KREEFT - CANCER |
Omdat het sterrenbeeld Kreeft geen enkele heldere ster
bevat, is het zo goed als onzichtbaar. Het bevindt zich op de duistere plek
tussen de opvallende sterrenbeelden Tweelingen en Leeuw en draagt al sinds vele
eeuwen de bijnaam ‘Gat in de Hemel’. Omdat het een donker sterrenbeeld is,
werd het beschouwd als een plek waar duivelse krachten werkzaam waren, maar
gold het tegelijk ook als een bijzondere verbindingsweg tussen hemel en
aarde. Intrigerend is ook het feit dat het sterrenbeeld Kreeft heet, maar een
krab uitbeeldt. In de oudheid was dit het sterrenbeeld waarin de zon op het
einde van de lente haar reis naar het noorden stopzette en daar even
stilstond om dan weer zuidwaarts te gaan. Een herinnering daaraan is blijven
voortbestaan in de naam Kreeftskeerkring, de denkbeeldige parallellijn met de
evenaar op het noordelijk halfrond. Omdat Heracles een van de opvarenden was
van de Argo, behoort Kreeft tot de Argonautencyclus. KREEFT IN DE MYTHOLOGIIE Toen
Heracles de Nemeïsche leeuw (zie sterrenbeeld Leeuw)
had verslagen en bedekt met de leeuwenvacht bij Eurystheus
kwam, kroop deze van angst onder een ton en kreeg Heracles via een dienaar te
horen dat hij onmiddellijk moest vertrekken om zijn tweede opdracht te
vervullen: de Hydra verslaan. De Hydra was een monster, geboren uit Typhon (zie sterrenbeelden Steenbok en Vissen) en Echidne, dat door Hera, de eega van Zeus, was
grootgebracht in de moerassen bij Lerna, enkel en
alleen met de bedoeling om Heracles te bedreigen. Lerna
lag aan de kust, zeven kilometer verwijderd van de stad Argos. Vlak bij de
stad, in het westen, lag de berg Pontinos. Op de
hellingen van deze berg en afdalend tot aan de zee, groeide het heilige
platanenbos. Dat bos zelf werd begrensd door twee rivieren: de Pontinos en de Amymone. Bij deze
laatste rivier waren uitgestrekte en diepe moerassen, niemand had de diepte
ervan kunnen peilen, zelfs keizer Nero niet in latere Romeinse dagen. Het
moeras was een graf voor talloze nietsvermoedende reizigers. Hier woonde de
Hydra. Ze had haar hol onder een plataan, bij de zevenvoudige bron van de Amymone. Van daaruit ondernam ze rooftochten in de
moerassen. Ze had een enorm hondenlijf en acht of negen slangenkoppen.
Volgens sommige auteurs had ze honderd, ja zelfs tienduizend koppen. De adem
die dit monster uitblies was, als men die inademde, dodelijk. Aangezien
de godin Athena aan de zijde van Heracles stond,
dacht ze er ook over na hoe hij dit monster het best kon uitschakelen. Zij
gaf hem de raad zijn wagenmenner Iolaüs hem tot
daar te laten voeren. Maar hoe moest hij het ondier nu te lijf gaan? Athena raadde hem aan brandende pijlen op het monster af
te schieten om het uit zijn hol te lokken. Heracles volgde de raad op en
weldra waggelde de Hydra naar buiten. Heracles hield zijn adem in en greep met
zijn sterke armen het monster vast. Maar de Hydra kronkelde zich om zijn
voeten en probeerde hem zo omver te trekken. Heracles bood hevig weerstand en
sloeg onophoudelijk met zijn knots op de koppen van het monster. Maar bij
elke kop die hij verpletterde kwamen onmiddellijk twee tot drie nieuwe koppen
tevoorschijn en hoe harder hij vocht, hoe meer tegenstanders hij te lijf
moest gaan. Daarbij kreeg de Hydra de hulp van een enorme krab – een creatuur
van Hera – die uit het hol tevoorschijn kwam. Ze krabbelde tot bij een voet
van Heracles en beet er met een van haar scharen in. Heracles ergerde zich
aan deze tweede vijand en verpletterde de krab met zijn voet, terwijl hij
onverdroten op de Hydra bleef slaan. Toen riep hij de hulp van Iolaüs
in, want hij voelde dat hij het niet lang meer zou kunnen volhouden. ‘Steek
het bos in brand!' riep hij. Dat deed Iolaüs en
snel verspreidde het vuur zich van boom tot boom. Hij gaf Iolaüs
de opdracht om de brandende takken af te rukken om daarmee de pas gedode
koppen te verschroeien. Zo slaagden beiden erin om te verhinderen dat er
nieuwe koppen aangroeiden. Maar een van de koppen was onsterfelijk en
gedeeltelijk van goud. Heracles greep een zwaard en hakte deze kop af,
terwijl Iolaüs onmiddellijk de wonde dichtschroeide.
Maar de kop bleef leven en bedreigde de held. Heracles duwde de sissende kop
van zich af en rolde er een zware steen op. Toen groef hij met zijn zwaard
een diepe put, rolde de kop erin en bedekte hem met zware stenen. Nog steeds
kan men langs de weg van Lerna naar Elaios de plek zien waar de kop van de Hydra ligt. Heracles
sneed de buik van het monster open en doopte zijn pijlen in de gifgroene gal.
Daardoor werden zijn pijlen zo giftig dat zelfs het allerkleinste wondje,
door een van die pijlen veroorzaakt, dodelijk was. Dat zal later een van
Heracles' beste vrienden jammerlijk ondervinden (zie sterrenbeeld
Boogschutter). Zo volbracht Heracles zijn tweede opdracht en beschikte hij
over uiterst doeltreffende wapens. De
kleine krab, die zo moedig, maar ook zinloos de Hydra verdedigde door
Heracles in de voet te bijten, werd door Hera aan de hemelkoepel gezet tussen
Tweelingen en Leeuw. Een ereplaats zo zal blijken, want in dit sterrenbeeld
hield de zon bij de aanvang van de zomer halt tijdens het zomersolstitium.
Het sterrenbeeld zal zijn naam geven aan een van de ziekten die de mensheid
teisteren, kanker, waarmee Hera dan toch nog haar slag thuis haalt. Toen
Heracles zijn tien opdrachten had volbracht, hoorde hij van Eurystheus dat dit werk niet meetelde, omdat hij de hulp
had gekregen van Iolaüs. Daarom moest hij als elfde
opdracht de gouden appels van de Hesperiden gaan
roven. De
herinnering aan die opdracht wordt levend gehouden in de sterrenbeelden Draak
en Kleine Beer. De
Egyptenaren hechtten minder belang aan de sterrenbeelden dan aan de
afzonderlijke sterren, maar in de ptolemeïsche periode namen zij de Griekse
constellaties over en gaven ze een eigen naam. Kreeft werd de god Anubis, de
god met de jakhalskop, die de zielen van de gestorvenen voor de troon van
Osiris leidde, waar ze werden gewogen en afhankelijk van de uitslag al dan
niet in de aanwezigheid van Osiris mochten vertoeven. Geb, de aardegod,
had Noet, de hemelgodin, zwanger gemaakt. Dat was
niet onopgemerkt gebleven voor Re, de zonnegod, die haar verwenste en ervoor
zorgde dat ze op geen enkele dag van het jaar kon bevallen. Dankzij de hulp
van Thot, die bij het damspel voldoende licht van
de maan won om vijf extra dagen te maken na het einde van het jaar en voor
het begin van het volgende, kon Noet bevallen. Haar
dracht had echter zo lang geduurd dat de kinderen in haar al volwassen waren
en zelf al gemeenschap hadden met elkaar. Op de eerste dag buiten het jaar
beviel zij van Osiris, op de tweede dag van Horus, die een kind was van Osiris
en Isis, op de derde dag van Seth, op de vierde dag van Isis en op de vijfde
dag van Nephtys. Osiris heerste over de schepping
en was de eerste koning van Egypte. Seth wilde de heerschappij van hem
overnemen, liet Osiris in een doodkist opsluiten en in de Nijl werpen, waarna de kist afdreef
naar de zee. Isis vernam pas veel later wat er met Osiris was gebeurd en
ontdekte dat haar echtgenoot gemeenschap had gehad met Nephtys,
in de veronderstelling dat deze Isis was. Zij ging op zoek naar het kind dat
daaruit was voortgekomen, want Nephtys had het te
vondeling gelegd. Na lang zoeken en met de hulp van honden vond ze het kind,
gaf het de naam Anubis, voedde het op en gaf het als taak om de wacht te
houden voor de goden. Daarna ging ze op zoek naar de kist met Osiris die zij
ontdekte in de stad Byblos. Ze kreeg van de koning
van de stad de kist en bracht ze op een schip terug naar Egypte. Toen ze de
rivier opvoer, stak er een hevige tegenwind op zodat ze niet meer
vooruitkwam. Uit woede liet ze toen de rivier uitdrogen waardoor het schip
vastliep. Ze liet de kist aan land brengen en stuurde iedereen weg. Toen ze
helemaal alleen was, opende ze de kist, strekte zich uit op het lichaam van
Osiris en weende bittere tranen. Plots merkte ze dat de jonge Anubis haar
stond te bekijken; woest richtte ze zich op en doodde hem met haar vlammende
blikken. Toen Osiris god van de onderwereld werd, stelde hij Anubis aan tot
wachter van het dodenrijk. Er
bestaat een Egyptische versie van het sterrenbeeld Kreeft die verwijst naar
de scarabee, de heilige kever die het symbool is van de wederopstanding, van
de reïncarnatie en als amulet veelvuldig gebruikt werd bij het balsemen en
het mummificeren. KREEFT IN DE BIJBEL De
negende zoon van aartsvader Jakob, Issachar, is in
de Bijbel de plaatsvervanger van Kreeft. Hij was de vijfde zoon van Lea die
na de geboorte van haar vierde kind lange tijd niet meer zwanger was geweest
en daarom haar slavin Zilpa aan Jakob had geleend
om bij haar kinderen te verwekken. De zonen Gad en Aser waren daarvan de vruchten. Nu
gebeurde het in de dagen dat de tarwe geoogst werd en Ruben, de oudste zoon
van Jakob, op het veld liefdesappels vond en ze naar zijn moeder Lea bracht.
Rachel zag het en vroeg aan Lea: ‘Geef mij ook een paar van die liefdesappels
van Ruben.’ Maar zij antwoordde: ‘Jij bent niet gauw tevreden, is het dan al
niet erg genoeg dat ik mijn man met je moet delen? Nu wil je ook nog de
liefdesappels hebben van mijn zoon?’ Rachel zei: ‘Als je mij de liefdesappels
geeft, mag Jakob vannacht bij jou slapen.’ Toen Jakob ’s avonds van het veld
kwam, ging Lea naar hem toe en zei: ‘Vannacht moet je bij mij komen slapen,
want ik heb Rachel daarvoor betaald met de liefdesappels die Ruben heeft
gevonden.’ Die nacht sliep Jakob dus bij haar en maakte haar zwanger. Toen
het kind geboren werd zei Lea: ‘God heeft mij hem gegeven omdat ik er voor
betaald heb.’ Daarom noemde zij die zoon Issachar. Op
zijn sterfbed zegende Jakob zijn zonen. Over Issachar
zei hij: ‘Issachar is als een grof gebouwde ezel
die tussen zijn lasten gaat liggen. Hij geniet van de rust en kijkt naar het
lieflijke land. Maar hij buigt zijn schouders om bepakt te worden en hij
wordt een slaaf die onder dwang werkt.’ Met deze uitspraak wordt de link
gelegd met het sterrenbeeld Kreeft waarin twee sterren naar een ezel genoemd
zijn. Toen
de veertigjarige zwerftocht van de Israëlieten door de woestijn ten einde
liep en zij het Beloofde Land voor zich zagen liggen, vernam Mozes dat zijn
einde was gekomen. Daarom riep hij de twaalf stammen, nakomelingen van Jakobs
zonen, bij zich en gaf hen zijn zegen. Issachar
kreeg deze uitspraak: ‘Ik hoop dat Issachar geluk
vindt in zijn tenten! Samen met Zebulon nodigt hij
de anderen uit om waardige offers te brengen op de berg. Hij haalt overvloed
van over de zee en graaft rijkdom op uit het zand.’ De
stam van Issachar vestigde zich op de westelijke
oever van het Meer van Gennesaret, ten zuiden van
Naftali en ten noorden van Manasse. De heilige berg Tabor,
waar Christus zich later in zijn goddelijke heerlijkheid zou openbaren, lag
op de grens van Issachar, Zebulon
en Manasse. Toen de Kanaänieten Israël in zijn jonge bestaan bedreigden,
sloot de stam van Issachar zich bij de rechter
Debora aan en droeg bij aan de glansrijke overwinning op de invallers. Veel
later, ten tijde van het koningschap van Saul, was deze stam de eerste die
overliep naar David omdat ze begreep dat er met hem meer te verdienen viel.
De inwoners van Issachar stonden bekend om hun
handelsgeest die dikwijls de bovenhand haalde op hun strijdlust. KREEFT IN DE CHRISTELIJKE
STERRENHEMEL Aan
de christelijke hemelkoepel werd Kreeft vervangen door Johannes de
Evangelist, een van de twaalf apostelen. Johannes werd ongeveer rond het jaar
5 of 6 van onze jaartelling geboren in Betsaida,
aan het Meer van Gennesaret, in Israël. Zijn vader
was de rijke Zebedeus, vriend van hogepriester Kaïphas;
zijn moeder was Maria Salome, die later haar
vermogen zou gebruiken om Jezus en zijn discipelen te steunen. Zijn broer was
Jakobus de Meerdere (zie Tweelingen) die net als Johannes vrij snel een
leerling van Jezus werd. Johannes was de jongste van de apostelen en werd
door Jezus het meest bemind. Jezus
had pas vernomen dat Johannes de Doper gevangen was genomen, toen hij van Nazaret naar Kafarnaüm aan het
Meer van Gennesaret verhuisde, waar hij zijn predikingen aanvatte. Op een dag liep hij langs het meer
en zag Petrus en Andreas die aan het vissen waren. Hij riep hen en zij
volgden hem onmiddellijk. Een weinig verder zag hij Jakobus en Johannes met
hun vader Zebedeus; zij waren hun netten aan het herstellen. Jezus riep hen
en terstond verlieten de twee zonen hun vader en gingen met hem mee. Zij
werden samen met Petrus de intiemste leerlingen en mochten als enige van alle
apostelen getuigen zijn van enkele bijzondere momenten in het leven van hun
meester. Zo waren zij bij de verheerlijking op de berg Tabor,
waar de profeten Mozes en Elia aan Jezus verschenen, waren zij getuigen van
de opwekking uit de dood van het dochtertje van Jaïrus
en mochten zij hun meester vergezellen in de Hof van Olijven op de avond dat
hij gevangengenomen werd. Jakobus en Johannes kregen van Jezus de bijnaam Boanerges, zonen van de donder, een naam die zij alle eer
aandeden toen zij op een dag in Samaria kwamen en een onderkomen zochten voor
hun meester. Ze waren door Jezus vooruit gestuurd naar een dorp om er de
inwoners van zijn komst op de hoogte te brengen. Maar de Samaritanen zagen
aan de kleding van de broers dat ze Joden waren en wilden hen niet ontvangen.
Toen Jezus bij hen kwam, zeiden ze: ‘Zullen we de bliksem over hen afroepen,
zodat ze door het hemelse vuur verteerd worden?’ Maar Jezus wees hen streng
terecht en zei: ‘Ik ben niet gekomen om lichamen te doden, maar om zielen het
leven te schenken.’ Op
een dag ontmoette Johannes iemand die duivels uitdreef en daarbij de naam van
Christus gebruikte. Hij wilde dat verhinderen, want de man was geen leerling
van Jezus en Johannes was van oordeel dat hij die naam dus niet mocht
gebruiken. Hij vertelde later aan Jezus wat er was gebeurd en kreeg als antwoord:
‘Je moet zo iemand niet tegenhouden, want wie niet tegen je is, is voor je.’ Johannes’
moeder, Maria Salome, was erg trots op de nauwe
band tussen haar zonen en Jezus en zei: ‘Heer, als jij in je koninkrijk
heerst, laat dan een van mijn zonen aan je rechterhand zitten en de ander aan
je linkerhand.’ Jezus keek haar en haar twee zonen streng aan en zei: ‘Jullie
weten niet wat jullie vragen. Zijn jullie wel in staat om de beker die ik
moet drinken ook te drinken, en kunnen jullie de doop die ik zal ondergaan
ook ondergaan?’ Zij antwoordden: ‘Zeker, dat kunnen wij.’ Christus zei
daarop: ‘De beker zullen jullie drinken en de doop zullen jullie krijgen,
maar de plaatsen in mijn koninkrijk worden niet door mij bepaald, die behoren
toe aan hen voor wie ze zijn voorbestemd.’ De andere leerlingen hadden het
gesprek gehoord en waren woedend op Jakobus en Johannes, maar Jezus bracht
hen tot bedaren met de woorden: ‘Wie van jullie de belangrijkste wil zijn,
moet de anderen dienen. Wie de eerste wil zijn, moet de dienaar zijn van alle
anderen.’ Op een ander moment kwam Jezus terug op het onderwerp, toen hij een
kind tussen hen liet plaatsnemen en zei: ‘Wie de kleinste is onder jullie
allen, die is pas echt groot.’ De leerlingen begrepen zijn toespeling en
hielden op met redetwisten over wie van hen de hoogste plaats zou bekleden in
Jezus’ koninkrijk. De
dag vóór zijn kruisiging vierde Jezus met zijn apostelen het feest van
Pesach. Ze zaten allen aan tafel toen Jezus zei: ‘Een van jullie zal mij
verraden.’ Petrus wilde weten wie de verrader was, maar durfde het niet zelf
te vragen, dus vroeg hij het aan Johannes, die naast Jezus aan tafel zat en
de leerling was van wie Jezus het meest hield. Johannes boog zich naar Jezus
en zei: ‘Wie is het, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Aan wie ik het brood geef dat
ik nu in de saus doop.’ Judas nam het brood aan, verliet de tafel en ging
naar buiten om zijn meester aan te geven bij de hogepriester, terwijl de
anderen dachten dat hij geld aan de armen ging geven. Van
alle apostelen was Johannes de enige die zijn meester tot aan het kruis
volgde. Daar stond hij naast Maria, de moeder van Jezus aan de voet van het
kruis. In zijn doodsstrijd zei Jezus tegen zijn moeder: ‘Vrouw, daar is je
zoon.’ En tegen Johannes zei hij: ‘Zij is je moeder.’ Vanaf die dag nam
Johannes haar in zijn huis op en zorgde voor haar. Op
de zondagochtend na het paasfeest was Maria Magdalena naar het graf van
Christus gegaan. Maar toen ze daar aankwam zag ze dat de steen die het graf
afsloot was weggenomen en dat het graf leeg was. Ze liep naar Petrus en de
andere leerlingen en zei: ‘Iemand heeft het graf van de meester leeggehaald
en nu weet ik niet waar ze hem gelegd hebben.’ Petrus en Johannes sprongen
overeind en liepen naar het graf. Johannes, die jonger was, liep veel sneller
dan Petrus en kwam eerst bij het graf aan, maar ging niet naar binnen. Hij
wachtte tot Petrus was aangekomen en liet hem dan voorgaan. Daar zagen zij
dat het lichaam verdwenen was en dat de doeken waren opgerold. Niet
lang daarna verscheen Christus aan Petrus en vroeg hem om de leiding van de
apostelen en de andere leerlingen op zich te nemen. Petrus aanvaardde de
opdracht en volgde Jezus die verder ging. Toevallig keek hij om en zag
Johannes die hen op een afstand volgde. Hij vroeg aan Jezus: ‘Wat gaat er met
die leerling gebeuren?’ Jezus antwoordde: ‘Het is niet aan jou om te weten of
hij al dan niet in leven blijft tot ik terugkom.’ Dit antwoord riep later bij
veel leerlingen de vraag op of Johannes zou blijven leven tot Jezus op aarde
zou terugkomen om er zijn goddelijk rijk te vestigen en sommigen dachten
zelfs dat hij zou blijven leven tot de dag van het laatste oordeel. Na
de hemelvaart van Christus bleven Petrus en Johannes een tijdlang samen
werkzaam in Jeruzalem, predikten er en verrichtten talrijke wonderen. Op een
dag gingen ze samen naar de tempel om er te bidden en ontmoetten bij de poort
een lamme die om een aalmoes smeekte. Petrus zei: ‘Sta op en loop!’ De man
stond op en ging al dansend en springend met hen de tempel in. Het volk stond
vol verbazing te kijken en luisterde ademloos naar de prediking van de twee
apostelen. Maar de priesters en de tempelwacht kwamen naar hen, grepen hen
vast en zetten hen gevangen. De volgende dag moesten ze voor de hogepriester
en de schriftgeleerden verschijnen en
verantwoording afleggen over hun preken en daden. Omdat het volk in groten
getale toestroomde en tegenover God zijn dankbaarheid uitte over de wonderen
die de apostelen hadden verricht, durfden de priesters geen ander oordeel te
vellen dan hen te verbieden nog de naam van Jezus uit te spreken. Daarna
lieten zij de apostelen vrij tot grote vreugde van alle aanwezigen. In
het jaar 69 reisde Johannes naar Efeze om van
daaruit het geloof te verkondigen in Klein-Azië. Hij stichtte in de zeven
belangrijkste steden van de streek kerken en stelde er bisschoppen aan. In
een van die steden leerde hij een jonge wees kennen die graag christen wilde
worden. Johannes bracht hem bij de bisschop aan wie hij de opdracht gaf de
jongen in zijn huis op te nemen en hem te onderrichten in de leer van
Christus, terwijl hijzelf verder trok naar een andere stad. Aanvankelijk
hield de bisschop de jongen streng in het oog, gaf hem vlijtig onderricht en
zorgde ervoor dat hij een regelmatig leven leidde. Maar allengs verminderde
de aandacht van de bisschop voor zijn pupil en kreeg die meer en meer
vrijheid. De jongen leerde vrienden kennen met wie hij alle geneugten van het
leven deelde en zich steeds minder bekommerde om de christelijke leer.
Uiteindelijk begaf hij zich op het slechte pad en werd hoofd van een
roversbende die zich in de bergen en wouden in de omgeving ophield en vele
misdaden pleegde. Enkele jaren later kwam Johannes weer in de stad en vroeg
aan de bisschop hoe het met de jongeman was gegaan. De bisschop barstte in
tranen uit en gaf toe dat hij zijn leerling verwaarloosd had. Toen Johannes
vernam dat de jongen roverskapitein was geworden, sprong hij te paard en
helemaal alleen en ongewapend begaf hij zich in het gebergte. De rover zag
zijn vroegere meester naderen en zette het op een lopen, achternagezeten door
de apostel die riep: ‘Mijn zoon, waarom loop je van me weg? Jij bent gewapend
en ik heb niet eens een zweep of een stok. Ik ben bereid voor je te sterven,
zoals Jezus ooit gestorven is voor ons allemaal!’ De rover bleef staan,
Johannes naderde, knielde bij hem neer, kuste zijn handen en smeekte hem al
wenend zijn slechte leven vaarwel te zeggen. De rover gaf toe, bekeerde zich
en leidde daarna een voorbeeldig leven. Tijdens
Johannes’ verblijf in Efeze werd Domitianus keizer van het Romeinse Rijk, en begon er een
wrede vervolging van de christenen. Het was het uitgelezen moment voor de
tegenstanders van Johannes om hem aan te klagen bij de proconsul van Azië.
Maar deze durfde geen beslissing te nemen en stuurde de apostel geketend naar
Rome, waar hij zich voor de keizer moest verantwoorden. Domitianus
liet hem de huid afstropen, geselen en daarna in een vat kokende olie werpen.
Maar zodra Johannes in het vat kwam, veranderde de olie in heerlijk geurend
badwater en kwam hij er als herboren weer uit. De keizer was stomverbaasd en
durfde geen nieuwe poging te ondernemen om hem te doden, dus zond hij hem in
ballingschap naar het eiland Patmos, waar hij in de
steengroeven als slaaf te werk werd gesteld. Daar kreeg Johannes visioenen
die hij later opschreef in het boek Apocalyps. Het beeld van God als lam op
een troon, verheerlijkt door engelen en heiligen, komt uit dit boek. Het
einde van de wereld en de vestiging van het koninkrijk van God is een ander
thema uit het werk. Een derde element erin dat eeuwenlang tot de verbeelding
heeft gesproken, is de rol van de duivel, de antichrist. Zo beschrijft
Johannes een van zijn visioenen: ‘Er verscheen een groot teken aan de hemel
in de vorm van een Vrouw, gekleed met de zon, met een kroon van twaalf
sterren op haar hoofd en met haar voeten op de maan. Er verscheen een tweede
teken aan de hemel: een rossige Draak met zeven koppen met kronen erop en
tien hoorns. Met zijn staart gooide hij een derde van de sterren op de aarde
en hij stelde zich op tegenover de Vrouw. Daarna zag ik een ander Beest uit
de aarde opstijgen. Het had twee hoorns en het sprak als de Draak. Het
verplichtte de aarde en al haar bewoners om de Draak die vuur uit de hemel op
aarde wierp, te aanbidden. Wie inzicht heeft, kan het getal van het Beest
berekenen, zijn getal is 666.’ Deze
tekst heeft heel wat gelovigen tot op vandaag aan het denken gezet. In een
esoterisch tijdschrift, gepubliceerd aan het einde van de twintigste eeuw,
stond te lezen dat het Beest niemand minder is dan de aartsduivel
en antichrist Ahriman of Leviathan, wiens tijd nu
gekomen was. Het getal van het Beest luidt het begin van de eindtijd in, zo
kon je in de tekst lezen, want het getal 666 was overal op aarde aanwezig in
de vorm van de bar- of streepjescode op alle producten. Het controlecijfer
voor de scanners is in die code te herkennen aan de driemaal twee langere
strepen met het cijfer 6 eronder, in totaal dus 666. Aangezien dit getal in
zo’n grote mate aanwezig was in de maatschappij, was het duidelijk dat het
visioen van Johannes in vervulling zou gaan. De ‘Apocalyps’ beïnvloedde niet
alleen de esoterische literatuur, maar ook de alchemistische gedurende vele
eeuwen. Keizer
Domitianus bleef niet lang aan het bewind en zijn
opvolger Nerva herriep alle decreten van zijn
voorganger. Daardoor kwam Johannes vrij maar bleef nog enkele jaren op Patmos wonen. Daar vroeg hij aan het volk om een strenge
vastenperiode in acht te nemen, terwijl hij met de diaken Procorus
een berg beklom om er te mediteren. Na dagen van vasten en meditatie brak er
op de berg een verschrikkelijk onweer los, bliksems sloegen onophoudelijk
neer, het donderde zo hard dat de berg ervan trilde. Opeens sloeg een
geweldige bliksemschicht in op de rotsen en hoorde men de donderstem van God
die zei: ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord
was God.’ Het werd de eerste zin van het evangelie dat Johannes toen besloot
te schrijven. Vanwege de donder die met de aanhef van het evangelie gepaard
ging, werd zijn bijnaam ‘zoon van de donder’ nog eens extra benadrukt. Rond het jaar 100 keerde Johannes
naar Efeze terug waar hij met grote vreugde door de
christenen werd begroet. Hij leidde er nog enkele jaren de kerk en voelde
toen zijn einde naderen. Hij vroeg zijn leerlingen om met hem mee een berg op
te gaan, waar hij dikwijls ging bidden. Hij liet hen een graf delven, legde
er zijn mantel in en ging er dan zelf in liggen. Een fel licht verspreidde
zich over de omgeving waardoor allen verblind werden. Toen ze later in het
graf keken was het lichaam van Johannes verdwenen, waardoor men
veronderstelde dat hij met zijn lichaam in de hemel was opgenomen. Zo komt
het dat er nergens relieken van Johannes te vinden zijn. Volgens de astrologen staat de
zon van 23 juni tot en met 22 juli in het sterrenteken Kreeft. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 20 juli tot en met 9 augustus doorheen het sterrenbeeld Kreeft. Winteravonden zijn het meest
geschikt om het sterrenbeeld Kreeft aan de hemel te
ontdekken. |