CASSIOPEIA |
Cassiopeia in de Griekse mythologie. Andere namen van dit sterrenbeeld Cassiopeia in de Bijbel en de christelijke sterrenhemel Cassiopeia in de
Griekse mythologie Om te boeten voor
de ijdelheid van Cassiopeia werd Andromeda aan de rots gekluisterd, waar zij
door een walvis zou verslonden worden. Cassiopeia,
koningin van Ethiopië had zich nogal laatdunkend over de Nereïden uitgelaten.
Zij had beweerd dat zijzelf en haar dochter véél knapper en mooier waren dan
deze zwartogige nimfen. Deze nimfen, die half vrouw, half vis waren, leefden
in de Middellandse Zee, en bewogen zich voort gezeten op de rug van
zeepaardjes. Spelenderwijs kwamen ze regelmatig aan de oppervlakte van het
water, zodat zij bij de mensen tamelijk goed bekend waren. Zij waren dochters
van Doris en Nereus, de zeegod, die soms ook wel de
stroomgod genoemd werd. Eén van deze nimfen is Thetis,
die een beroemde zoon had, de onkwetsbare Achilles. Met vijftig waren
ze, deze Nereïden. Hun grootmoeder is de aardegodin Gaea, de eerste en oudste
der goden, ontstaan uit Chaos. Deze nimfen nu
waren vertoornd over de uitspraak van Cassiopeia en gingen hun nood klagen
bij Poseidon. Die joeg een grote vloedgolf over de kust van Ethiopië, zodat
het land overstroomde. En bovendien zond hij een groot zeemonster, een
walvis, om het land te vernietigen. Cepheus richtte
zich in deze rampspoed tot het orakel van de Egyptische god Ammon, die hem
opdroeg zijn dochter Andromeda aan het zeemonster te offeren. Onder druk van
zijn onderdanen kon Cepheus niet anders. Hij liet Andromeda naakt aan de rots
kluisteren. Phineus, de vrijer van Andromeda,
verzette zich niet en liet begaan. Hij was te laf om op te treden. Zo stonden de
zaken ervoor toen Perseus als een deus-ex-machina ten tonele verscheen. Hij
kreeg van Cepheus en Cassiopeia de belofte dat hij Andromeda mocht huwen en
meenemen naar Griekenland als hij het zeemonster kon verslaan. Dit laatste
gebeurde. Cassiopeia, die nu
zag dat de ramp voorbij was, hield zich niet aan de belofte. Zij liet snel Phineus ontbieden, in de hoop het huwelijk van haar
dochter met die vreemdeling te verhinderen. "Perseus moet
dood!" gilde Cassiopeia. Maar Perseus haalde
het hoofd van de Medusa tevoorschijn, waardoor allen (behalve Andromeda)
versteenden. Poseidon nam de
beelden van Cepheus en Cassiopeia op en plaatste ze aan de hemelkoepel. Maar
om Cassiopeia te straffen zette hij haar in een marktstoel en bond haar daarin
vast. In bepaalde
perioden van het jaar draait Cassiopeia ondersteboven, zodat ze er dan heel
belachelijk uitziet. Cassiopeia is als sterrenbeeld
heel mooi. Heel goed herkenbaar ook. Jammer dat ze zo'n wreed noodlot moet
dragen, voor eeuwig vastgebonden in haar stoel. Al is dat maar goed ook,
anders zou ze er wel eens uit kunnen vallen als ze ondersteboven aan de hemel
staat. Het is voor haar een les in nederigheid. In de tijd dat
Sophocles en Euripides leefden, de vijfde eeuw voor Christus, werd dit
sterrenbeeld "Zij op de troon" genoemd. Het hele verhaal: Lang geleden
leefde er in Argos een koning; zijn naam was Acrisius.
Hij was al vele jaren gehuwd en had slechts één kind, een dochter Danaë. Hij verlangde vurig naar een zoon die hem later op
de troon zou kunnen opvolgen, maar helaas, een zoon kwam er niet. Daarom
besloot hij om naar het orakel in Delphi te gaan en de god Apollo om raad te
vragen. De beste paarden
werden van stal gehaald en voor de strijdwagen gespannen. De wagenmenner
hield de teugels en de koning stond naast hem op de wagen. Achter hem liepen
dienaren met voedsel en leren zakken met wijn en water voor onderweg. Vóór en
achter hen liepen enkele wachters, gewapend met speren en zwaarden. De stoet
ging op weg langs de stoffige zandwegen van Griekenland. De weg leidde over
dorre heuvels waar de zon alles verschroeide. Maar af en toe kwamen zij ook
door valleien waar ze in de schaduw van heerlijk koele bossen konden
uitrusten. Na enkele dagen
kwamen ze in Delphi en de koning ging onmiddellijk naar de tempel van Apollo.
Hij overhandigde de priesters kostbare geschenken voor de god en gaf hun
opdracht een stier te offeren op het altaar buiten voor de tempel. Toen dat
gebeurd was en hij lange tijd in stilte voor het beeld van de god had
doorgebracht, begaf hij zich naar de grot van het orakel. Bij de ingang
stonden hoge laurierbomen, vol met linten in verschillende kleuren. Het waren
de heilige bomen van Apollo en elk lint was een gebed van iemand die de god
om een gunst was komen vragen. In de grot was het
koel en donker, enkele fakkels verspreidden een flauw flikkerend licht. Een
priester ging met Acrisius mee naar binnen en
bracht hem naar de plaats waar een diepe spleet in de bodem van de grot te
zien was. Daaruit stegen dampen op die naar zwavel roken. Boven de rotsspleet
zat een gesluierde vrouw voorovergebogen op een driepikkel. Zij heette Pythia en moest, bedwelmd door de zwaveldampen, de
woorden van de god verkondigen. Achter haar stonden enkele priesters in lange
smetteloos witte gewaden met gebogen hoofd en gevouwen handen. Een priester boog
zich naar de koning en zei: “Spreek en laat de
god uw vraag horen.” Koning Acrisius vroeg: “Machtige god Apollo, zeg me waarom ik
geen zoon krijg. Wat moet ik doen om een troonopvolger te krijgen?” Zijn woorden
galmden en werden door de echo in de diepte herhaald. Dan werd het muisstil
in de grot, tot een zacht geruis van buiten in de holle ruimte doordrong. Het
kwam van de heilige laurierbomen bij de ingang van de grot; de bladeren ervan
trilden alsof er een wind door de bomen ging. De priester fluisterde: “Met
het ruisen van de laurier geeft de god het teken dat hij je vraag gehoord en
aanvaard heeft. Wacht nu op het antwoord.” Plots begon Pythia
op haar driepikkel heen en weer te schommelen, eerst zacht, dan steeds
heviger. Ze sloeg wild met haar armen en stootte onverstaanbare klanken uit.
Dan zakte ze voorovergebogen ineen en zat weer onbeweeglijk. Ze had het
antwoord van de god uitgesproken. De priesters
vertaalden de goddelijke woorden: “Zo zegt de god: Je zult geen zoon krijgen
en je kleinzoon zal de oorzaak zijn van je dood.” De priester die
hem in de grot had gebracht, nam Acrisius nu bij de
hand en leidde hem naar buiten, waar het felle zonlicht hem verblindde. Het
was warm, maar Acrisius bibberde alsof het midden
in de winter was. Hij was geheel van slag door wat hij gehoord had. Onderweg naar huis
had hij al een plan bedacht om ervoor te zorgen dat hij geen kleinzoon zou
krijgen die de oorzaak van zijn dood zou kunnen zijn. Hij riep zijn
bouwmeester bij zich en zei: “Bouw op de rots naast de burcht een toren. Laat
de smid een zware bronzen toegangsdeur maken. Bovenaan, onder het dak mag
slechts één venster komen.” Enkele maanden
later, toen de toren klaar was, kwam er op een avond een kleine stoet uit de
burcht. De koning liep voorop tussen twee fakkeldragers. Achter hem twee
dienaren met Danaë, de koningsdochter, tussen hen
in. Twee gewapende wachters met grote honden aan kettingen sloten de stoet. Acrisius opende de bronzen deur en liet Danaë naar binnen gaan. Ze wilde haar vader omhelzen,
maar hij weerde haar af en zei streng: “Danaë, hier
zul je wonen tot het eind van je leven. Niemand mag deze toren betreden, jij
zult hem nooit verlaten. Want nooit ofte nimmer mag jij de moeder worden van
een zoon. Het is de wil van de goden.”
Danaë huilde. De zware deuren vielen achter haar
dicht. De wachters maakten de honden vast aan dikke ijzeren ringen die in de
muur bevestigd waren; ze maakten een hels kabaal toen iedereen naar de burcht
terugkeerde. Kon Acrisius hiermee de wil van de
goden ontlopen? Op de berg Olympus
woonde Zeus, de hoogste van alle goden. Hij keek naar de aarde en zag hoe in
Argos een hoge toren was gebouwd. Hij zag en hoorde de bloedhonden die aan
kettingen lagen en vroeg zich af wat of wie er in die toren verbleef. Plots
zag hij een jonge vrouw haar hoofd door het enige venster naar buiten steken.
De honden huilden en gingen woest te keer tegen haar. Ze verdween weer, maar
Zeus had voldoende gezien: dit meisje was zo mooi; hij was verliefd op haar.
Maar hoe moest hij ongemerkt bij haar komen? De honden zagen elke beweging,
de muren waren onverwoestbaar, de deur te zwaar. Toch daalde hij naar de
aarde af en toen de zon onderging verscheen hij aan de horizon als een wolk
met een gouden rand. De wind voerde hem naar Argos en weldra hing hij als een
donkere wolkenmassa boven de toren. Bliksemschichten slingerden over de
heuvels, de donder rolde en weerkaatste tegen de bergen en de regen viel in
dichte stromen neer. Het was in het licht van de ondergaande zon als een
regen van vloeibaar goud. Hij vormde rivieren van goud die van de heuvels
naar beneden stroomden. Gouden dampen stegen op uit de valleien. Een felle
bliksemschicht sloeg in op de toren, het dak barstte, de pannen vlogen in het
rond en de gouden regen stroomde naar binnen. Danaë sloeg de handen voor de ogen en zag niet hoe de
regendruppels zich aaneenvoegden tot de goddelijke gestalte van Zeus. Zij
voelde hoe ze op een zacht bed werd neergelegd en hoe de god haar omhelsde.
En plots was ze zo gelukkig als ze nog nooit in haar leven was geweest. Toen
ze wakker werd kwam de zon op en vulde haar torenkamer met een gouden glans. Negen maanden
later beviel Danaë van een jongen die ze Perseus
noemde. Het schreien van het
kind wekte de aandacht van de torenwachters. Ze beklommen de trappen en
vonden moeder en kind. Hals over kop daalden ze de trappen weer af, liepen
naar de burcht en vertelden buiten adem aan Acrisius
wat ze gezien hadden. “Hoe kon dit
gebeuren?” riep de koning woedend, Wie is er in de toren geweest?” “Niemand,” zeiden
de wachters, geen mens kwam er in!” Wat moest hij nu
doen? Danaë en haar kind doden? Dat durfde hij
niet, want zijn onderdanen hielden veel van zijn mooie dochter en waren al
niet gelukkig met haar opsluiting. En misschien was haar zoon, zijn
kleinzoon, wel een kind van een god? Dan zou hij zich de wraak van die god op
de hals halen als hij het kind doodde. Nee, hijzelf kon niets doen, hij moest
het aan het lot overlaten. Hij wilde zich op niet al te wrede wijze van zijn
dochter en kleinzoon ontdoen door het lot over hen te laten beslissen. Hij
riep zijn timmerman: “Maak een houten kist. Bekleed ze binnenin met zachte
wol.” De timmerman deed wat hem opgedragen was en bracht de kist naar de
koning. Die riep zijn dienaren bij zich: “Ga met deze kist naar de toren. Leg
Danaë en haar zoon erin en werp de kist in zee!” Zo
gebeurde. De kist werd door de stroming meegesleurd en verdween in de verte.
Uit de diepte van de zee stegen de Nereïden op, de dochters van de zeegod. Ze
droegen de kist op hun handen om haar te beschermen. Zelfs toen tijdens een
zware storm de kist heen en weer werd geworpen op de woeste golven, liep ze
geen gevaar. De Nereïden brachten haar tot dicht bij het eiland Seriphos en verdwenen dan weer. De kist dobberde op het
water. Diktys, de broer van koning Polydektes, was daar aan het vissen. Hij had zijn net in
het water geworpen en haalde het nu in. Zo ontdekte hij de kist. Hij trok ze
in zijn boot en roeide naar het strand. Daar maakte hij de kist open en vond Danaë met de kleine Perseus in haar armen, rustig
slapend. Voorzichtig maakte hij haar wakker. Ze geeuwde, wreef in haar ogen,
keek verwonderd om zich heen, nam haar zoontje in haar armen en volgde Diktys die haar naar de koning bracht. Polydektes was zeer verbaasd toen hij haar verhaal hoorde
en gaf haar toestemming om in zijn burcht te blijven. Hij beloofde haar ook
om het kind op te voeden alsof het zijn eigen zoon was. Vele jaren gingen
voorbij, Perseus was volwassen geworden. Hij merkte dat Polydektes
verliefd was op zijn moeder maar dat zij daar niet mee gediend was. De koning
viel haar voortdurend lastig en het gebeurde meer dan eens dat Perseus zijn
moeder in bescherming moest nemen. Polydektes begon
Perseus daarom te haten en zocht een middel om zich van hem te ontdoen. Op
een dag riep hij Perseus bij zich en veinsde: “Ik heb besloten de mooie Hippodameia ten huwelijk te vragen. Zij houdt ontzettend
veel van paarden en daarom wil ik dat alle edelen van het eiland een paard
uit hun stal afstaan als huwelijksgeschenk. Wat ga jij als geschenk
aanbieden?” Perseus was eerst verwonderd, maar daarna verheugd, want nu was
hij zeker dat Polydektes zijn moeder met rust zou
laten. Hij antwoordde: “Koning, ik heb geen paard, ik heb geen goud; al wat
ik heb is van u. Je weet hoe ik hier ben gekomen zonder enig bezit. Maar ik
ben moedig en sterk en wil alles doen om een huwelijksgeschenk te vinden. Als
ik je daarmee kan plezieren, wil ik zelfs het hoofd van Medusa voor je halen!”
“Dat zou nog eens een prachtig geschenk zijn,” antwoordde Polydektes. De godin Athena hoorde wat Perseus beloofde en besloot hem te
helpen. Medusa was immers een monster dat zonder de hulp van de goden niet te
overwinnen was. Ooit, lang geleden was Medusa een mooie vrouw, een van de
drie Gorgonen, dochters van Phorkys.
Poseidon, de god van de zee, was smoorverliefd geworden op haar en wilde met
haar vrijen. Toen hij uit de golven oprees en zich op Medusa wilde werpen,
vluchtte zij naar een tempel van Athena. Poseidon
achtervolgde haar en verkrachtte haar in de tempel vóór het beeld van de
godin. Athena was daarover zo woest dat ze Medusa
vervloekte en haar afschuwelijk lelijk maakte. Haar mooie haren veranderden
in kronkelende, levende slangen die vastgroeiden op haar hoofd dat nu met
drakenschubben was bezet. Ze kreeg slagtanden als een everzwijn. Haar tong
hing voortdurend uit haar mond. Ze was zo afgrijselijk dat iedereen die haar
aankeek van angst versteende. Medusa had net als haar zussen Stheno en Euryale vleugels en
was onsterfelijk, maar door de vloek van Athena
werd ze een stervelinge, zodat ze steeds op haar hoede moest zijn voor haar
vijanden. Athena verscheen aan
Perseus en zei: “Je moet eerst nog enkele zaken bezitten voor je Medusa gaat
zoeken. Ga daarom naar de drie Stygische nimfen.
Zij bezitten schoenen met vleugels die je door de lucht kunnen dragen. Zij
hebben ook een buidel waarin je het hoofd van Medusa kan stoppen en zij
hebben de helm van zwart hondenvel die ooit aan Hades heeft toebehoord en je
onzichtbaar maakt. Maar er is een probleem: niemand weet waar de drie nimfen
wonen. Alleen de Graien weten het, je moet dus
eerst naar hen toe gaan.” “Wie zijn de Graien en
waar vind ik hen?” vroeg Perseus. “Zij zijn de drie zussen van de Stygische nimfen en zijn al grijs sinds hun geboorte. Ze
hebben samen maar één tand en één oog die ze steeds aan elkaar doorgeven. Ze
heten Enyo, Pephredo en
Dino.” “Waar wonen zij?” “In het westen, aan het einde van de wereld. Daar
zitten zij op drie tronen en kijken uit over de oceaan.” Perseus begaf zich
op weg. Na een wekenlange tocht kwam hij bij het einde van de wereld, daar
waar de zon in de oceaan zinkt en zag van ver de drie tronen van de Graien. Hij zag ook hoe hun lange grijze haren in de
westenwind waaiden en de kust in nevels hulden. Langzaam besloop hij hen en
naderde ongemerkt hun tronen langs achter. De Graien
waren druk in de weer met het oog en de tand. Van zodra de eerste het oog
had, stak de tweede haar hand al uit om het oog over te nemen. Intussen was
de derde met de ene tand aan het eten en strekte de eerste haar hand al uit
om de tand over te nemen. Zo gingen tand en oog voortdurend heen en weer.
Perseus stond nu achter de troon van de eerste en toen de derde de tand
doorgaf aan haar, nam Perseus de tand aan en hield hem bij. Toen de eerste
het oog doorgaf aan de tweede nam Perseus het aan, zodat de arm van de tweede
in het ijle greep. Nu waren ze alle drie blind en konden niet langer hun
honger stillen. Ze schreeuwden en vloekten en sloegen met hun armen wild om
zich heen, maar Perseus maakte zich uit de voeten. Van op een afstand riep
hij: “Wijs mij de weg naar de Stygische nimfen, dan
krijgen jullie tand en oog terug!” De Graien
vloekten nog luider. Ze sprongen op van hun tronen en wilden naar hem toe
lopen, maar Perseus ging achter hen staan en riep hen opnieuw. Dus draaiden
ze zich om, botsten tegen elkaar, grepen elkaar bij de haren en krijsten
oorverdovend. Door elkaar heen roepend vertelden ze hoe Perseus bij de drie
nimfen kon komen. Daarop gaf hij hun hun eet- en kijkgerief terug en namen ze
weer plaats op hun tronen. Toen uiteindelijk alles weer tot rust was gekomen,
was Perseus al verdwenen in de aangewezen richting. Bij de Stygische nimfen slaagde hij erin om ongezien de helm van
hondenvel te roven. Hij zette hem op, werd onzichtbaar en roofde dan voor de
ogen van de nimfen de vleugelschoenen en de buidel. Ze zagen plots de
vleugelschoenen zo maar de lucht in gaan samen met de buidel en begrepen niet
onmiddellijk wat er gebeurde. Maar dan stortten zij zich op de nimf die de
helm bewaarde, maar te laat, de helm was verdwenen samen met de rover. Hij
had de vleugelschoenen aangetrokken en vloog door de lucht naar het westen,
naar de Gorgonen. Onderweg verscheen de god Hermes,
de bode van de goden, aan hem en schonk hem Harpe,
een vlijmscherp zilverglanzend kromzwaard met een weerhaak. Ook Athena voegde zich bij hem en gaf hem een bronzen schild
dat zo glad gepolijst was, dat het blonk als een
spiegel. Ze zei: “Als je Medusa nadert, kijk dan in dit schild naar haar
spiegelbeeld, want als je haar rechtstreeks aankijkt, zul je verstenen.” Toen Perseus in
het uiterste westen van de wereld was gekomen, landde hij bij de Gorgonen. De omgeving was bezaaid met versteende mensen
en dieren in de meest verschillende houdingen. Sommigen met de mond wijd open
van verbazing, anderen met een blik van angst in de ogen. De een stond
rechtop, de ander lag op de knieën. Hier was er een met het hoofd half
afgewend, daar waren er met de handen hoog opgeheven of klaar om weg te
rennen. Ook waren er leeuwen met de muil wijd open om te brullen, maar een
geluid kwam er niet uit, of steigerende paarden en rennende herten, sluipende
vossen, zelfs ratten, muizen, spinnen en schorpioenen waren er in alle mogelijke
houdingen. Al wat ooit als levend wezen Medusa in de ogen had gekeken, was
hier versteend achtergebleven. De meeste beelden waren met mos begroeid of
overwoekerd door slingerplanten en verweerd door zon en regen. In de holten
ervan waren vogelnesten met versteende jongen te zien. Het was een
angstaanjagend gezicht. In de verte klonk een gorgelend geruis als van water
dat in een afgrond verdwijnt. Perseus trok de
helm van zijn hoofd, draaide zich om en stond met de rug naar de versteenden.
Hij hield het schild van Athena voor zich en keek
erin. Voorzichtig zette hij stap na stap rugwaarts. Hij naderde de plaats
vanwaar het geluid kwam en plots zag hij hen: de drie Gorgonen.
Geweldige vrouwengestalten waren het. Hun gevouwen vleugels staken boven hun
hoofden uit. Ze lagen tegen elkaar geleund te slapen en snurkten. Wie van hen
was Medusa? Perseus knielde en hield het schild omhoog. De middelste van de
drie was Medusa, hij herkende haar aan de slangen en de slagtanden. Hij stond
op en schuifelde voorzichtig naar haar toe. Het gorgelend geluid van het
gesnurk van de drie monsters overstemde het geluid van zijn stappen. Nu stond
hij vlak voor haar. Haar adem toverde een nevel op het spiegelende schild.
Perseus trok zijn kromzwaard en sloeg toe. Met één zwaai sloeg hij het hoofd
van Medusa af. Het rolde voor zijn voeten. Hij raapte het op, stopte het
vliegensvlug, zonder ernaar te kijken, in de buidel. Op hetzelfde ogenblik
steeg er uit de geopende hals van Medusa een fontein van bloed op en daarin
verscheen het gevleugeld paard Pegasus, gevolgd door de reus Chrysaor met het gouden kromzwaard; het waren de kinderen
die Poseidon bij Medusa had verwekt toen hij haar verkracht had. De twee
onsterfelijke zussen werden wakker, keken om zich heen, zagen wat er met
Medusa was gebeurd en onder luid geschreeuw vielen ze Perseus aan. Hij vloog
op zijn vleugelschoenen omhoog, maar werd direct achternagezeten door de twee
gevleugelde Gorgonen. Toen zette hij de helm van
hondenvel op en verdween onzichtbaar in de lucht. Daar werd hij gegrepen door
een hevige stormwind die hem nu eens naar het noorden, dan weer naar het
zuiden blies. Hij tuimelde en rolde zonder ophouden van links naar rechts en
van boven naar beneden en wist niet waar hij terecht zou komen. Tegen de
avond ging de wind liggen en stond Perseus voor de burcht van de reus Atlas
die daar de hemelkoepel op zijn schouders droeg. Hij nam de helm van zijn
hoofd, vertelde aan Atlas wie hij was en vroeg hem om onderdak voor de nacht.
Maar Atlas weigerde hem te ontvangen, want hij had ooit van een orakel
vernomen dat er op een dag een held zou komen om de gouden appels te stelen
uit de tuin bij zijn burcht. Hij bedreigde Perseus en joeg hem weg. Maar
Perseus trok het hoofd van Medusa uit de buidel en hield het voor de reus. Op
slag versteende Atlas. Zijn haren en baard werden wouden, zijn schouders,
armen en benen werden hoge bergruggen waarop de hemel nu rustte, zijn hoofd
werd een bergtop die boven de wolken uitstak. Perseus verhief
zich weer in de lucht en vloog oostwaarts, de opkomende zon tegemoet. Hij
kwam daarbij over de Libische woestijn, waar enkele druppels bloed van de
Medusa in het hete zand vielen. Op de plaatsen waar ze neervielen veranderde
het zand ogenblikkelijk in giftige slangen die zich razendsnel onder het zand
of onder stenen voor de brandende zon verborgen. Zijn reis ging verder
oostwaarts. Daar zag hij in de verte de blauwe zee. Hoge rotsen staken dicht
bij de kust uit het water omhoog. Maar wat zag hij daar? Een lichtvlek
tekende zich af tegen een donkere rotswand. Perseus naderde en zag dat het de
blanke huid was van een jonge vrouw die aan de rots was vastgeklonken met
kettingen. Snel daalde hij bij haar neer. Ze was wondermooi, haar lange
zwartglanzende haren vielen over haar volmaakte lichaam. Zij keek hem aan met
haar koolzwarte ogen. Zoute tranen stroomden over haar kaken. “Wie ben jij?
Waarom ben jij hier? Wat heb je misdaan dat je zo geketend bent?” vroeg
Perseus. “Ik ben Andromeda,” snikte ze, “de dochter van de koning van dit
land. Cepheus is mijn vader en Cassiopeia mijn moeder. Mijn moeder heeft ooit
beweerd dat zij en ik mooier waren dan de Nereïden. Die waren daar zo boos
over, dat ze naar Poseidon zijn gegaan en hem gevraagd hebben zich op mijn
moeder te wreken. Poseidon heeft toen een zeemonster gestuurd dat heel het
land verwoestte. Ten einde raad is mijn vader naar het orakel gegaan en heeft
daar gehoord dat de woede van de zeegod pas over zou gaan als ik aan het
monster geofferd werd. Daarom ben ik nu hier.” Andromeda sperde haar ogen wijd
open van angst: uit de zee naderde het monster. Het water steeg, golven
sloegen met groot gedruis tegen de rotsen, water spatte op, schuimvlokken
werden op de wind meegevoerd. Een brede met schubben bezette rug kwam boven
water en dook weer onder. “Het monster!” gilde Andromeda en haar stem sloeg
over. Ze keerde het hoofd af, drukte het tegen de natte rotsen en sloot haar
ogen. “Wil je met me trouwen, als ik je hieruit red?” vroeg Perseus.
Andromeda knikte. Ze was niet meer in staat om te spreken. Perseus verhief
zich in de lucht, vloog naar Cepheus en Cassiopeia en riep: “Ik wil jullie
dochter redden en het zeemonster doden, op voorwaarde dat jullie haar met mij
laten trouwen.” Cepheus en Cassiopeia keken Perseus verrast aan en knikten. Weer vloog Perseus
omhoog en zag hoe het monster uit het water opdook en zich met wagenwijd
geopende muil, waarin vlijmscherpe tanden fonkelden, naar de rots met
Andromeda richtte. Hij trok zijn zwaard Harpe en
viel het monster aan, verwondde het en steeg weer op. Het monster kronkelde
van de pijn, wist niet vanwaar de aanval kwam en wentelde om en om in het
woelige water. Daar zag het de schaduw van Perseus op het wateroppervlak en
dacht dat dit zijn aanvaller was. Met een geweldige slag van zijn staart
stortte het monster zich op die schaduw, beet in het water, dook onder en
kwam weer boven. De ogen puilden uit. Het monster keek verdwaasd om zich
heen. Daar was de schaduw weer. Opnieuw wierp het monster zich erop, maar
voelde op hetzelfde moment een stekende pijn door zijn lijf gaan. Het water
kolkte, het monster draaide en keerde, hapte in de lucht, sloeg met zijn
staart, maar weer vlamde een scherpe pijn door zijn lijf. Het bloed gutste
uit de wonde en kleurde het water rood. De weke buik van het monster was
plots onbeschermd en vanuit de hoogte stortte Perseus zich erop en doorboorde
de zachte huid. Het ondier wrong zich in bochten, de kop kwam boven water en
nu pas zag het wie zijn vijand was. Perseus trok het hoofd van Medusa uit de
buidel en het zeemonster versteende. Hij daalde neer, legde het Medusahoofd
met het gezicht naar beneden op het zeewier dat rood kleurde van het bloed en
onmiddellijk versteende. Zo ontstond het rode koraal dat aan die zee haar
naam gaf, de Rode Zee. Perseus daalde
neer bij Andromeda. Voorzichtig maakte hij haar boeien los, kuste haar en nam
haar in zijn armen. Hij droeg haar tot bij haar ouders die nu tranen weenden
van geluk. Zij legden een warme mantel over haar schouders en omhelsden haar.
“We zijn je eeuwige dankbaarheid verschuldigd,” zei Cepheus, “hoe kan ik je
dat tonen?” “Geef me Andromeda tot vrouw, zoals beloofd,” antwoordde Perseus,
“en laat haar met me meegaan naar Griekenland.” Cepheus nodigde Perseus
daarop uit om hem te vergezellen naar zijn burcht voor het huwelijksfeest.
Maar eerst begaven allen zich naar de tempel van Hera. Daar koos de koning de
mooiste jonge kalveren en vaarzen uit als offer aan de godin. Korte tijd
later steeg de rook van het offer op. Het was het teken dat Andromeda en
Perseus vanaf nu man en vrouw waren. In de koningsburcht werd een groot
feestmaal gehouden met het gebraden vlees van de offerdieren. Alle edelen van
de stad waren aanwezig. Ze hadden hun speren achter zich tegen de muur gezet
en hun zwaarden afgelegd. Dienaren brachten manden met brood en vulden de
bekers met wijn. Cepheus zat aan het hoofd van de tafel op een rijk versierde troon. Hij nam een mooi gebraden stuk vlees
uit de ronde schaal die een dienaar hem aanbood en gaf het aan Perseus die
naast hem zat. Iedereen at en dronk zoveel hij wilde. Bedelaars liepen in de
zaal rond en vroegen kruimels brood en restjes vlees. Honden lagen onder de
tafels en kauwden de botten af die de genodigden op de grond wierpen. Toen
iedereen verzadigd was, kwamen de muzikanten. Een zanger zong een ontroerend
verhaal over helden en goden en speelde daarbij op de lier. Fluitspelers
begeleidden een groep dansers. Acrobaten toonden hun kunsten. Dienaren vulden
voortdurend de bekers aan met wijn. De feestvreugde bereikte een hoogtepunt. Plots werd met een
harde klap de deur van de zaal opengeworpen. Iedereen keek verbaasd op. In de
deuropening stond Phineus met een speer in de hand,
achter hem een troep gewapende mannen. Op het gezicht van Cassiopeia
verscheen een glimlach. Zij had in het geheim een boodschap naar Phineus laten brengen omdat hij de verloofde was van
Andromeda. Cepheus sprong op en riep: “Phineus! Wat
kom jij hier doen?” “Ik kom mijn verloofde halen!” riep Phineus
terug, “zij hoort mij toe, zoals je zelf wel weet, Cepheus. Jij hebt het
recht niet om haar aan een vreemdeling tot vrouw te geven.” “Dan had je maar
eerder je recht moeten opeisen,” riep Cepheus. “Waar was je toen ze aan de
rots gekluisterd was en het zeemonster haar bedreigde? Toen was je er niet om
haar op te eisen! Nu is het te laat!” “Andromeda is van mij!” schreeuwde Phineus woedend, “en ik zal me wreken op hem die haar van
mij heeft afgenomen!” Terwijl hij dat zei, wierp hij zijn speer met volle
kracht naar Perseus. De hand van Phineus trilde toen hij de speer naar Perseus wierp,
waardoor deze haar doel miste. Perseus sprong op, greep zijn speer die achter
hem tegen de muur stond en wierp ze naar zijn aanvaller. Die sprong opzij, de
speer zoefde voorbij en trof een van de mannen die met Phineus
was meegekomen, midden in het voorhoofd. Met een schreeuw viel hij neer. Nu
drongen al de volgelingen van Phineus de zaal
binnen. Daar waren de edelen opgesprongen en hadden hun speren gegrepen. Een
chaotische vechtpartij brak los, speren vlogen door de zaal, zwaarden werden
getrokken. Overal was geschreeuw en gekrijs. Edelen zakten ineen, doorboord
met speren, bedelaars kropen huilend onder de tafels, honden jankten en
renden met de staart tussen de poten naar buiten. Onschuldige dienaren werden
getroffen, hun schalen vielen kletterend op de vloer, bekers vlogen aan
scherven, wijn stroomde over de tafels. De aanvallers sloegen iedereen neer,
stapten over de gesneuvelden heen, sprongen op de tafels en kwamen steeds
dichter bij Perseus die nu met de rug tegen een pilaar stond en iedere aanval
afweerde. Ook Cepheus weerde zich dapper. Cassiopeia stond tegen de muur en
keek met van angst opengesperde ogen het strijdgewoel aan. Zij bad met de
handen omhoog tot de goden om Phineus de
overwinning te schenken. Andromeda had zich op bevel van Perseus onder de
tafel verborgen. Toen drong Phineus naar voren. Hij
stond nu vlak voor Perseus die door een grote groep vijanden was omsingeld.
Hij richtte zijn speer op de borst van de held. Perseus liet zijn kromzwaard
vallen, bukte zich en greep de buidel waarin het hoofd van Medusa zat en
sprong op de tafel. “Nu moet mijn oude vijand me helpen,” riep hij. Met luide
stem schreeuwde hij, boven al het tumult uit: “Als je aan mijn kant staat,
buk je dan en sluit de ogen!” Snel trok hij het
hoofd van Medusa uit de buidel en hield het omhoog. Allen die zich niet aan
zijn waarschuwing hadden gehouden, versteenden. Phineus
niet, want die had zich net op dat ogenblik naar zijn manschappen omgedraaid
en geroepen dat ze geen schrik moesten hebben van de tovermiddeltjes van
Perseus. Maar nu zag hij overal om zich heen de versteende mannen. Het waren
geen mannen meer van vlees en bloed, maar beelden. Hij zag uit zijn ooghoeken
hoe Perseus naar hem toe kwam. Hij boog het hoofd en vluchtte weg met de
handen voor zijn ogen. Maar Perseus volgde hem met het gezicht van Medusa
naar hem gericht. Phineus struikelde over de
lijken, botste tegen de beelden, klampte zich vast aan een zuil, keek plots
in het afschuwelijke gelaat van Medusa en versteende. De strijd tussen
Perseus en Phineus was gestreden. Cassiopeia stond
versteend tegen de muur, nog steeds met de ogen wijd open en de handen
opgericht naar de hemel. Maar ook koning Cepheus, die zich te laat had
omgedraaid, was versteend, tot groot verdriet van Andromeda. Perseus stak
Medusa’s hoofd weer in de buidel. Hij trok zijn vleugelschoenen aan, nam
Andromeda in zijn armen en samen stegen ze op. Niet lang daarna landden ze op
het eiland Seriphos waar hij, nadat hij de valse Polydektes versteend had, tot koning werd gekroond. Korte tijd later
overleed de oude koning van Larissa in het land van de Pelasgen.
De troonopvolger liet tijdens de begrafenisplechtigheden grote spelen houden
ter ere van hem. Vele koningen en helden uit Griekenland werden uitgenodigd
om eraan deel te nemen. Ook Perseus had een uitnodiging ontvangen en reisde
naar Larissa zonder te weten dat zijn grootvader Acrisius
ook uitgenodigd was. Perseus schreef zich in voor de vijfkamp. Eerst kwam het
hardlopen. De helden namen het tegen elkaar op in een spurt van bijna 200
meter. Dan het verspringen. De mededingers hielden in elke hand een gewicht
en sprongen zonder aanloop. De derde opdracht was discuswerpen, de vierde was
speerwerpen en de vijfde was een worstelwedstrijd tussen de twee beste helden
van de vorige wedstrijden. Maar bij het discuswerpen liep het mis zodat
Perseus de strijd moest staken. Hij gooide zijn schijf met geweldige kracht.
Ze vloog omhoog en werd gegrepen door de wind. De discus week af van haar
baan en kwam tussen de toeschouwers terecht. Ze trof een oude man die zo zwaar gewond raakte dat hij ter plaatse stierf. Het was Acrisius. Het orakel was in vervulling gegaan: zijn
kleinzoon had hem gedood. Perseus en
Andromeda leefden nog vele jaren. Na hun dood nam Zeus hen op in de hemel en
gaf hun een plaats tussen de sterrenbeelden. Toen Poseidon dat vernam,
plaatste hij ook Cepheus en Cassiopeia aan de hemel. Maar ook Cetus, het zeemonster dat hij geschapen had, kreeg een
plaats tussen de sterren, net als het gevleugelde paard Pegasus, dat een kind
van hem en Medusa was. Andere namen voor
het sterrenbeeld Cassiopeia: Van Sleutel over
Hand tot Huis en Been Maar omdat het
sterrenbeeld ook enige gelijkenis vertoonde met een sleutel werd het soms ook
De Laconische Sleutel genoemd. Laconisch omdat de Laconiërs
de uitvinders van de sleutel waren. Pierre Huet (1630-1721), bisschop van Avranches en leraar van
Lodewijk XV, beweert dat dit sterrenbeeld bij Homerus vermeld wordt als de
sikkelvormige bronzen sleutel op de kleerkast van Penelope, de trouwe
echtgenote van Odysseus. In de vertaling van Gustav Schwab
lezen we: De wedstrijd met
de boog (Odysseus is
thuisgekomen, maar nog niet herkend door de vrijers. Er zal een wedstrijd in
boogschieten gehouden worden. Odysseus is aanwezig als bedelaar. Penelope
heeft hem ook nog niet herkend). Nu was ook Penelope's tijd gekomen. Ze haalde een fraaie bronzen
sleutel met ivoren oog te voorschijn en snelde
daarmee vergezeld van dienaressen naar een achterkamer waar Odysseus'
schatten werden bewaard. Daar vond ze zijn boog en pijlkoker aan de wand
hangen. Ze rekte zich uit en nam beide van de wand. De wapens werden in een
kist gelegd waarmee de dienaressen haar volgden. Zo betrad ze de zaal, beval
stilte en zei: "Welaan vrijers, wie mij wil verwerven, die houde zich gereed, want een wedstrijd zal de beslissing
brengen! Hier is de grote boog van mijn verheven echtgenoot. Wie hem kan
spannen en de pijl door de ogen van twaalf achter elkaar opgestelde bijlen
schiet, die zal ik als echtgenote volgen." In de metrische
vertaling van Aegidius Timmerman gaat het zo: Luister nu! Toen
bracht Athene Smaragdoog Icarius' dochter, d' Over-schrandere Penélopee op de gedachte, de vrijers Voor te leggen de
boog en het grijzige ijzer ten wedstrijd, Wat het begin van
de moord in Odysseus' eetzaal zou worden. Eerst ging zij óp
langs de hoge trap van haar kamer, vanwaar zij Meenam met stevige
hand een fraaie en kunstig gebogen Sleutel van brons
met een greep van ivoor. En daarmede ging zij, Zij en haar
dienende vrouwen, op weg naar de achterste kamer, Waar van de koning
de schatten in lagen van goud en van brons en IJzer, zorgvuldig
gesmeed. Een andere
benaming die men tegenkomt is: Carion. De Romeinen
in de klassieke tijden zagen ook de vrouw in de stoel. Zij noemden het
sterrenbeeld: Mulier Sedes of De vrouw in de stoel.
Soms komt men de benaming Sedes Regalis of Sedes
Regia tegen. Of nog korter: Sedes, Sella of Solium.
Bij de Arabieren
wordt het: Al dhat al kursiyy,
of in afgeleide vorm: Dhath Alcursi.
Wat hetzelfde betekent als bij de Romeinen: de vrouw in de stoel. Nochtans,
in oude Arabische geschriften ontdekt men dat de Arabieren een heel andere
figuur in het sterrenbeeld zagen. De oude benaming is: Kaff
al H.adib en dat betekent:
De grote hand bevlekt met Henna. De vijf heldere sterren van het sterrenbeeld
zijn de vingertoppen. De Kelten
noemden het sterrenbeeld Llys Don, Het huis van
Don. Don is de koning van de elfen, en vader van Gwydyon
(magiër, uitvinder van het schrift en bouwer van de regenboog). De elfen
verblijven in de Melkweg. Het huis van Don is het sterrenbeeld Cassiopeia,
dat volledig in de melkweg ligt. In het Egyptische
Dodenboek is dit sterrenbeeld het Been. In de christelijke
voorstelling van de hemelkoepel
is Cassiopeia Maria Magdalena. Niet alle
christelijke auteurs houden er echter dezelfde mening op na: soms is het ook
Deborah of Batsheba. Deborah. Het Israëlitische
volk had na veertig jaar dwalen door de woestijn het Beloofde Land in bezit
genomen. Maar al vlug vergaten de Israëlieten hun God. Toen kwam Jabin de veroveraar uit Kanaän, en maakte het hele land
onveilig. Niemand durfde het tegen hem opnemen. Toen hoorde Deborah, een
Joodse vrouw uit het gebergte van Ephraïm Jahwehs stem. Zij riep de Israëlieten op tot de strijd en
behaalde de overwinning op Jabin. Zij zorgde er tevens voor dat Israël weer tot het geloof in God
terugkeerde. Batsheba Batsheba is de moeder van
koning Salomo. Haar man was koning David. David was echter gehuwd met Michal, de dochter van koning Saul, en Batsheba was gehuwd met Uria.
In het geheim huwden David en Batsheba, en David
regelde de zaken zo dat hij korte tijd later toch met haar aan zijn zijde in
het openbaar kon verschijnen. Het eerste kind dat zij samen kregen moest
echter als straf voor Davids zonde sterven. Het tweede kind was Salomo, de
latere koning. 2 Sam. 11:2–12:24
en 1 Kon. 1 en 2 Maria Magdalena Maria, haar zus
Martha en broer Lazarus (die door Christus uit de dood werd opgewekt) waren
afkomstig uit Magdala, op de westoever van het Meer
van Genezareth. In Butler's
Lives of the Saints uit 1883 staat het volgende over Maria
Magdalena te lezen: "De roemrijke
boetvaardige vrouw die door sint Lukas genoemd werd, was door haar volmaakte
bekering een voorbeeld voor alle volgende generaties. Ze wordt de Zondares
genoemd, om haar grote schuld aan te geven. Deze bijnaam lijkt erop te duiden
dat ze een ontuchtig en bandeloos leven leidde. Het schandaal van haar
uitspattingen had haar naam tot schande gemaakt. Niet lang nadat
hij de zoon van een weduwe in Nain tot leven gewekt
had, werd Jezus voor een maaltijd uitgenodigd door een zekere Farizeeër,
Simon genaamd. Het behaagde Jezus deze uitnodiging aan te nemen, voornamelijk
omdat hij de trots der Farizeeërs kon breken. Hij deed dit door de macht van
Zijn genade te tonen en deze verdorven zondares op wonderbaarlijke wijze te
bekeren. Ze begon aan haar bekering door zich in zichzelf te keren. Daarbij
dacht ze niet zozeer aan de ongenade waaraan ze zichzelf blootstelde door te
verschijnen voor een talrijk en eerbiedwaardig gezelschap. Toen ze er haar
spraakgebruik verloor, sprak ze slechts met haar tranen. Jezus wierp het
goedgunstige oog der genade op haar. De Farizeeër was geschokt toen hij zag
dat Jezus het een schandelijke zondares, zeer bekend in die stad, toestond
aan zijn voeten te staan. Christus verzekerde deze nederige zondares dat haar
misdaden vervallen waren en dat haar levendige geloof haar gered had. Door
dankbaarheid en toewijding aan onze Goddelijke Verlosser gebonden, volgde ze
hem bijna overal waarheen hij ging. Ze stond hem bij in zijn heilige passie
en stond onder het kruis op de Calvarieberg. Maria Magdalena
liet haar Verlosser na zijn dood niet in de steek, maar bleef bij zijn
heilige lichaam en was aanwezig bij zijn begrafenis. Ze verliet het lichaam
slechts om de wet te gehoorzamen, die gebood de feestdag in acht te nemen.
Nadat ze op de sabbat gerust had van zonsondergang op vrijdag tot
zonsondergang op zaterdag, ging ze de kruiden kopen om het lichaam van onze
Heer te balsemen. Toen ze alles gereed had, ging ze in het gezelschap van
andere vrome vrouwen de volgende morgen heel vroeg op pad. Ze kwam bij het
graf aan toen de zon net opgekomen was. De vrome vrouwen keken in het graf en
toen ze zagen dat het lichaam er niet lag, rende Maria Magdalena weg om dit
bericht naar Petrus en een andere discipel over te brengen. Niet in staat de
hevigheid van haar verdriet te bedwingen en in haar wens de Heer te
aanschouwen, stond ze huilend naast de opening van het graf. Ze draaide zich
om en zag Jezus zelf in de buurt staan. Ze hield hem echter voor de hovenier.
Hij vroeg haar waarom ze huilde en wie ze zocht. Daarop antwoordde ze hem:
"Heer, als u hem van hier hebt weggehaald, vertel mij dan waar u hem
hebt gelegd, en ik zal hem weghalen." Jezus openbaarde zich aan haar
door "Maria!" te zeggen. Toen ze hem liefdevol haar naam hoorde
roepen en hem herkende, zei zij: "Rabboeni"
(Meester). Aldus was Maria Magdalena, uit wie Jezus verschillende boze
geesten verdreven had, de eerste die hem aanschouwde na zijn wederopstanding.”
Over Maria
Magdalena wordt na de gebeurtenissen op paaszondag niets meer vernomen in het
Evangelie, noch in de Handelingen. Het verdere verloop van haar leven is
slechts uit legenden bekend. Zo wordt er gezegd dat ze door de Joden uit het
land verbannen werd, en samen met Martha en Lazarus op een bootje werd gezet
dat later aan land kwam in Marseille. Daar trokken de zussen en broer zich
terug in de eenzaamheid in de omgeving van Baume
(nu: Saint-Maximin-la-Sainte-Baume, ten oosten van Aix-en-Provence). Omstreeks het
jaar 50 is Maria Magdalena daar gestorven en begraven. In de elfde eeuw wordt
haar gebeente overgebracht naar Vézelay in
Bourgondië. De kathedraal van Vézelay is naar haar
genoemd. (Het was bij deze kerk dat opgeroepen werd tot de eerste
kruistocht). In de 13e eeuw echter vindt men (met grote zekerheid) het graf
van Maria Magdalena in Saint-Maximin. Vézelay zit
dus opgescheept met replica en Saint-Maximin wordt
de grote bedevaartplaats. In de crypte van de basiliek aldaar kan men nu nog
de Magdalenarelikwieën bezichtigen. Volgens de Griekse
overlevering is Maria Magdalena na haar uitwijzing uit Judea naar Ephese gekomen, waar zij nog steeds begraven ligt. Maria Magdalena is
de patrones van boetedoensters, van kappers,
wijnhandelaren, scholieren en studenten. Zij vieren haar feest op 22 juli.
Ook de woonplaats van Maria Magdalena bij Jeruzalem, Bethanië, is omwille van
haar een gekende naam in de christelijke wereld. Maria Magdalena
wordt afgebeeld met een zalfpot, omdat zij die bij zich droeg toen ze naar
het graf ging op paasdag om het lichaam van Christus te balsemen. In de
sterrenatlas staat ze afgebeeld met een gesel, teken van boetedoening. Maria Magdalena
was een dankbare figuur voor talloze kunstenaars. Op het Isenheimer
Altar heeft Grünewald
haar afgebeeld, staande aan de voeten van de gekruisigde. Rubens en Fra Angelico gaven haar een
plaats op hun 'Kruisafneming'. Tintoretto beeldt
haar af bij de 'Bewening van het lichaam van Christus'. Correggio
en Titian schilderden haar op afbeeldingen van de
verrijzenis. In de Magdalenakapel in de benedenkerk van de Franciscusbasiliek
in Assisi heeft Giotto taferelen uit haar leven in
fresco's afgebeeld. In het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen hangt een
doek van Quinten Matsijs voorstellend een portret
van Maria Magdalena. In de tekst over
het sterrenbeeld Boötes - tenminste in de kerkelijke gestalte ervan
als Silvester - staat te lezen dat Silvester voor de
christelijke kerken een belangrijke plaats inneemt, en dat hij daarom zo hoog
aan de hemel een plaats heeft gekregen. Voor Maria Magdalena geldt dit nog
meer. Zij staat nog dichter bij de hemelpool, nog dichter bij de verlossing.
Helemaal aan de overkant van de hemelkoepel staat Eva, bij de Zuidpool. Catharina en
Helena zijn verder de enige vrouwen die aan de verchristelijkte hemelkoepel
te vinden zijn. Beiden hebben, zij het in mindere mate dan Maria Magdalena,
een sterke verbondenheid met het kruis van Christus. Maria Magdalena
was de bevoorrechte getuige bij dat - voor gelovigen - allerbelangrijkste
moment in mensheids- en wereldontwikkeling: het Golgotha-mysterie.
In zijn boek
"Antroposofie, de weg van het ik" schrijft Willem Frederik
Veltman hierover: De komst van
Christus op aarde is het antwoord van de 'goede goden' op de zondeval. Hij
brengt het offer voor de mensheid om door zijn menswording de zielendood te
overwinnen, het ware ik wakker te roepen en tot een hoger bewustzijn te
leiden in aardse lichamen waarin het paradijselijke oerbeeld wordt hersteld.
Hij legt in de aarde de kiem van een toekomstige vergeestelijking. Zijn bloed
dat op de Golgothaheuvel uit de wonden op de aarde
stroomde, doortrekt als een genezende, metamorfoserende kracht onze gehele
planeet. De aarde zelf wordt tot graalschaal, waaruit eens een nieuwe
zonnewereld wordt geboren. Christus is van zonnegeest tot Geest van de aarde
geworden, opdat in de toekomst deze aarde draagster van liefde zal zijn. Het
opstandingsgebeuren moeten we beschouwen als de grote vernieuwingsimpuls van
de schepping van de mens. Paulus noemt Christus de nieuwe Adam. Dat betekent
letterlijk, dat wij allen met een vernieuwd geestelijk fysiek lichaam van
Christus afstammen, zoals onze vervallende lichamen van de oude Adam
afstammen. Het opstandingslichaam is de kiemcel waaruit alle latere
geestelijke lichamen van de mensen voortkomen, van die mensen die vanuit hun
vrije ik-kracht de verbinding met Christus zoeken. Het lichaam dat
Maria Magdalena als eerste op de paaszondag aanschouwt en niet direct herkent
(!) was niet het stoffelijk vergankelijke lichaam van Jezus dat weer tot
leven was gewekt als door een magisch wonder. Het kon alleen maar worden
waargenomen door diegenen die daartoe begenadigd werden: de leerlingen. Het
was niet stoffelijk, want het kwam in de zorgvuldig afgesloten ruimte in het
huis van de Essenen waar de discipelen en de
vrouwen zich sinds het Avondmaal verzamelden. Het werd ook maar korte tijd,
niet blijvend, waargenomen (Emmaüsgangers), maar wel alsof het stoffelijk
fysiek aanwezig was (Thomas mag zijn vingers in de wonden leggen). Slechts veertig
dagen is het de leerlingen vergund dit opstandingslichaam waar te nemen. Dan
vaart het 'ten hemel'. Met de hemelvaart wordt niet bedoeld: Christus wijkt
van de aarde weg naar een ver oord van goddelijke onbereikbaarheid; hij zegt
immers zelf, dat hij bij ons is tot aan het einde van de wereld. 'Hemel' is
op te vatten als het onzichtbare rijk van de levenskrachten. Het is heel
nabij en de Keltische christenen in de vroege middeleeuwen wisten dit nog,
aangezien zij hem de Heer der elementen noemden.” De Boezem Alpha Cassiopeiae heet SHEDAR of SCHEDIR. De naam is afkomstig
van het Arabische AL SADR, wat boezem betekent. In het sterrenbeeld duidt ze
dan ook de boezem van de figuur aan. Sommige astronomen houden het echter bij
het Perzische SHUTER, wat gewoon de naam van het hele sterrenbeeld is.
Anderen noemen deze ster: LUCIDA CASSIOPEA, wat ook voor zichzelf spreekt,
gezien lucida de helderste ster van een
sterrenbeeld is. Om die reden heet deze ster dan ook haast altijd Alpha. De ster heeft voor een goede waarnemer een
bleekroze kleur. De
Sterrentijdwijzer Bèta Cassiopeiae heet CAPH. De naam is afgeleid van de
Arabische benaming van het hele sterrenbeeld. Deze ster op de uithoek van de
letter W, staat in de figuur op de rechterhoek van de stoel. De ster Caph heeft een heel belangrijke functie in de astronomie.
Net zoals de aarde verdeeld is in meridianen, zo is dat ook met de
hemelkoepel het geval. De 0-meridiaan, die op aarde door Greenwich loopt, is
ook de meridiaan die de tijdsindeling regeert. Aan de sterrenhemel hebben de
astronomen de 0-meridiaan vastgesteld op de ligging van bèta Cassopeiae. Laat een denkbeeldige lijn lopen van de
hemelpool (vlakbij de poolster) over Caph, en trek
die lijn dan verder tot de horizon, dan heb je de hemelse 0-meridiaan. Het is
aan de hemel 0 uur, wanneer Caph in het zenit
staat. Staat Caph in het westen, dan is het 6 uur
sterrentijd. Komt Caph op zijn dichtste punt bij de
horizon in het noorden, dan is het 12 uur. 18 uur is het wanneer Caph in het oosten staat. Na 24 uur staat Caph weer op de uitgangspositie, en is één sterrendag voorbij. Je kan Caph
dus zien als de wijzer van een klok, met dit verschil dat hij op 24 uur tijd
maar éénmaal ronddraait, en dat hij in de tegenovergestelde richting beweegt.
De Pelgrim In het jaar 1572
verscheen er vlak bij de ster Caph (Bèta Cassiopeiae) een nova. Het was een bijzonder helder
stralende ster, die zelfs overdag te zien was. Helderder nog dan de planeet Venus. Deze ster, die tot enkele eeuwen na haar
verschijning nog vermeld werd, kreeg vele namen. Ze heette Vreemdeling, of
Pelgrim of De ster in de stoel of vaker nog: De ster van Tycho. Tycho was een
zeer befaamd astronoom die deze ster opmerkte op 11 november 1572 en haar
vermeldde in zijn Astronomiae Instauratae Proegymnasmata.
Hij was echter niet de eerste om de ster te zien. Anderen hadden haar al
enkele maanden vóór hem gezien, maar waren iets te weinig bekend om hun naam
met deze schitterende ster te verbinden. In 1574 was de ster alweer
verdwenen, en bleef alleen de herinnering over. Maar in 1572
veroorzaakte de ster heel wat opschudding. Het gerucht ging dat deze ster de wederverschijning was van de ster van Bethlehem, en dat
Christus dus wedergeboren was. De Chinezen, die deze ster ook waargenomen
hadden, bleven nuchterder en noemden haar: De gastster. De Zweep Gamma Cassiopeia
is de middelste ster van de hemelse W of M. Ze is, uitzonderlijk, onder haar
Chinese naam bekend: CIH of Tsih, wat zweep betekent.
In China was het sterrenbeeld Cassiopeia de beeltenis van de beroemde
wagenmenner Wang Liang, die omstreeks 470 vóór Christus leefde. De Knie Delta Cassiopeia
heet Ruchbah. Het is afgeleid van het Arabisch voor
knie. In sommige werken tref je ook de naam Ksora
aan. Het uiteinde van M
of de W Epsilon
Cassiopeia, het andere uiteinde van de M of de W, heet Segin. Cassiopeia, