef de Timmerman’ is niet
verloren gegaan. De verhalen die je daarin vindt, zijn door Selma Lagerlöf
(auteur van Niels Holgerssons wonderbare Reis) deels opgenomen in haar
legendebundel “Christuslegenden”. Zie
op deze site ook de tekst over de heilige
Jozef Sommige auteurs vereenzelvigden het sterrenbeeld Orion
ook nog met de aartsvader Jakob en zagen in het sterrenbeeld dan de strijd die
Jakob met Jahwe voerde. Aan die strijd herinnert trouwens ook de naam Israël.
In Genesis wordt die naam verklaard als : “Gij hebt gestreden met God”. Dit
verhaal horen kinderen in de lagere school in de lessen godsdienst of in de
lessen cultuurbeschouwing. Weer andere auteurs zagen in Orion de figuur van de
heilige man Job, ook een personage uit de Bijbel, uit het Oude Testament. Hij
is de man aan wie we de volgende uitdrukkingen en zegswijzen te danken
hebben: - Job had zulke lekkere wijn niet. (Over twee zaken die
je niet met elkaar kan vergelijken) - Job op de mesthoop (over iemand die futloos bij de
pakken blijft zitten na een tegenslag) - ‘t Is Job in ‘t elfde, altijd van hetzelfde (als
iemand weer eens over hetzelfde onderwerp begint) - Hij kijkt of hij Job vermoord heeft (bedremmeld
kijken) - Een jobsbode (hij die een jobstijding brengt) - Een jobstijding (bericht over een ongeluk dat iemand
overkomen is) - Een jobsgeluk (een meeval na een tegenslag) - Een jobsiade (spottende beschrijving) - Een jobsvertrouwen (grenzeloos vertrouwen) - Jobsvrienden (vrienden die u in nood verlaten) - Een jobszegen (meeval hebben na tegenslag =
jobsgeluk) - Hij is zo arm als Job (hij bezit niets meer). Dit is
de enige uitdrukking die nog af en toe gebruikt wordt. Maar hoelang nog? Zie
op deze site ook de tekst over de heilige
Job De
oksel van Orion Alpha Orionis, de oranjekleurige grootste
ster van dit sterrenbeeld, is beter gekend onder de naam Betelgeuze. De naam komt van het Arabische Ibt
al Jauzah en betekent oksel. Het gaat dan over de oksel van de rechterarm van
de figuur. Links op de tekening dus. Deze ster is zo’n 400 maal groter
dan de zon. Gelukkig staat ze op 470 lichtjaar van de aarde verwijderd. Het licht dat we vandaag opvangen
van deze ster is daar vertrokken in de tijd dat Keizer Karel regeerde,
de tijd die voor Antwerpen en Vlaanderen een tijd van welvaart en bloei
betekende. Niet lang meer echter... De keizer is een ernstig man en
kan het blijkbaar niet goed hebben dat Brabanders en Vlamingen dol zijn op
feesten. Er gaan ordonnanties van hem uit waarin te lezen staat: “Als
oplossing voor de buitensporige drinkpartijen en dronken toestanden die in
onze landen in verschillende cabarets, herbergen en woningen plaats hebben,
op kermissen, feesten en volksfeesten, en als oplossing voor discussies,
vechtpartijen en andere moeilijkheden die hieruit ontstaan, hebben wij
besloten en bevolen dat alle feesten, kermissen en volksfeesten op dezelfde
dag zullen plaats hebben...” Daar merken we 470 lichtjaren later niets meer
van. Het
rechterbeen van Orion Beta Orionis heet Rigel en is te vinden rechtsonder op de
sterrenkaart van Orion. De naam komt van het Arabische ‘Rijl Jauzah al
Yusra’, dat wil zeggen: het rechterbeen van de grote jager. Dit is niet één
ster, maar een systeem van vijf sterren. Rigel is een superreus die op 1300
lichtjaar van de aarde verwijderd is. 1300 jaar geleden? Toen waren wij
op aarde in het begin van de 8e eeuw toen het licht op Rigel vertrok. Dat is
de tijd van Pepijn van Herstal die erin slaagt een steeds belangrijker rol te
gaan spelen in het Frankische Rijk en zo de weg bereidt voor zijn achterkleinzoon
Karel de Grote. De
vechtster Gamma Orionis, Bellatrix met andere woorden, staat rechtsboven
op de sterrenkaart en is ook al zo’n superreus als de twee vorige. Haar licht
is 325 lichtjaar onderweg naar hier. De naam Bellatrix betekent vrouwelijke
strijder, en zou een vertaling zijn van de Arabische naam Al Najid. De riem van Orion Delta Orionis noemt men ook Mintaka (= riem of gordel) en is de meest
rechtse en hoogste ster van de gordel van Orion. Deze ster staat even ver van
de aarde als Rigel. Het
parelsnoer van Orion Epsilon Orionis heet ook Alnilam (= parelsnoer), is de middelste ster van
de gordel en staat even ver van ons als Mintaka en Rigel. De
gordel van Orion Zeta Orionis die we ook Alnitak (= gordel) noemen staat ook zo ver
van ons vandaan en is de linkse ster van de gordel. De drie gordelsterren samen noemt
men ook wel eens de Jakobsstaf of de Drie Koningen. Het zwaard van Orion Kappa Orionis, ofte Saiph, is 1300 lichtjaar van ons verwijderd. De
naam betekent zwaard en duidt de plaats aan waar het zwaard van Orion de
grond raakt. Op de tekening duidt deze ster de rechterknie aan. Al deze sterren zijn bijzonder goed zichtbaar met het
blote oog, vandaar dat Orion zo’n bekend sterrenbeeld is. Voor wie een
sterrenkijker bezit, is Orion extra boeiend omdat er een opvallende nevel te
zien is, de Orionnevel, met daarin de Paardenkopnevel. Orionnevel
Paardenkopnevel Bode
1801: Orion Bayer:
Uranometria 1603. Elvis
Presley als Orion Robert
Bauval: het Orionmysterie Julius Schiller: Jozef als Orion naar
het verhaal van Orion in 8 afleveringen: |