GROTE BEER – URSA
MAIOR |
INHOUD 1. De Grote Beer in
de Griekse mythologie 2. De Grote Beer
in de Indische mythologie 3. Andere namen voor de
Grote Beer 4. De Grote Beer heet ook Ploeg 5. De Grote
Beer in de christelijke sterrenhemel 8. De sterren van de Grote
Beer 9. Afbeeldingen De Grote Beer is een van de meest bekende
sterrenbeelden en gemakkelijk te herkennen. Hij heeft nog andere namen: STEELPAN,
SAUSPAN, CASSEROLE, BROEDKIP, GROTE POLLEPEL, WAGEN, SCHIP De Grote Beer: Het verhaal van Lycaon en zijn dochter CALLISTO,
opgenomen in de kring der bosnimfen, boezemvriendin van Artemis. Christelijke voorstelling : schip van Sint Pieter
(Grote Beer) Wat heeft de Grote Beer met Arctica en Antarctica
te maken? En met het mooie Arcadië, zo geroemd in Oudheid
en klassieke tijden? En met de zeven rishi's
uit de Indische mythologie? En met een wonderbare visvangst? En met Septentrion, het
Vlaamse Cultuurtijdschrift in Frankrijk? En met het Antwerpse standszegel? Waarom een beer met een veel te lange staart? Of is het een ruiter op een beer? Of een ossenhoeder die
een beer bewaakt? Wat doet de beer in de Arabische woestijn? De
Grote Beer in de Griekse mythologie Het verhaal dat de Grote Beer brengt, voert ons
naar het begintijdperk van de mensheid. In de Griekse mythologie wordt
verhaald hoe de goden het mensengeslacht schiepen. De lange herfst- en winteravonden met hun prachtige sterrenhemels zijn aangebroken. Het loont echt de moeite
om op ijzigkoude avonden eens naar de hemel te
kijken. Je ziet er stralende sterren en planeten, fonkelend als juwelen. Je
ziet er de mooiste sterrenbeelden. En wie kent er niet de Grote Beer met zijn
zeven opvallende sterren? Je vindt zijn trapeziumvorm met een lange staart
eraan nu elke avond in het noorden. Maar hoe komt de Grote
Beer aan zijn naam? Hij heeft die te
danken aan een oeroud verhaal dat meer dan tweeduizend jaar geleden door
groot en klein gekend was in Griekenland. Zijn naam heeft de tand des tijds
doorstaan, maar het verhaal is vandaag zo goed als onbekend. Toch is het een
mooi, spannend maar ook droevig verhaal met een hemels einde. Luister maar. In lang vervlogen
tijden heerste Lycaon over zijn koninkrijk in
Griekenland. Hij was een beschermeling van de goden, kreeg vele gunsten van
hen, maar was tegelijk wreed en oorlogszuchtig. Dat zou zijn ondergang
worden, zoals we in het verhaal over het sterrenbeeld Weegschaal kunnen
lezen. Hij had een bloedmooie
dochter, Callisto was haar naam. Toen zij de huwbare
leeftijd had bereikt wilde Lycaon haar aan een
koningszoon uithuwelijken, maar Callisto had andere plannen. In haar jeugd
had zij de boeiende verhalen gehoord over Artemis, de godin van de jacht, die
nooit ofte nooit met een man wilde trouwen en haar leven doorbracht in de
bossen en wouden temidden van de wilde dieren die
zij beschermde. Zo wilde Callisto ook zijn. Zonder dat haar vader ervan wist,
legde zij op het altaar van Artemis een eed af waarbij zij zwoer altijd maagd
te zullen blijven. Omdat haar vader bleef
aandringen op een huwelijk vluchtte zij weg van huis en verborg zich in de
dichte wouden. Zij trok verder en verder tot ze bij Artemis en haar nimfen
kwam. “Mag ik bij jullie
blijven?” vroeg ze. “Als je maagd bent,
ben je welkom, zei Artemis, maar weet dat je ons onherroepelijk zult moeten
verlaten als je naar een man verlangt. En zeker als je met een man het bed
deelt.” “Ik verlang enkel en
alleen om bij u te zijn,” antwoordde Callisto. “Geen enkele man kan mij mijn
eed doen breken. Ik blijf heel mijn leven maagd en in jouw dienst.” “Je bent welkom, zei
Artemis en omhelsde haar. De nimfen omhelsden,
kusten haar en namen haar op in hun gezelschap. Nu brak voor haar een
zalige tijd aan. Zij trok met Artemis en de nimfen dag in dag uit door het
heerlijke land, beklom zonovergoten heuvels en woeste gebergten, daalde af in donkere valleien. Rustte uit
in de koele schaduw van hoge bomen. Dronk van klaterende frisse bronnen,
warmde zich ‘s morgens in de eerste zonnestralen, danste met de nimfen in de
ondergaande zon en sliep veilig te midden van haar gezellinnen op heerlijke
bedden van mos en varens. Artemis leerde haar
omgaan met boog en pijlen, leerde haar de sporen van het wild vinden en herkennen, leerde haar onhoorbaar sluipen
en hard rennen. Callisto spande zich in en genoot van alles. Zo gingen enkele
jaren voorbij. Zeus, de hoogste der
goden, zat op zijn troon op de heilige Olympus en keek naar de aarde. Ook hij
genoot van al het moois dat er te zien was. Zijn ogen dwaalden van de
verzengende woestijnen naar de ijskoude besneeuwde bergtoppen. Hij zag de
donkere wouden, de blauwe rivieren, de witte wolken. Het was een groots
schouwspel. Hij zag de rook van de offers die de mensen aan hem brachten en
schonk hen goed en kwaad naar het hem beliefde. Daar zag hij plots zijn
dochter Artemis met haar nimfen uit een woud komen. Ze liepen over een groene
weide vol witte, rode en gele bloemen die fel afstaken tegen het blauw van de
hemel. Hij zag hoe licht zij bewogen. Geen bloem, geen grasspriet werd onder
hun voeten vertrappeld. Toch wel! Zag hij daar
niet een spoor dat niet van nimfenvoeten kwam? Wat was dat? Hij boog voorover
en keek speurend naar beneden. Eén van de nimfen liep niet zo lichtvoetig als
de anderen. Was het wel een nimf? Toen zag hij haar, die jonge vrouw die
dartelend over de weide liep. Ze huppelde, ze danste, was vrolijk en blij. En
wat was zij mooi! Hij kon zijn ogen niet
meer van haar afwenden. Hij was als betoverd door haar schoonheid. Hij was
verliefd op haar. Een hevig verlangen naar haar brandde in zijn hart. Hij
wilde nu slechts één ding: Callisto bezitten. Maar hoe moest hij
haar benaderen zonder argwaan te wekken bij Callisto, Artemis en zijn
echtgenote Hera? Hij kende maar al te
goed zijn dochter Artemis en wist hoe zij zou reageren als hij te dicht bij
Callisto zou komen. Nee, met Artemis wilde hij niet in de problemen komen.
