LEEUW
- LEO |
Leeuw is een van de meest opvallende sterrenbeelden aan de
hemelkoepel en samen met Grote Beer, Cassiopeia en Orion een van de
gemakkelijkst te herkennen constellaties; daarmee dus ook een sterrenbeeld
dat als vertrek- en steunpunt kan dienen om andere sterrenbeelden te vinden.
Het sterrenbeeld is in herfst, winter en lente zeer goed zichtbaar en
gemakkelijk te traceren als een liggende leeuw, de kop naar het westen
gericht. Het is na Kreeft het tweede sterrenbeeld van de dierenriem dat
verband houdt met de Griekse held Heracles – in Rome Hercules genoemd – die
je nog een derde keer ontmoet in Boogschutter; het behoort daarom ook tot de Argonautencyclus. In de oudheid stond de zon in dit
sterrenbeeld toen de zomer op zijn hoogtepunt was maar geleidelijk is dit
sterrenbeeld meer en meer naar de nazomer verschoven, waardoor het iets van
zijn vroegere glans verloren heeft. Toch blijft het een beeld dat heersers en
koningen en machtigen der aarde blijft aanspreken. LEEUW
IN DE MYTHOLOGIE Perseus had een kleindochter, Alcmene, die gehuwd was met Amphitryon,
de koning van Tiryns. Omdat Amphitryon
echter door een ongelukkig toeval zijn oom had gedood moest hij de stad
verlaten; hij vestigde zich met Alcmene in Thebe.
Toen Amphitryon op veldtocht was, benaderde Zeus de
mooie Alcmene en had gemeenschap met haar.
Vervolgens deelde hij de goden mee dat hij besloten had dat de eerstgeboren
koningszoon uit het geslacht van Perseus over alle andere nakomelingen van
deze held zou heersen. Maar Sthenelus, de koning
van Mycene, een kleinzoon van Perseus, had dezelfde nacht bij zijn echtgenote
een kind verwekt. Nu was Zeus’ escapade met Alcmene
Hera niet ontgaan en toen ze het besluit van Zeus hoorde, daalde ze van de
Olympus af, begaf zich naar Mycene en waakte over de zwangerschap van Nikippe, de echtgenote van Sthenelus.
Toen de dag van de geboorte aanbrak, zorgde ze ervoor dat het kind van Sthenelus – het kreeg de naam Eurystheus
– iets eerder ter wereld kwam dan dat van Alcmene,
dat Heracles werd genoemd. Volgens Zeus’ besluit was zijn eigen goddelijke
zoon Heracles dus ondergeschikt aan Eurystheus.
Eenmaal volwassen vreesde Eurystheus echter de
kracht en de macht van Heracles en had hij hem liever ver weg van huis;
daarom gaf hij hem verschillende opdrachten. Heracles hield er niet van om in
dienst te zijn bij een sterveling. Hij verzette zich op alle mogelijke
manieren tegen zijn lot, zo erg zelfs dat hij door waanzin werd getroffen en
zijn eigen kinderen doodde. Toen hij besefte welke misdaad hij had begaan,
kwam hij tot inkeer, begaf zich naar het orakel in Delphi waar hij vernam dat
hij onsterfelijk zou worden als hij de opdrachten van Eurystheus
uitvoerde, en onderwierp zich aan hem. Het eerste werk dat Eurystheus hem opdroeg bestond erin de Nemeïsche leeuw te doden en hem de huid te bezorgen. De
leeuw was genoemd naar Nemea, de landstreek in de Peloponnesus waar het dier zich meestal ophield en het de
bewoners het leven onmogelijk maakte. Het beest was onkwetsbaar voor
menselijke wapens; dat kwam volgens sommigen omdat het van de maan op de
aarde was gevallen, maar volgens anderen was het de zoon van het monster Typhon. Heracles ging op weg. Bij de grens
met Nemea ontmoette hij Molorchos,
een arm maar zeer godvrezend man, die net een offer aan Zeus wilde brengen en
daarvoor een dier uit zijn schamele kudde moest doden. Heracles smeekte hem
het dier nog dertig dagen te laten leven, de tijd die hij schatte nodig te
hebben om de leeuw te vinden. ‘Als ik binnen dertig dagen terug ben,’ zei
Heracles, ‘dan mag je het dier offeren aan Zeus, zoals je van plan was, om
hem te danken voor mijn behouden terugkeer. Kom ik echter niet terug binnen
die tijd, offer het dan voor mij als dodenoffer.’ Daarna trok Heracles het
gebied binnen, gewapend met boog en pijlkoker op zijn rug en in zijn hand een
knots die hij gemaakt had uit de stam van een wilde olijfboom die hij op de
berg Helicon had gevonden, waar hij hem met wortel en al uitgerukt en er een
handig wapen van gemaakt had. Na enkele dagen kwam hij bij het woud van Nemea. Nu keek hij zorgvuldig uit en probeerde de leeuw
te ontdekken. Het was wonderlijk stil in het woud, niemand van de
woudbewoners durfde nog zijn woning uit te komen, er waren geen houthakkers
of kolenbranders aan het werk, er was niemand op de velden. De hele dag speurde
Heracles naar de leeuw maar vond hem niet. Pas tegen de avond zag hij hem. De
leeuw kwam over een bospad aangelopen, zijn kop, manen en borst druipend van
het bloed, en met zijn lange tong de lippen aflikkend. Heracles verborg zich in het
struikgewas en wachtte tot de leeuw dichterbij zou komen. Deze kwam het pad
af, stond stil bij de struik waarachter Heracles verborgen zat en snoof.