Ook niet met zijn jaloerse echtgenote Hera. Dus mocht ook zij niets merken. Hij moest er iets op
vinden. Maar wat? Hij zuchtte. Van onmacht maar ook
van verlangen naar Callisto. Hij zat met de handen
in het haar. Daar zag hij de mooie
Callisto weer. Haar blanke huid verlokkelijk tussen het groene gras. Zeus was niet meer te
houden. Elke vezel van zijn
goddelijk lichaam begeerde haar. Ik MOET en ZAL haar
hebben, zuchtte hij. Plots wist hij een
middel om bij haar te komen. “Ik neem de gedaante
aan van Artemis, zei hij. Hij voerde de daad bij het woord en daalde af naar
de aarde. Artemis en haar nimfen
waren intussen met Callisto het bos ingegaan. Het pad liep steil naar
beneden, naar een koele rivier. Ze legden hun kleren af en plonsden in het
frisse water dat parelend opspatte. Ze spoelden het stof van zich af en
legden zich daarna op het zachte mos neer. Callisto was moe,
sloot haar ogen en sluimerde in. Toen Artemis even
later opstond en dieper het woud introk, volgden de nimfen haar. Callisto
bleef liggen. “Ik kom direct,” zei
ze toen de nimfen haar aanporden om op te staan. Toen was ze alleen. Ze hoorde de stemmen
van de anderen in de verte verdwijnen. Dan was het stil. Plots voelde ze een
zachte hand op haar schouder. Ze keek op. Dacht
Artemis te zien en was gerustgesteld. Ze voelde de hand
strelend over haar arm gaan, over haar rug en verder... Toen schrok Callisto. Het was geen zachte
hand meer die haar streelde. Ze wilde opspringen,
maar kon niet. De hand drukte haar
met grote kracht neer. Ze opende de ogen en
keek recht in het behaarde gezicht van Zeus die weer zijn ware gedaante had
aangenomen. Hij kuste haar vol op
de mond. Wierp zich op haar. Callisto, niet in
staat om zich te verzetten, gaf zich aan hem over. En liet gebeuren. Toen hij zich
vergrepen had aan Callisto, dompelde hij haar in een diepe slaap en keerde
ijlings terug naar de Olympus. Hera had zijn korte verdwijning niet
opgemerkt. Hij kamde zijn haar, streek zijn baard glad en vroeg om een beker
wijn. Enkele uren later, de
zon begon onder te gaan, streelde een lichte frisse wind over het gras.
Callisto werd er door gewekt. Haastig trok ze haar kleed aan en liep
stroomopwaarts langs de rivier het woud in. Daar vond ze onder een
overhangende rots Artemis en haar gezellinnen. De godin en haar nimfen keken
haar met enige verbazing aan. “Je haar is in de war,
zei Artemis, en je ogen staan zo verdwaasd. Is er iets gebeurd?” “Nee, nee, haastte
Callisto zich, “ik heb te vast geslapen en ben nog slaapdronken.” “Kom, zet je maar bij
me neer,” zei Artemis, ik zal je even helpen. Geduldig kamde zij de
lange bruinblonde haren van Callisto tot ze weer zijdezacht over haar
schouders vielen. Artemis streelde ze. Maar Callisto kon op dit moment geen
streling verdragen en sprong op. Artemis schrok. “Er is iets met je,”
zei ze. “Nee hoor, lachte
Callisto, ik wil nog even in het licht van de avondzon wat rennen en dansen
en me vermaken.” Ze greep een van de nimfen bij de hand en al vlug renden
allen lachend achter hen aan. Daar kwamen ze op een open plek, aan de voet
van een ruisende waterval. Het laatste zonlicht toverde in het vallende water
een veelkleurige regenboog tegen de donkere rotswand. Als vanzelf maakten de
nimfen een kring en dansten. Ze duwden Callisto naar het midden van de kring
en dansten om haar heen, sneller en sneller. Ook Callisto draaide en tolde
met hen mee tot ze als dronken op het mos neerviel. De anderen zetten zich
bij haar neer en luisterden naar de dwaze en opgewonden verhalen die Callisto
voor hen fantaseerde. In de schemering
zochten ze een veilige slaapplaats en dicht bij elkaar vielen allen in slaap,
behalve Callisto. Zij kon de slaap niet vatten en lag nog uren in het duister
te staren. In de dagen die
volgden trachtte Callisto haar gewone leven weer op te nemen. Het was
moeilijk om de gedachten aan wat haar overkomen was uit het hoofd te bannen.
Maar ze liet niets merken aan de anderen. Enkele weken later
wist ze met zekerheid dat ze zwanger was. Maar dat kon ze handig verbergen.
Ze zorgde ervoor dat haar kleed steeds los over haar lichaam hing zodat
niemand de groeiende welving van haar
buik kon zien. Ze merkte wel dat Artemis haar meer en meer met belangstelling
en zelfs met onderzoekende blik bekeek. Daarom vermeed ze zoveel mogelijk een
direct contact met de godin. Maar hoe lang zou ze haar zwangerschap voor haar
kunnen verborgen houden? Noch Artemis, noch de
nimfen hadden tot nu toe gemerkt dat Callisto zwanger was. Maar hoe lang zou
dat nog duren? Op een hete zomerdag
was de godin met haar gevolg diep het woud ingetrokken en bij een bron, onder
de schaduw van hoge bomen, had ze zich neergezet in het gras. De nimfen hadden snel
hun kleren uitgetrokken en plonsden in het frisse water. Artemis lag languit
in het gras en genoot van de spelende meisjes. Callisto lag naast haar. Ze
hield haar ogen gesloten en deed alsof ze sliep. Artemis kreeg zin om
ook in het water te gaan. Ze kleedde zich uit, zette zich eerst op een rots
en liet haar voeten in het water hangen. De nimfen kwamen naar haar toe en
trokken haar onder gespetter en geproest het water in. Ze genoot intens van
het frisse water, dook onder en kwam weer boven. Schudde het water uit haar
lange loshangende haren. Waadde verder het water in. “Callisto!”, riep ze,
“Callisto, word wakker en kom mee in het water. Het is héérlijk!” Callisto deed of ze
het niet hoorde. “Kom,” fluisterde
Artemis tegen de nimfen, “we gaan haar verrassen.” Ze kwamen uit het
water en naderden onhoorbaar tot bij Callisto. Bogen zich over haar.
Waterdruppels vielen op Callisto. Ze veinsde wakker te schrikken, zag alle
nimfen én de godin over zich heen gebogen staan. Ze namen haar vast, dwongen
haar met zachte hand op te staan en leidden haar naar de rand van de bron. Artemis zong lief en
vrolijk en de nimfen herhaalden haar woorden als een refrein: “Hoy, Callisto, geniet
van het heerlijke, goddelijke water.” Tegelijk nam ze het
kleed van Callisto, maakte het los en daar stond Callisto naakt voor de godin
en haar gezelschap. Ze sloeg de handen
voor haar buik, maar te laat. De nimfen sloegen hun
handen voor hun ogen, de godin liet een schreeuw die tot diep in het bos
weergalmde. “Jij bent zwanger!”
gilde zij. Callisto boog het
hoofd, ze voelde zich ontzettend naakt, alsof de godin dwars door haar huid
keek. Ze kromp ineen, zakte door de knieën, was één hoop ellende. Ze huilde,
snikte. Ze keek de godin met smekende ogen aan. Artemis staarde haar
woedend aan. “Wanneer is het
gebeurd?” krijste ze. Callisto kreeg geen
woord over haar lippen. Haar keel was dichtgesnoerd van angst. “Met wie? Met wie?”
drong ze aan. Geen antwoord. De nimfen vielen
elkaar in de armen, keken vol schrik de woedende godin aan, zagen hoe zij zich
enkele stappen van Callisto verwijderde en met een dreigende hand uitgestoken
naar Callisto siste: “Jij hebt je belofte
gebroken. Daar zul je voor boeten... tot het einde van je dagen!” Artemis stond dreigend
voor Callisto die op haar knieën viel en de godin smeekte om haar te sparen.
Maar Artemis luisterde niet, ze hief dreigend haar hand en riep: “Ga weg van hier en
waag het niet om ooit nog in mijn buurt te komen! Verraadster, woordbreekster!” Callisto smeekte:
“Laat het me uitleggen, het is niet mijn schuld.” “Hier valt niets uit
te leggen” schreeuwde Artemis, “ga weg!” “Maar ..” “Verdwijn!” Callisto viel huilend
voorover. Toen Artemis zag dat
Callisto niet in staat was om weg te gaan, draaide zij zich om, deed teken
aan de nimfen dat ze mee moesten komen en verdween tussen de bomen. Callisto lag nog lang
in het gras te huilen. De zon ging onder, de
avondkoelte kwam en boven de bron hing een lichte nevel. Callisto kreeg het
koud. Ze stond op. Zocht
haar kleed. Het lag nog bij de bron. Het voelde klammig en plakte op haar
huid toen ze het aantrok. Ze rilde. In de schemering zocht
ze droog gras en dorre varens en maakte zich een bed vlak bij de rotswand.
Voor het eerst voelde ze angst, nu ze alleen in het woud was. Pas tegen de ochtend
toen de eerste zonnestralen tussen de hoge stammen door wat warmte gaven,
viel zij in slaap. Tegen de middag werd
Callisto wakker. Haar dorst stilde ze met water uit de bron. Maar de honger
knaagde. Dwalend door het woud vond ze hier en daar enkele bessen en bij de
rand van een open plek plukte ze noten en wilde, bittere appelen. Wekenlang dwaalde
Callisto door de wouden. Het werd herfst. De koude noordenwind
daalde uit het gebergte en dwong haar om een veilige, beschutte plek te
vinden. Die vond ze pas toen de winter met de eerste sneeuw kwam en zij
hoogzwanger was. Aan de voet van een steile rotswand, afgeschermd door wild
door elkaar groeiende struiken en doornen zag ze een grot. Fris water borrelde
zacht uit de rotswand naast de toegang en verdween tussen wilde bramen en
manshoge varens in een smalle beek. Het zonlicht weerkaatste hoog boven op de
glinsterende rots. Met dennennaalden
dekte ze de vochtige grotbodem af; daarop legde ze varens en hooi. Afgevallen
bladeren stapelde ze achteraan tegen de rotswand op. Op een uitstekende
richel verzamelde ze noten en wortels en al wat ze aan eetbaars in het bos
vond. Toen brak de tijd aan waarop
ze moest bevallen. Daar in de wildernis, ver van huis en zonder hulp, zou ze
haar kind ter wereld brengen. Het was een jongetje, dat zij Arcas
noemde. Hera, de goddelijke eega van Zeus, merkte nu pas,
nu het kind geboren was, wat er negen maanden eerder was voorgevallen. En
ontdekte ook snel wie de vader van Arcas was. Dat
bracht haar in alle staten. De ontrouw van haar echtgenoot moest gewroken
worden. En op wie kon ze zich het gemakkelijkst wreken? Op de onschuldige
Callisto. Zij veranderde haar in een berin, zodat zij nooit nog iemand zou
kunnen verleiden met haar schoonheid. En Arcas
bestemde zij voor om de wraak ten slotte helemaal te voltrekken; hij zou een
jager worden en in die hoedanigheid op de berin jagen. Zodat Callisto door
haar eigen zoon, vrucht van de overspelige Zeus, zou omgebracht worden. Zeus ging niet helemaal akkoord met de
voorbestemming van Arcas en nam hem onder zijn
hoede. Hij liet het kind opvoeden door Maia, een
van zijn vroegere geliefden. Deze Maia was de
oudste dochter van Atlas en Pleione. Men noemde die
dochters dan ook de Plejaden. Ze waren met zeven: Maia,
Elektra, Taigete, Alcyone,
Merope en Sterope. Omdat
hun vader Atlas was, werden ze soms ook Atlantiden
genoemd. We zullen hen in het verhaal over de Plejaden tegenkomen, want net
als Callisto en Arcas zijn zij aan de hemelkoepel
opgenomen. Door haar afkomst is Maia ook verbonden
met de geschiedenis van de sterrenbeelden Kleine Beer en Draak. Arcas groeide op, werd volwassen en werd een moedig
jager. Op een dag gebeurde het dat hij een berin achtervolgde, niet wetend
dat het zijn moeder was. Zij herkende haar zoon wél en slaagde erin hem
steeds vóór te blijven en ten slotte een tempel van Zeus binnen te vluchten.
Zo ontdekte Zeus wat er aan de hand was. Hij was ten zeerste begaan met het
lot van Callisto en kon toch niet toestaan dat zijn eigen zoon een
moedermoordenaar zou worden? Dus besloot hij in te grijpen. Net op tijd
overigens, want Arcas was de berin weer op het
spoor gekomen en wilde de tempel, die door geen sterveling mocht betreden
worden, binnendringen. Zeus riep een krachtige stormwind op en voerde beiden
omhoog tot in de sterrenhemel. Daar kregen zij, dicht bij de hoogste der
sterren, hun plaats. Callisto werd de Grote Beer en Arcas
werd Arcturus, een heldere ster in het sterrenbeeld
Boötes.
Zo staan ze dicht bijeen aan het firmament, Arcas nog
steeds jagend op de berin zonder haar ooit te kunnen naderen of treffen. Hera was vanzelfsprekend verbolgen over Zeus'
optreden en wilde alsnog de zaak naar haar hand zetten. Veel kreeg ze niet
meer gedaan. Eén zaak slechts werd haar gegund: van de zeegoden kreeg zij de
belofte dat de Berin nooit in het verfrissende water van de oceaan mocht
onderduiken. Zo komt het dat de Grote Beer nooit ondergaat, maar een van de
circumpolaire sterrenbeelden is. Eeuwig zal ze, volgens de wens van Hera,
boven de horizon moeten blijven. Geen
Beer maar een Wagen in de Indische mythologie Zoals in enkele zeer bekende sterrenbeelden
vallen ook in de Grote Beer zeven sterren op. Wij zien daarin het beeld van
een beer, tenminste de staart en de rug van de beer, want er zijn nog veel
meer sterren in dit sterrenbeeld die tezamen een volledige beer vormen. De
Indiërs zagen in die zeven sterren geen beer, maar zeven wijzen, de zeven rishi's. In oeroude tijden ontbrandde een strijd tussen de
verheven goden en de machten van het rijk der diepte. De wereld werd in deze
strijd meegesleurd en door geweldige vloedgolven overspoeld. De hoge goden,
aangevoerd door Indra, werden bijna door de ondermaanse legerscharen onder
leiding van Vritra overwonnen. Er restte hen niets
anders dan onderhandelingen met de lage vijand te beginnen en om vrede te
verzoeken. Zij hoopten daarmee tijd te winnen om dan later op een gunstig
ogenblik de strijd te kunnen verder zetten. De zeven heilige leraren, de zeven rishi's, werden naar Vritra
gezonden om hem over te halen het voorstel van de hoge goden te aanvaarden. Vritra aarzelde: "Denken jullie echt dat een verbond
tussen mij en Indra duurzaam kan zijn? Hoe kunnen twee tegengestelde machten
ooit samen regeren?" De zeven rishi's spraken
met lovende woorden over de standvastige trouw van Indra aan een gegeven
woord. Ze kregen Vritra zo ver dat hij vrede wilde
sluiten. Vritra stelde echter voorwaarden en dwong
die af als na te komen belofte: Niemand of niets mocht hem aanvallen, niet
met iets droogs, niet met iets nats, niet met stenen noch met hout, niet met
een wapen, niet met een werptuig, niet bij dag en niet bij nacht. In naam van Indra zwoeren de zeven rishi's dat de belofte zou nagekomen worden. Zo werd de
vrede gesloten en van dan af bestuurden beide grootmachten, Indra en Vritra, de werelden. Maar Indra was niet gelukkig met de situatie en
verdroeg het niet dat de god van de onderwereld en de duisternis samen met
hem regeerde. Hij zocht naar een middel om de alleenheerschappij te
heroveren. Op een avond stonden Vritra
en Indra naast elkaar op het strand. Zij keken naar de door duistere wolken
omgeven ondergaande zon die haar laatste zwakke stralen over de zee
uitstrooide. De schemer trad in. De wind had het schuim van de zee tot een
hoge muur opgestuwd. Indra keek ernaar en dacht: "De schemering is niet de
dag en niet de nacht, het schuim is niet nat en niet droog, het is niet van
steen en niet van hout, het is geen wapen en geen werptuig. Schuim is het
middel om mijn vijand te vernietigen." Daarop stootte hij Vritra in het schuim. Vritra
stikte. Nauwelijks was de boze Vritra
gestorven of de hemel klaarde op. De zon scheen weer. Sterren en maan keken
weer vriendelijk neer op de aarde. Een koele bries waaide over de zeeën en de
landen. Alle goden verschenen en prezen hun vorst Indra. Nu had Indra de vorst der duisternis, Vritra, gedood, maar snel kreeg hij wroeging en
schuldgevoelens omdat hij zijn belofte had gebroken. Hij werd depressief en
verloor alle kracht en moed. Hij vluchtte naar het einde van de wereld en
verborg zich in de stengel van een lotus. Niemand wist waar hij was. Maar van zodra Indra was verdwenen verloor de
wind zijn kracht. Hij kon geen wolken meer voortstuwen zodat het niet meer
regende. Beken en rivieren hielden ten slotte op met stromen omdat hun
bronnen verdroogden. Toen verdorde het gras. De bomen stierven. De wereld
kende nog slechts dood en ellende. De goden gingen bij de zeven rishi's
te rade. Drie dagen lang duurde hun overleg. Hun raad was: "Kies een
nieuwe wereldkoning. Alles en allen zullen aan hem onderworpen zijn." De
rishi's en de goden waren met dit besluit tevreden.
Maar opdat er niemand onder hen jaloers zou worden, besloten ze geen god tot
wereldkoning te kiezen, maar een mens. De keuze viel op Nahoesja,
de meest edele en rechtvaardige koning die in die dagen op aarde woonde. Nahoesja was eerst niet bereid die taak op zich te nemen,
omdat hij van mening was dat een mens nooit aan de verplichtingen van het
ambt kon voldoen. maar de rishi's overtuigden hem:
ze zouden zichzelf strenge boetedoeningen opleggen om hem te ondersteunen. Zo
gebeurde. Maar amper zat Nahoesja
op de verheven troon of al zijn deugden smolten als sneeuw voor de zon. Hij
zat op zachte kussens in wolken van de heerlijkste parfums, omringd met de
mooiste en lieftalligste godinnen. Hij liet zijn omgeving verfraaien door
kunstenmakers op bokkenpoten. Hij luisterde naar verderfelijke verhalen. Hij
zwolg de hemelse genoegens in zonder beperking, totaal mateloos. Hij verdeed
zijn tijd met nutteloos spel. En hij begeerde steeds meer. Op een dag ontmoette hij Satsji,
de echtgenote van Indra. Verblind door eigenwaan riep hij haar toe dat hij nu
Indra was, meester over mensen, goden en machten. "Zet je naast me neer,
Satsji, zei hij, en blijf aan mij zijde, want jouw
plaats is hier!" En hij verlangde dat zij hem in alles ter wille zou
zijn. Satsji schrok van deze verlangens van Nahoesja en vluchtte naar de zeven rishi's.
Nahoesja was woest en verkeerde in alle staten
omwille van de afwijzing en de vlucht van Satsji.
Hij ging zodanig tekeer dat de hele wereld schudde. De hemelse goden snelden
toe om Nahoesja te kalmeren: "Edele heerser,
zeiden ze, hou toch op met deze verschrikkelijke toorn, die helemaal niet bij
u past. Satsji is de gemalin van Indra, begeer haar
niet, want je zou haar daarmee tot echtbreuk dwingen. Wend je toch tot een
andere vrouw die zich ten volle aan u kan wijden." Nahoesja wist echter meer van Indra dan de goden eerst
wilden bekennen. Hij wist dat Indra ooit overspel had gepleegd en zich
aan een vrouw had vergrepen. Hij reageerde dan ook furieus en riep:
"Waarom zijn jullie toen niet in opstand gekomen tegen Indra?" De
goden vreesden de woede-uitbarstingen van Nahoesja
en gingen te rade bij de zeven rishi's. Zij
probeerden hen ervan te overtuigen om Satsji toch
maar naar Nahoesja te laten vertrekken, zodat de
toorn van Nahoesja zou milderen. Maar de rishi's gaven niet toe, ze hadden namelijk al overlegd
hoe ze Nahoesja zouden onttronen. "Laat Nahoesja maar razen en tieren, zeiden ze, weldra zal hij
zichzelf door zijn razernijen en begeerten in het verderf storten. Dan zal
Indra wel terugkeren op zijn hoge hemeltroon." De zeven rishi's gaven de volgende raad mee aan de goden: "Satsji moet aan Nahoesja laten
weten dat ze bereid is om tot hem te komen, op voorwaarde dat hij haar zelf
komt halen. Indra, haar goddelijke echtgenoot, had haar vroeger ook bij haar
thuis afgehaald met een wagen getrokken door paarden. Nahoesja
moet echter laten zien dat hij machtiger is dan Indra en hij moet haar
afhalen in een wagen getrokken door ons, de zeven rishi's.
Want slechts dan zal Satsji zich laten overtuigen
om naar hem te komen." De goden haastten zich naar Nahoesja
en brachten de boodschap over. Vol trots riep hij uit dat dit een eervolle
opdracht was en dat hij haar aanvaardde en zou volbrengen. "Rijden zoals
nog nooit iemand anders heeft gereden!" riep hij, "Dat is pas
rijden! Ik ben de machtigste, want niemand heeft in een wagen gereden,
getrokken door de zeven rishi's!" Nahoesja liet onmiddellijk een wagen in gereedheid
brengen en zond een boodschapper om de zeven rishi's
te halen. Hij liet hen, op hun verzoek, eerst een offer brengen, en spande
hen dan in. Wat Nahoesja echter niet wist, was dat
de Rishi's in de vlam van het offer de god Agni hadden zien verschijnen. Ze hadden hem de opdracht
gegeven de hele wereld te doorzoeken naar Indra. In een oogwenk was Agni weergekeerd maar had Indra niet gevonden. Dat kwam omdat
Agni wel in de lucht en op de aarde had gezocht,
maar niet in het water; omdat hij bevreesd was voor het water. Toen hadden de
zeven Rishi's hem echter zoveel moed ingesproken
dat Agni opnieuw op zoek ging en bereid was om in
het water af te dalen. Daar had hij Indra gevonden, in de stengel van een
lotusbloem. De zeven Rishi's hadden
toen alle goden ontboden bij het water waarin de lotusbloem groeide. Zelf
gingen ze naar Nahoesja om zijn wagen te
trekken. De goden zongen en prezen de heldendaden en de grote kracht van
Indra. Die hoorde dat en voelde hoe hij daardoor sterker werd en er zich een
grote kracht in hem ontwikkelde. Ten slotte was hij voldoende opgeknapt om de
lotusbloem te verlaten. De goden knielden vol eerbied neer voor hem en zeiden:
"We hebben een grote vergissing begaan door de mens Nahoesja
tot wereldheerser aan te stellen. Nu heeft hij zijn zinnen gezet op uw
lieftallige eega Satsji en eist hij dat zij zijn
vrouw wordt. Daarom, Indra, verhef u en straf de misdadiger." Nu besteeg
Nahoesja de wagen en liet hem door de zeven rishi's aan de hoge hemelbaan omhoogtrekken om Satsji te halen. De goden smeekten Indra om Nahoesja omwille van zijn hoogmoed te straffen."
"Hoe kan ik Nahoesja straffen?" zuchtte
Indra. "Hij die rijdt in de hemelwagen,
getrokken door de zeven heilige rishi's. Wie is er
machtiger dan Nahoesja? Tegenover hem ben ik klein
en nietig en krachteloos!" Maar de tocht met de hemelwagen
verliep niet helemaal naar de wens van Nahoesja. De
zeven rishi's trokken de wagen niet snel genoeg.
Hij werd ongeduldig en liet de zweep knallen. Hij begon te tieren en te
schreeuwen: "Luilakken, kruip niet zo!" Hij gaf de oudste der rishi's een schop om hem tot grotere spoed aan te zetten,
maar daarmee had hij de uiterste grens overschreden. De zeven rishi's hielden halt, keerden zich om naar Nahoesja, strekten hun handen naar hem uit en vervloekten
hem. "Wees een slang en kruip!" riepen ze. Door de kracht van de
vervloeking stortte Nahoesja uit de wagen en viel
in de hemelruimte. Daar, als een herinnering aan zijn misbruikte macht, bleef
hij aan het hemelgewelf hangen. Tot op de dag van vandaag is hij daar te zien
als het sterrenbeeld Slang. Ook zijn wagen is er te vinden, het is het
sterrenbeeld Wagen of Grote Beer. En ter herinnering aan hun wijze daad staan
de zeven rishi's er afgebeeld als de zeven
helderste sterren van het sterrenbeeld. Daarom heeft de Wagen zeven sterren. Indra moest, vóór hij weer op de hemeltroon kon
plaats nemen, boete doen voor zijn tekortkomingen. Maar omdat de wereld niet
zonder hemelheerser kon, was de wereld bereid om die boete op zich te nemen.
De bergketenen namen een derde van de boete op
zich. Dat is de reden waarom ze grijs en grauw zijn en vol diepe kloven en
scheuren en ravijnen. De bomen namen ook een derde van de boete op zich en
dat is de reden waarom zij dorre takken dragen in hun kruinen en vermolmt hun
hout als ze gestorven zijn. De vrouwen onder de mensen namen ook een derde
van de boete op zich en daarom hebben zij elke maand hun vloed. Dankzij het offer van bergen, bomen en vrouwen
werd Indra weer geheel rein en steeg hij op tot hoog boven de wolken in de
verblijven der goden. En daar troont hij opnieuw, naast Satsji
gezeten op zijn troon, als hoogste machthebber van de schepping. Andere namen van
de Grote Beer Eertijds sprak men in Engeland in verband met het
sterrenbeeld Grote Beer over de Wagen van Koning Arthur. Arthur's Wain heette dit sterrenbeeld. In Ierland zag men er de wagen van koning David
in. Niet de Bijbelse koning, maar een Ierse. In Frankrijk heeft men lange tijd gesproken over
de Grote Wagen, waarbij men dan dacht aan de wagen van Boötes.
Die komt te sprake in het verhaal over dat sterrenbeeld. In Griekse verhalen komt ook de benaming Wagen
voor. Homerus beschrijft het schild dat de vulkaangod
Hephaestus voor Achilles vervaardigde: Op de welving van het schild beeldde hij de
aarde, de golvende zee, de hemel met zon, maan en sterren af. Daar was de
wentelende Beer, die zij Wagen noemden, cirkelend in de hoogte,
kijkend naar Orion. (1) In boek vijf van de Odyssee maakt Homerus eens te
meer duidelijk dat Grote Beer en Wagen hetzelfde sterrenbeeld zijn: Blij om die gunstige wind, spande Odysseus, de
Godsman, zijn zeilen. Vol van behendigheid richtte hij 't vlot met zijn
roer. En daar zat hij, Zonder dat slaap op zijn oogleden viel, met de
ogen gevestigd, Strak op Boötes, die
laat naar de kim duikt en op de Pleiaden, Ook op de Beer, die zij ook wel de bijnaam geven
van Wagen. Hij draait daar altijd maar rond op die plek en
beloert er Orion, Neemt ook geen deel aan Oceanus'
baden. (1) De wagen die de Grieken bedoelden met dit
sterrenbeeld was een hamaxa, een wagen op vier
wielen. In het Latijn gebruikte men daarvoor de term plaustrum,
al duidden de Romeinen daar oorspronkelijk een tweewielige wagen mee aan. Om
het sterrenbeeld Wagen dan toch in overeenstemming te brengen met hun woord plaustrum werd er gesproken over een plaustrum
magnum. Dat was een wagen met vier wielen. In de mythe die verband houdt met het
sterrenbeeld Boötes komt de Wagen ook ter sprake.
Daar is het de wagen van Icarius, waarop hij de
leren zakken met wijn had geladen. Dat verhaal is na te lezen bij Boötes. In Italië sprak men over Cataletto De Portugezen hadden het over Carreta. In Scandinavië heette het sterrenbeeld Stori Vagn, dat is: Grote
Wagen. Maar het werd soms ook aangeduid als Karl Wagen. En dan bedoelde men
daarmee de wagen van Thor, de dondergod, de wagen die getrokken werd door
twee bokken. De Goten beschouwden dit sterrenbeeld ook als
Karl Wagen. De Duitsers namen het beeld van de Wagen over,
waarmee zij de wagen van Thor voor ogen hadden. Maar in Duitsland sprak men
ook over de Himmelwagen, en dan dacht men niet aan
de wagen van Thor, maar aan de wagen waarin de profeet Elia ten hemel voer. Uit 2 Koningen 2, 1-12 De tijd was niet ver meer dat de heer Elia in een
stormwind in de hemel zou opnemen. Elia en Elisa stonden op het punt uit Gilgal te vertrekken, maar Elia zei tegen Elisa:
"Blijf jij hier, de Heer wil dat ik naar Betel ga." Elisa antwoordde: "Zo waar de Heer leeft, en
zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen laat gaan." Zo
gingen ze samen op weg naar Betel. De profeten uit Betel kwamen Elisa vanuit
de stad tegemoet en zeiden tegen hem: "Weet u wel dat de Heer vandaag uw
meester van u zal wegnemen?" "Ja, ik weet het, antwoordde hij, zegt
u maar niets." Elia zei tegen Elisa: "Blijf jij hier, Elisa,
de Heer wil dat ik naar Jericho ga." Maar Elisa antwoordde: "Zo
waar de Heer leeft en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen
laat gaan." Zo gingen ze samen naar Jericho. De profeten uit Jericho
kwamen naar Elisa toe en zeiden tegen hem: "Weet u wel dat de Heer
vandaag uw meester van u zal wegnemen?" "Ja, ik weet het,
antwoordde Elisa, zegt u maar niets." Elia zei tegen Elisa: "Blijf jij hier, de
Heer wil dat ik naar de Jordaan ga." Maar Elisa antwoordde: "Zo
waar de Heer leeft, en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen
laat gaan." Zo gingen ze samen verder. Bij de oever van de Jordaan hielden ze stil.
Vijftig profeten die hen waren gevolgd bleven op een afstand staan kijken.
Elia deed zijn mantel af en vouwde hem dubbel. Hij sloeg ermee op het water,
waarop het naar links en naar rechts wegvloeide en zij tweeën droog konden
oversteken. Terwijl ze overstaken vroeg Elia aan Elisa:
"Wat kan ik nog voor je doen voor ik van je word weggenomen?" Elisa
antwoordde: "Laat mij dubbel in uw geest delen." "Je vraagt
iets heel moeilijks, zei Elisa, als je ziet hoe ik van je word weggenomen,
zal je wens vervuld worden, maar als je het niet ziet, gebeurt het
niet." En terwijl ze liepen te praten, werden ze plotseling uit elkaar
gedreven door een wagen van vuur, met paarden van vuur ervoor, en Elia werd
in een stormwind meegevoerd naar de hemel. Elisa zag het gebeuren en riep
uit: "Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!" Toen hij
Elia niet meer kon zien, scheurde hij zijn kleren.(2) Hemelwagen is ook de Poolse benaming voor dit
sterrenbeeld: Woz Niebeski.
In Noorwegen kende men de Wagn
ook wel toe aan Thors vader, en dan was het natuurlijk Wodans Wagen of Odins
Wagen. In middeleeuwen, renaissance en nieuwe tijd werd
de Wagen geacht in het bezit te zijn van koning Arthur of van Karel de Grote.
Bij Shakespeare vinden we daarvan een aanduiding. Hij heeft het over CHARLES
WAIN. Dat is dus de wagen van Karel de Grote. Hoe komt het dat men deze Wagen toeschreef aan
koning Arthur? Hoogstwaarschijnlijk omdat men de term Arcturus'
wagen (Arcturus is Boötes)
verstond als Arthurs Wagen. En wat komt Karel de Grote daar dan bij doen? In
veel legenden is er een duidelijke verwantschap tussen Arthur en Carolus
Magnus, zodat de zeven sterren ten slotte aan deze Karel werden toegewezen. Met Karel de Grote komen we bij Antwerpen. Dat Karel de Grote veel betekend heeft voor
Antwerpen is niet zo duidelijk, vermits Antwerpen pas enkele eeuwen na Karels
dood een belangrijke stad werd. Wie echter de geschiedenis van Antwerpen erop
naleest, komt tot de ontdekking dat opkomst en grootheid van Antwerpen voor
een groot deel aan Karel de Grote te danken zijn. Weliswaar onrechtstreeks.
Het zijn Karels kleinzonen die de aanzet gegeven hebben. In 843 verdeelden
zij hun erfenis in drie. Lodewijk de Duitser kreeg het gebied ten oosten van
de Rijn. Karel de Kale nam het westelijke deel van de zee tot aan de Schelde.
Lotharius stelde zich tevreden met het middelste
deel. Zo werd de Schelde een grensrivier. Toen later de Duitse keizer zijn bezittingen
uitbreidde tot aan de Schelde, werd deze rivier de grens tussen het Duitse en
het Franse rijk. In 980 werd Antwerpen een versterkt centrum, het
moest een uitvalspunt worden om de grens tussen
beide staten te beschermen. Antwerpen behoorde tot het Duitse Rijk,
Linkeroever of Sint-Anneke was voor de Antwerpenaren en andere Brabanders
eeuwenlang 'buitenland', omdat het behoorde tot Vlaanderen en dus deel
uitmaakte van Frankrijk. Met de versterking begon Antwerpen zich ook meer
en meer als een identiteit te beschouwen. Het werd een stad. Met een
stadzegel. Op het oudste stadszegel, gehecht aan een
oorkonde van 17 maart 1232, staat rechts de stadsmuur afgebeeld, links een
arm met een vlaggenstok met een wimpel eraan. Erboven en links van de wimpel
staan zes sterren. In de zegelbeschrijving wordt steeds maar weer uitgebreid
uit de doeken gedaan wat er op het stadszegel te zien is en wat het betekent,
maar over de zes sterren op het oudste Antwerpse zegel is geen uitleg te
vinden. Wie echter aandachtig kijkt, ziet dat de zes sterren overduidelijk in
dezelfde vorm staan als de sterren van de Grote Beer; Eén ster ontbreekt
echter. Vermoedelijk stond die dicht bij de rand, tussen de letters. Of stond
ze achter de toren. Maar waarom die sterren, op het stadszegel staan
en of ze werkelijk de sterren van de Grote Beer afbeelden, daarover kan men
niets met zekerheid zeggen. Hebben ze toch iets te maken met Karels Wagen? Een beer? Een
wagen? Neen, een ploeg.
Dit sterrenbeeld wordt ook de Ploeg genoemd, en
dan vooral in Engeland. Het ziet er dan zo uit: De drie sterren op een rij (Benetnash,
Mizar en Alioth) zijn het
span ossen dat de ploeg trekt. De vier sterren van het trapezium (Megrez, Dubhe, Merak, Phekda) vormen de ploeg.
Dit beeld was onder deze vorm reeds in de klassieke Oudheid bekend. De ossen
die de ploeg trekken heetten er "Triones".
De naam van het volledige sterrenbeeld werd daarvan afgeleid en verwees
tevens naar het aantal sterren: SEPTENTRIONES, 'de zeven sterren en/van de
drie'. Met de drie ossen voor de ploeg wordt tevens
verwezen naar het sterrenbeeld Ossenhoeder, dat we ook kennen als Boötes. Al heeft Boötes als
dusdanig in de mythologie niets te maken met een beer of een ploeg. Maar de
helderste ster van dit sterrenbeeld is de ster Arcturus
die we al eerder in dit verhaal over de Grote Beer hebben ontmoet. Arcturus is Arcas, de zoon van
berin Callisto. Van jager op zijn moeder is hij nu hoeder van ossen geworden.
En om de verwarring tussen jager en hoeder nog wat groter te maken wordt hij
ook wel eens 'Hoeder van de Beer' genoemd. Terug naar de naam SEPTENTRIONES. De Oud-Latijnse naam Septentriones
ligt aan de oorsprong van de aardrijkskundige benaming voor het noorden. In
het Nederlands niet zo bekend, maar in het Frans en het Engels wel, en tot op
vandaag in gebruik. De zeven sterren van de Grote Beer draaien
onophoudelijk rond de hemelpool, die vereenzelvigd werd met het rijk van de
koude, waar trouwens die koude noordenwind vandaan komt. Het werd gebruikelijk om het noorden aan te
duiden met de naam van het sterrenbeeld. Septentriones
werd equivalent aan en synoniem voor het noorden. In het Frans werd dit septentrion. Deze benaming gebruikte Jozef Deleu als titel voor het cultuurtijdschrift dat hij in
Frankrijk laat verschijnen en waarin hij bericht over het cultuurleven in de
Nederlanden, die (koude) landen ten noorden van Frankrijk. Op oude land- en hemelkaarten vind je meer dan
eens de naam Septentrio om het noorden aan te
duiden. SEPTENTRIO en POLARIS zijn twee benamingen voor
het noorden. De eerste duidt op de zeven sterren van het sterrenbeeld Ploeg
die dicht om de Poolster draaien. Dankzij hen vind je dus gemakkelijk het
noorden, mocht je het kwijt zijn. De tweede benaming houdt verband met de Poolster.
Die maakt deel uit van het sterrenbeeld Kleine Beer en
duidt bijna perfect het werkelijke noorden aan. Of laat zien waar het
verlengde van de aardas te vinden is. Er is nog een derde naam. Die luidt ARCTICA. Die
duidt ook de gebieden aan die in de buurt van de Noordpool liggen. Ook deze
naam is verwant aan en afgeleid van het sterrenbeeld Grote Beer. Het land waaruit die beer afkomstig was, bevindt
zich in Arcadië in Griekenland, het noorden van de Peloponnesus.
Het is het mooie en landelijke en volgens dichters lieflijke Arcadië. Volgens
sommige auteurs echter ook een achterlijk en boers land. Dat land werd
genoemd naar Arcas, de zoon van Callisto (de
berin). Het is deze Arcas die als de ster Arcturus in het sterrenbeeld Boötes
is te vinden. Het is ook deze Arcas die zijn naam
heeft gegeven aan wat wij nu kennen als Arctica, het poolgebied in het
noorden. Als tegenpool kennen we dan ook Antarctica, het zuidpoolgebied dat
dus in feite heet: Tegen-Arcas. Of
tegenovergestelde van Arcadië. En dat is ook zo. De
Grote Beer in de christelijke sterrenhemel Het Schip van Sint Pieter "Liefde gaf je duizend namen" zongen we
vroeger in meer kerkelijke omstandigheden. Het moet zijn dat de Grote Beer
destijds ook heel geliefd was, want ook hij draagt vele namen. Naast de al
genoemde in vorige paragrafen kennen we dit sterrenbeeld ook nog onder de
namen: STEELPAN, SAUSPAN, CASSEROLE, BROEDKIP, GROTE POLLEPEL, WAGEN VAN SINT
JOZEF, SCHIP VAN SINT PIETER en nog andere namen. Over dat Schip van Sint Pieter wat meer. Op het einde van de zestiende eeuw, toen de belangstelling
voor de astronomie hoog oplaaide, meende de katholieke kerk ook hier aan
kerstening te moeten doen. De astronoom Julius Schiller hertekende de hele
hemelkaart en gaf alle sterrenbeelden Bijbelse of christelijke namen. Hij
hertekende ook alle sterrenbeelden in hun nieuwe afbeelding. Een groot succes
is zijn werk niet geworden. Maar het is een perfecte illustratie van hoe de
katholieke kerk vanuit dezelfde idee als de Grieken de hemelkoepelgestalte
gaf. Julius Schiller vervaardigde zijn Coelum Stellatum Christianum in 1627. De twaalf tekens van de Dierenriem
zijn hier natuurlijk de twaalf apostelen. De Draak werd de moord op de
Onnozele Kinderen. Hercules werd Driekoningen. Pegasus werd de engel Gabriël. Als hoogste aan de hemel troont de aartsengel
Michaël met het vlammende zwaard in de ene hand, de weegschaal in de andere.
Michaël was ooit de Kleine Beer. Andreas Cellarius gaf
deze gekerstende atlas "Atlas Coelestis seu Harmonia Macrocosmica" uit in Amsterdam in het jaar 1660. In
deze atlas is de Grote Beer getransformeerd tot het schip van de heilige
Petrus. het beeld is afkomstig uit het verhaal over de wonderbare visvangst.
Maar misschien verwijst het ook naar dat schip dat ook wel eens vereenzelvigd
wordt met de katholieke kerk zelf. Het is het schip dat allen veilig naar de
enige hemelse haven kan voeren. Waar de toegang bewaakt wordt door de heilige
Michaël, de 'wachter aan de poort". Lucas 5, 1-11 Toen hij eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om hem verdrong om naar
het woord van God te luisteren, zag hij twee boten aan de oever van het meer
liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje
van het land weg te varen; hij ging zitten en gaf de menigte onderricht
vanuit de boot. Toen hij was opgehouden met spreken, zei hij tegen Simon:
"Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen."
Simon antwoordde: "Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en
niets gevangen. Maar als u het zegt, zal ik de netten uitwerpen." En
toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo'n enorme school vissen in de netten dat
die dreigden te scheuren. Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat
die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de
beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag,
viel hij op zijn knieën voor Jezus en zei: "Ga weg van mij, Heer, want
ik ben een zondig mens." Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem
waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; zo verging het
ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die
met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: "Wees niet bang, voortaan
zul je mensen vangen." En nadat ze de boten aan land hadden gebracht,
lieten ze alles achter en volgden hem.(2) In het grote epos der Finnen, de Kalevala, spelen de sterren een belangrijke rol. Hoe kan
het dan ook anders of de Grote Beer, die daar zo helder en hoog aan de hemel
staat in dat koude noorden, moet wel in het epos meespelen. In het eerste uittreksel uit de Kalevala is Väinämöinen aan het
woord. Hij wacht in de moederschoot op de verlossing: "Maan, verlos mij! Zon, bevrijd mij! Voer o grote hemelbeer mij door de vreemde dichte deuren, door de ontbrekende poorten, breng mij uit het klein verblijf nu, breng mij uit de enge woning, dat op aarde vrij ik gaan kan, vrij bewegen als een mens mij, dat ik stil de maan zie rijzen, dat ik zonnebaan aanschouwe, dat mijn blik de beer kan volgen, alle sterren flonkering schouwe!"(3) Amper is Väinämöinen
geboren of hij richt zijn blik omhoog: Kruipt het land op op
zijn knieën, heft zich op met beide handen, richt zijn oog naar 't stralend zonlicht, ziet de zilveren glans van 't maanlicht, ziet de beer in sterrenschittering, alle sterren diep geflonker.(3) Volgens de Finse overlevering zijn de sterren van
de Grote Beer, en vooral de Poolster in de Kleine Beer, jonge mooie meisjes
die zeer bekwaam zijn in het spinnen en het weven. Dit staat beschreven in de
aanhef van de achtste rune: Noordlands wonderschone jonkvrouw, sieraad van het land en water, glansde aan de hemelkoepel op de regenboog gezeten, stralend in haar licht-gewaden, in haar glanzend lichte kleedje; weeft een weefsel van puur goudstof, weeft daarin ook zilverdraden; zuiver goud was hare weefspoel en de weverskam van zilver.(3) Väinämöinen is op weg gegaan naar de smid Ilmarinen. Terwijl hij te paard gezeten op reis is, zingt
hij: "Ving de oude Väinämöinen kundig aan een lied te zingen, zong een mooie sparrenboom daar, bloeiend en met gouden twijgen, tot de hemel reikt het topje, rechtstreeks reikt het in de wolken, in de luchten gaan de takken, breiden uit zich aan de hemel." Zong dan verder tovervaardig, zong een maan om zacht te schijnen in de sparrentop, de gouden, zong in twijgen Grote Beer daar.(3) Tegen Ilmarinen vertelt
Väinämöinen het volgende: "Veel heb ik jou te vertellen: in het Noordland is een jonkvrouw, in het koude dorp een meisje dat geen vrijer zich wil voegen, dat de beste man versmaadt zelfs. Wel de helft van 't Noordland prijst haar als de allerschoonste
jonkvrouw. Van haar slapen straalt het maanlicht, van haar borst het licht der zonne, van haar schouders 't hemelbeer licht, wan haar rug wel zeven sterren. ... 'k Weet nog van een ander wonder: sparrenboom met kroon vol bloesem bloesemkroon en gouden twijgen aan de rand van Osmo's
velden, in de top straalt maanlicht glanzend, 't licht van Grote Beer in twijgen."(3) De smid Ilmarinen wil
de Sampo smeden: Op de derde dag dan weder buigt de smeder Ilmarinen zich voorover om te kijken op de bodem van zijn
vuurhaard; uit de vuurgloed rijst een koe op, stralend goud zijn hare hoornen, Hemel-Beer straalt op haar voorhoofd, op haar kop het rad der zonne.
(3) De Grote Beer op
een lijkbaar in Arabië. Daar is dit sterrenbeeld geen beer, maar een
baar. En meer specifiek een lijkbaar. Sommigen noemden het een doodskist. Die
is dan ook nog eens vergezeld van klaagvrouwen. De Arabieren zagen in de drie
sterren die bij ons de staart van de beer vormen drie klagende en rouwende
vrouwen. Samen met de baar vormen ze een plechtige lijkstoet die traag omheen
de Poolster trekt. De Poolster was Al Jadi,
de moordenaar van Al Na'ash. En de drie weeklagende
vrouwen zijn de dochters van Al Na'ash. Zij voeren
het lijk van hun vader mee en trekken zo klagend rondom Al Jadi, zinnend op wraak. Voor de Arabieren is dit sterrenbeeld een
voorbeeld van traagheid, zelfs van luiheid. Omdat het zo traag om de Poolster
draait. Een groot verschil met die andere visie waarin men de sterren van dit
sterrenbeeld 'dansers om de hemelpool' noemt.
DUBHE Alfa Ursae Maioris heet ook Dubhe en is de
helderste ster van dit sterrenbeeld, gelig van kleur. Haar naam luidt voluit:
THAR AL DUBB AL AKBAR. Dat wil zeggen: de rug van de Grote Beer; Wij zien één
ster, maar in feite zijn het er twee. Het is dus een dubbelster. De twee
sterren draaien om elkaar heen rond een denkbeeldig middelpunt. Een omloop
duurt 44 jaar. In India heet deze ster Kratu,
en is één van de zeven rishi's. Deze ster is 107 lichtjaar van de aarde
verwijderd. MERAK Merak is de tweede helderste ster - Bèta Ursae Maioris - groenwit
van kleur. Deze ster duidt het midden van de rug van de beer aan. De naam
betekent 'lende'. In Griekenland heette deze ster Helike, naar de plaats waar Callisto werd geboren. De
Grieken noemden het hele sterrenbeeld oorspronkelijk Helike.
In India is dit Pulaha,
een van de zeven rishi's. Deze ster staat op 78 lichtjaar van ons, maar
nadert met een snelheid van bijna 30 kilometer per seconde. PHEKDA Phekda, Gamma Ursae Maioris, is geel zoals topaas en duidt de klauw van de
beer aan. De naam betekent "dij". In India is het de rishi
Palustya Ze staat op ongeveer 90 lichtjaar van de aarde. MEGREZ Megrez betekent 'knots' en is bleek geel. De 'knots' is
in feite de staartwortel van de beer. Deze ster heet ook Gamma Ursae Maioris. In India is dit de rishi
Atri. ALIOTH Epsilon Ursae Maioris heet ook Alioth en is
de staart van de beer. In India is dit de rishi
Angiras BENETNASH Eta Ursae Maioris - ook Alkaid genoemd
of Benetnash - is het puntje van de
staart. Het is een schitterend witte ster. De oorspronkelijke benaming
luidde: KAÏD BANAT AL NA'ASH, wat zoveel betekent als 'voogd van de dochters
van de baar'. Over welke dochters het gaat, dat lazen we in het verhaal dat
de Arabieren over dit sterrenbeeld vertellen. Ook in het Finse epos Kalevala wordt er over dochters gesproken in verband met
dit sterrenbeeld. In India is dit de zevende rishi:
Marici. MIZAR Dit is Dzèta Ursae Maioris. Mizar betekent 'gordel'. Het is een helderwitte ster. Het
bijzondere aan Mizar is dat deze ster vergezeld is
van een ruitertje dat de naam ALCOR draagt. Wie goede ogen heeft ziet
het ruitertje met het blote oog, anderen moeten zich behelpen met een
verrekijker of een sterrenkijker. In India is dit rishi Vashishtha ALCOR Volgens de overlevering is Alcor
een ruiter die het paard Mizar berijdt. De Latijnen
noemden deze ster EQUES STELLULA ofte "kleine sterrenruiter". In
Engeland noemt men deze ster: "Jack on the middle horse". Er wordt wel eens beweerd dat wie deze twee
sterren met het blote oog kan onderscheiden over een goed gezicht beschikt.
Dat kan kloppen, al is het niet zo moeilijk, zekert niet in woestijngebieden
en donkere omgevingen. In een stadsgebied of in streken waar veel strooilicht
is, is het wél heel moeilijk om Alcor van Mizar van elkaar te onderscheiden. In Oud-Griekse tijden
heette het dat deze ster een van de verloren gewaande Plejaden was. het zou
met name Electra geweest zijn die tot hier was gedwaald. In die tijden had ze
de gestalte van een vos aangenomen en heette ze als ster "Alopex" (vos). In sommige Duitse streken heet Alcor "Hans Duimpje". Die Hans Duimpje was een
voerman. Op een dag liet hij de here God, die vermoeid was van een lange
tocht op aarde, op zijn wagen meerijden. Als beloning wilde God hem het
hemelse rijk schenken, maar Hans Duimpje wilde liever met de wagen blijven
rijden, van oost naar west tot in de eeuwigheid. God vervulde zijn wens en
zette hem op het hoogste paard aan de hemel, waar Hans nog steeds de Wagen (
= Grote Beer) van oost naar west rijdt. In een andere legende lezen we dat Hans Duimpje
niet beloond werd, maar als straf voor eeuwig aan de hemelkoepel met de wagen
moest rijden. Waarom? Omdat hij een dienst ten opzichte van Christus
verwaarloosd zou hebben. In een Oud-Duitse legende legende
wordt verteld dat deze ster een teen is. Van wie? Van de reus Orwandil, die we ook kennen als Orion. Op een keer werd Orwandil door de koude verrast en raakte een van zijn
twee grote tenen bevroren. Thor brak de teen af en wierp hem omhoog. daar
ligt hij nu, dicht bij het ijzige noorden, op de rug van het middelste paard
van de Wagen. DE VLIEGENDE STER In de Grote Beer is er ster die men de Vliegende
Ster noemt. The runaway star. Ze is van magnitude
6.5 en dus niet met het blote oog te zien. Ze is bijzonder snel. In 1842 berekende
Argelander haar snelheid. In 185.000 jaar zou ze de hele hemelsfeer
doorlopen. Daardoor zou ze over 6.000 jaar zelfs niet meer in het
sterrenbeeld Grote Beer te vinden zijn, maar in het sterrenbeeld Coma Berenices (Haar van Berenice).
Hoe snel gaat ze? Ze haalt 350 km per seconde. Dat is 1.260.000 km per uur. Tot enkele jaren geleden was dit de snelst
bewegende ster die gekend was. helaas voor haar is er nu minstens één ster
ontdekt die nóg sneller is. (1) Vertaling van Aegidius Timmerman (2) Uit De Nieuwe Bijbelvertaling, Katholieke
Bijbelstichting 's-Hertogenbosch en Vlaamse Bijbelstichting, Leuven, 2005 (3) Tekst overgenomen uit 'Kalevala',
uitgeverij Vrije Geestesleven, vertaling Mies le
Nobel. Andreas Cellarius:
Grote Beer Grote Beer en Ossenhoeder zoals ze op
lenteavonden aan de hemel staan. |