Heracles schoot een pijl af, recht in de flank van de leeuw, maar de pijl
drong niet door de huid, hij schampte erop af alsof de huid van ijzer was en
belandde verderop op het mos. De leeuw had echter wel de pijn gevoeld en hief
zijn grote kop. Hij rolde gevaarlijk met zijn ogen, opende zijn muil en liet
grommend zijn reusachtige vlijmscherpe tanden zien en richtte zich naar de
plek waar Heracles zat. Het was een uitgelezen kans voor Heracles om een pijl
recht op de borst van de leeuw te schieten maar ook die pijl ketste af. Snel
legde Heracles een derde pijl op de pees van zijn boog, maar voor hij daarmee
klaar was, had de leeuw hem ontdekt en kwam met dreigend gegrom op hem af. De
leeuw kromde zijn rug om te springen. Onmiddellijk liet Heracles pijl en boog
vallen, greep zijn knots, zwaaide die hoog boven zijn hoofd en op het moment
dat de leeuw sprong, trof hij het dier met de knots in de nek. De leeuw
stortte in het midden van zijn sprong neer en nog voor hij van de slag
bekomen was, sprong Heracles boven op hem, sloeg zijn sterke armen rond de
nek van de leeuw en kneep hem de keel dicht zodat hij stikte. Zo doodde hij de leeuw, maar nu moest
hij de huid nog afstropen. Hij zocht een vlijmscherpe steen maar slaagde er
niet in de huid open te rijten. Ook met een scherp geslepen stuk ijzer lukte
het hem niet. Heracles zocht een ander middel, maar kon eerst niets vinden
dat hem van pas kon komen. Toen kwam hij op het idee om de huid los te maken
met de klauwen van de leeuw zelf. Dat lukte wel. Hij wierp de huid over zijn
arm, raapte zijn wapens op en keerde terug naar huis. Exact op de dertigste
dag kwam hij weer bij Molorchos die alles in
gereedheid aan het brengen was voor een dodenoffer voor Heracles, maar toen
de held bij hem kwam, brachten ze gezamenlijk een dankoffer aan Zeus. Daarna
ging Heracles weer op weg en kwam na verloop van tijd bij de burcht van Eurystheus. Toen deze Heracles met de leeuwenhuid als
mantel om de schouders geslagen en de kop als helm op zijn hoofd zag
aankomen, werd hij zo bevreesd voor de goddelijke kracht van de held, dat hij
wegvluchtte en zich in een ton verborg. Vanaf dat moment liet hij Heracles
nooit meer bij zich komen, maar gaf alle bevelen door aan zijn zoon Pelops die vervolgens Heracles inlichtte. Niet alleen Heracles werd in
Griekenland afgebeeld met een leeuwenhuid, ook de god Bacchus (Dionysus) werd
soms zo afgebeeld en daarom gekoppeld aan dit sterrenbeeld. In vele culturen werd dit
sterrenbeeld gezien als een leeuw. Zo ook in Egypte, waar men het
sterrenbeeld Leeuw beschouwde als de geboorteplaats van de zon en daarom het
zinnebeeld was van vuur en hitte. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien de
zon op het hoogtepunt van de zomer in het sterrenbeeld Leeuw stond. In de
astrologie is de Leeuw trouwens het Huis van de Zon; een huis dat ook wel
schaduwkanten heeft, want als de zon in dit teken staat, verandert medicijn
in vergif, zo werd in de oudheid beweerd. Auteurs met enige verbeelding
beweerden dat dit sterrenbeeld zijn naam kreeg omdat rond deze tijd van het
jaar de leeuwen in Egypte uit de woestijn naar de Nijl afdaalden om er
verkoeling te zoeken bij de oevers van de rivier, die op dit moment van het
jaar buiten haar oevers trad. Volgens Plinius was dat de reden waarom dit
sterrenbeeld door de Egyptenaren bijzonder vereerd werd, want de overstroming
bracht vruchtbaarheid met zich mee en dat betekende overvloed en leven. LEEUW
IN DE BIJBEL Volgens de Joodse traditie was het
sterrenbeeld verbonden met Juda, de vierde zoon van aartsvader Jakob en
tevens de vierde zoon van Lea, zijn minst geliefde echtgenote. Lea deed zo haar best om bij haar man
in de gratie te komen en zijn liefde te verwerven dat ze bij de geboorte van
elke zoon hoopte dat hij haar nu zou voortrekken op haar jongere zus Rachel,
met wie Jakob ook gehuwd was en van wie hij veel meer hield. Deze vierde zoon
noemde ze Juda omdat ‘Ik nu de Heer zal loven omdat mijn man mij zal
beminnen’, zei ze. Het mocht niet baten. De naam Juda betekent ‘hij die God
looft’, maar volgens de Romeins-joodse geschiedschrijver Flavius
Josephus is het ‘dankbetuiging’. Vele jaren later, toen Jakob al meer
dan honderd jaar oud was en zijn einde voelde naderen, sprak hij een zegen
uit over elk van zijn zonen. Over Juda zei hij: ‘Je broers prijzen je en
buigen voor je, Juda, want jij verslaat de vijanden. Jij bent als de welp van
leeuw, Juda! Jij rooft en slaat en verovert zo de macht. Jij vlijt je neer
als een leeuw, als de koning van de dieren en niemand durft je wakker maken.
Jij zal de scepter dragen tot hij komt die hem rechtmatig toekomt en alle
volkeren aan hem doet gehoorzamen. Jij bindt je ezel aan de wijnrank, jij
bindt je volbloed aan de wingerd. Jij wast je gewaad in de wijn, in het bloed
van de druiven. Jouw ogen zijn donkerder dan de wijn, je tanden witter dan
melk.’ Bij de intrede in het Beloofde Land
sprak Mozes zijn zegen uit over de stammen van Israël. Over de nakomelingen
van Juda zei hij: ‘Heer Jahweh, hoor toch het geroep om hulp van Juda’s stam.
Behoud het leven van zijn strijders want ze voeren een eenzaam gevecht. Sta
aan hun kant in hun strijd met de vijanden!’ Juda is de heerser onder de twaalf
zonen van Jakob. Uit zijn nakomelingen zullen de Joodse koningen komen, van
wie David en Salomo de bekendste zijn. Hij krijgt trouwens reeds in het boek
Genesis, het eerste boek van de Bijbel, de meest uitgebreide tekst van alle
broers. Juda’s stam kreeg als woongebied in
het Beloofde Land de streek tussen de Middellandse Zee en de Dode Zee. De
grens lag net ten zuiden van de stad Jeruzalem. De steden Bethlehem, Hebron, Ashkelon en Gaza lagen op het grondgebied van Juda. De stam van Juda kreeg een ereplaats
in het boek Apocalyps van Johannes, waarin een visioen staat beschreven:
‘Toen zag ik een boekrol in de rechterhand van Hem die op de troon zit. Zij
was van binnen en van buiten volgeschreven en verzegeld met zeven zegels. Ik
zag een hoge engel die met machtige stem riep: “Wie is waardig om de zegels
te verbreken en het boek te openen?” Maar niemand in de hemel of op aarde of
in de onderwereld was waardig genoeg. Niemand kon het boek openen en erin
lezen. Toen zei een van de oudsten tegen mij: “De leeuw uit de stam van Juda,
de Wortel van David, heeft overwonnen; hij mag de zeven zegels verbreken en
het boek lezen.’” In deze tekst wordt naar de stam van Juda verwezen als de
leeuw die de andere stammen van Israël zal leiden. Het is uit deze stam dat
de Christus zal voortkomen die de wereld zal leiden, want hij is de Wortel
van David en de Leeuw van Juda.’ In de middeleeuwen beschouwde men dit
sterrenbeeld als de afbeelding van een van de leeuwen uit de leeuwenkuil
waarin de profeet Daniël was geworpen. Maar deze leeuwen, hoewel
uitgehongerd, spaarden Daniël. Daniël, een Jood, was door koning
Darius van Perzië aangesteld tot hoofd van de satrapen (landbestuurders), die
daar geenszins mee opgezet waren en een middel zochten om zich van Daniël te
ontdoen. In zijn geloof in de ene God Jahweh, de enige God die Daniël
vereerde, vonden ze een middel. Ze overtuigden de koning, die zich van geen
kwaad bewust was, om een wet te ondertekenen dat niemand binnen de dertig
dagen aan een god mocht offeren of een gebed mocht richten, tenzij aan de
koning zelf. Wie deze wet van Meden en Perzen (uit dit verhaal komt deze
uitdrukking) overtrad zou in de leeuwenkuil geworpen worden. Daniël overtrad
het gebod en werd door de satrapen aangegeven bij Darius. Die kon niet anders
dan rechtspreken volgens de nieuwe wet en Daniël werd in de leeuwenkuil
geworpen. Maar de koning gaf hem bezorgd toch nog de volgende wens mee: ‘Moge
uw God, door u zo trouw vereerd, u komen redden.’ In de kuil zaten zeven leeuwen die
elke dag twee lijken en twee schapen als voedsel kregen. Maar toen Daniël in
de kuil werd geworpen kregen ze niets te eten, zodat ze zich zeker op Daniël
zouden werpen en hem verscheuren. Maar de eerste dag gebeurde er niets, de
tweede dag ook niet en zo voort tot de zevende dag aanbrak en de koning, vol
droefheid om de gewisse dood van Daniël, bij de leeuwenkuil aankwam en hem
daar gezond en wel aantrof. Daniël zei: ‘God heeft een engel gezonden die de
leeuwen een muilband aanlegde. Ze hebben mij niet aangeraakt, omdat ik in
Gods ogen onschuldig ben, want ik heb u, koning, niets misdreven.’ Koning
Darius gaf daarop het bevel om Daniël uit de kuil te halen en zijn plaats te
laten innemen door de satrapen. Zij werden ogenblikkelijk door de leeuwen
verscheurd. LEEUW
IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL Julius Schiller verbond in zijn
christelijke sterrenhemel het sterrenbeeld Leeuw met de figuur van de apostel
Thomas. Waarom deze apostel in het evangelie ook Didymus
(Tweeling) genoemd wordt, is uit de tekst niet op te maken. Hij was net als
Simon-Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes visser en afkomstig uit de
landstreek Galilea in het noorden van Israël. Hij is beter bekend onder de
naam ‘Ongelovige Thomas’ omdat hij niet geloofde dat Jezus verrezen was. Op de avond van de dag dat Jezus uit
de dood was opgestaan, verscheen Christus aan zijn leerlingen, blies zijn
zegen over hen en zei dat hij hen ging uitzenden om te prediken zoals hij dat
gedaan had. Thomas was op dat moment niet aanwezig en toen hij later bij de
leerlingen kwam, vertelden ze hem dat Jezus bij hen was geweest. Thomas kon
het niet geloven en zei: ‘Ik zal pas geloven dat hij weer leeft als ik de
wonden zie die hij heeft gekregen bij de kruisiging.’ Acht dagen later zaten
de leerlingen, nu met Thomas erbij, weer bijeen en plots stond Jezus weer in
hun midden. Hij ging naar Thomas en toonde hem zijn wonden, waarop Thomas op
zijn knieën viel en riep: ‘Jij bent mijn meester en mijn God!’ Jezus zei: ‘Nu
geloof je, omdat je het gezien hebt, maar gelukkig zijn degenen die geloven
zonder te zien!’ Na de hemelvaart van Christus en na
de nederdaling van de Geest op Pinksteren gingen de
leerlingen uiteen en predikten op verschillende plaatsen in de wereld het
geloof in Christus. Thomas trok naar het oosten en reisde volgens de legende
tot in India, al gebeurde dat met frisse tegenzin. De apostelen hadden geloot
wie waar naartoe moest om het geloof te gaan verkondigen. Thomas had India
geloot en was daar niet gelukkig mee. Hij zei: ‘Mijn gezondheid is niet zo
goed en ik ken de taal van de Indiërs niet. Laat mij ergens anders heen
gaan.’ Maar de apostelen lieten zich niet vermurwen en Thomas moest zich
erbij neerleggen. De volgende morgen was er op de markt een koopman uit India
die in opdracht van koning Gundaphar een slaaf
wilde kopen die verstand had van bouwen. Hij kwam een man tegen die zei: ‘Ik
heb wel een slaaf die ervaring heeft in de bouw en ik wil hem wel verkopen.’
De man wees daarbij naar Thomas die daar net voorbijkwam. Toen de koopman
Thomas zag ging hij akkoord met de gevraagde prijs en de koop werd gesloten.
De koopman ging naar Thomas en vroeg hem: ‘Is dat je meester, hier?’ ‘Ja,’
zei Thomas terwijl hij neerknielde, want de man was niemand minder dan Jezus.
Jezus keek Thomas aan en zei: ‘Ik heb je aan deze koopman verkocht. Ga nu waarheen
hij je brengt.’ Thomas kon niet anders dan zich schikken naar de wil van zijn
meester en ging mee naar het schip. Enkele dagen later kwamen ze in een stad
waar de koning een groot huwelijksfeest hield voor zijn dochter en alle
inwoners op het feest uitnodigde; ook de reizigers van het schip waren
welkom. Thomas ging met de koopman mee, maar aan tafel at en dronk hij niets.
Er was een wijnschenker die hem al enkele keren een beker wijn had
aangeboden, maar Thomas had die steeds afgewezen. Toen de wijnschenker nog
eens langskwam en Thomas weer weigerde, maakte hij zich kwaad en gaf de
apostel een slag in het gezicht. Thomas boog het hoofd en zei: ‘Ik en God
zullen je vergiffenis schenken voor wat je gedaan hebt, maar je hand zal door
een hond worden weggesleept.’ Een joodse fluitspeelster had gehoord wat
Thomas zei en was de enige van alle aanwezigen die ook verstaan had wat hij
had gezegd. Het feest werd voortgezet en op zeker ogenblik moest de
wijnschenker water halen bij de bron buiten de stad. Daar werd hij onverhoeds
gegrepen door een leeuw die hem verscheurde. Toen de leeuw zijn honger had
gestild, bleef van de wijnschenker slechts één hand over. Een hond kwam
voorbij, vond de hand, nam ze in zijn bek en kwam ermee in de zaal waar de
koning zat. Iedereen vroeg zich verbaasd af van wie de hand kon zijn. De
fluitspeelster wees naar Thomas en vertelde aan iedereen wat er was gebeurd
waarbij ze zei: ‘Ofwel is die man een god ofwel is hij door een god
gezonden.’ De koning wilde graag van Thomas’ diensten verder gebruikmaken en
vroeg hem voor zijn dochter en haar bruidegom te bidden. Dat deed Thomas, met
het gevolg dat het huwelijk die eerste huwelijksnacht niet geconsumeerd werd,
want hij had gebeden dat de jonggehuwden kuis en rein zouden blijven. Toen de
koning dat de volgende dag vernam was hij in alle staten en wilde Thomas
gevangen laten nemen, maar die was ’s morgens vroeg al uitgevaren en ver weg
op zee. Bij koning Gundaphar
aangekomen kreeg Thomas onmiddellijk de opdracht om een paleis te bouwen op
een afgelegen plek midden in een groot bos. Thomas trok zich daar terug en
kreeg van de koning het nodige geld mee om materiaal te kopen en arbeiders
aan te werven. Maar Thomas deelde het geld uit aan arme mensen en ’s avonds
trok hij zich in een eenvoudige hut terug om te bidden. Maanden gingen
voorbij en Gundaphar besloot een bezoek te brengen
aan zijn nieuwe paleis. Tot zijn enorme verbazing was het bos ongerept en
vond hij slechts een onooglijke hut met daarin een graatmagere Thomas. ‘Waar
is mijn paleis?’ vroeg de koning. ‘Het is klaar,’ antwoordde Thomas, ‘maar je
kan het pas betreden als je gestorven bent.’ Gundaphar
liet zijn dienaren het hele bos en de hele streek uitkammen om te zien waar
Thomas zijn paleis had gebouwd, maar niemand vond het. Woest om wat hij
beschouwde als afzetterij, liet hij de apostel in de gevangenis werpen. Die
nacht stierf de broer van de koning. Zijn ziel ging naar de hemel waar hij
een prachtig paleis zag. Hij vroeg of hij daarin mocht wonen, maar God zei
dat Thomas het had gebouwd voor Gundaphar met het
geld dat hij aan de armen had geschonken. Plots ontwaakte de broer van de
koning uit de dood en zag Gundaphar naast zijn bed
staan. Hij zei: ‘Broer, verkoop mij het paleis dat Thomas voor je gebouwd
heeft in de hemel, want daar wil ik voor eeuwig wonen.’ Toen de koning dat
hoorde begreep hij wat de apostel voor hem had gedaan, gaf hem weer de
vrijheid en liet zich door hem dopen. De legende zou op enige vorm van
waarheid kunnen berusten, aangezien er muntstukken met de beeltenis van
koning Gundaphar gevonden zijn, munten die trouwens
uit de eerste eeuw stammen. In het jaar 72 werd Thomas lafhartig door een heiden
vermoord bij Kalamina (Mailapur),
nu een voorstad van Madras. Daar ligt een berg die ‘De grote Thomasberg’
genoemd wordt, waarop in 1547 een kerk gebouwd werd ter ere van de apostel.
Op het altaar van deze kerk werd het stenen kruis van Thomas gezet dat in
1522 door de Portugezen was teruggevonden – in werkelijkheid ging het om een
kruis uit de zevende eeuw. De Toscaanse stad Prato bezit een
relikwie die met Thomas verbonden is; in de Cappella
del Sacro Cingolo van de
Dom wordt de gordel van Maria bewaard en vereerd. Die verering is er gekomen
dankzij een legende: het Jezuskind zat eens op de schoot van Maria en al
spelend maakte het de gordel van zijn moeder los en gaf hem aan Thomas die
hem bewaarde. Vele generaties later kwam Michele dei Dagomari
tijdens de Eerste Kruistocht in het Heilige Land en huwde er met een
nakomelinge van Thomas die de gordel bezat. Toen Michele terugkeerde naar
Italië, nam hij de gordel mee en schonk hem aan de Dom. Het uitzonderlijke
kleinood werd in 1365 in een feestelijke processie overgebracht naar de kathedraal,
waar een speciale kapel werd ingericht. In een andere legende wordt verteld
dat Thomas in Indië een mis aan het opdragen was toen hij van de heilige
Geest het bericht kreeg dat Maria, de moeder van Jezus, gestorven was en dat
hij naar de begrafenis moest gaan. Thomas wilde de eredienst niet
onderbreken, werkte die dus af en ging daarna pas naar buiten, waar een wolk
hem opnam en naar het huis van Maria bracht. Toen hij bijna aangekomen was,
zag hij hoe de heilige moeder-maagd omringd door engelen in de hemel werd
opgenomen. Hij riep haar toe: ‘Zegen mij, moeder van God!’ Maria maakte haar
gordel los en wierp hem naar Thomas. Even later leverde de wolk hem bij
Maria’s huis af. Daar vond hij de andere leerlingen. Ze zeiden tegen hem: ‘Je
hebt de begrafenis van Jezus’ moeder gemist. Kom nu mee naar het graf, dan
kan je haar nog een laatste groet brengen.’ Maar Thomas zei: ‘Zij is niet in
het graf.’ ‘Jawel,’ zeiden de apostelen, ‘wij hebben haar zelf ten grave
gedragen. Kom mee, dan kun je het zelf zien, jij ongelovige!’ Ze gingen naar
het graf, openden het en zagen tot hun verbazing dat het leeg was. ‘Zie je
wel,’ zei Thomas, ‘ik heb gezien hoe Maria ten hemel werd opgenomen en als
afscheid heeft ze mij haar gordel geschonken.’ Hij liet de gordel aan de
anderen zien; zij herkenden hem en geloofden wat Thomas hun verteld had. Volgens de astrologen staat de
zon van 23 juli tot en met 21 augustus in het sterrenteken Leeuw. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 10 augustus tot en met 16 september doorheen het sterrenbeeld Leeuw. Lenteavonden en -nachten zijn het
meest geschikt om het sterrenbeeld Leeuw aan de hemel te
ontdekken. |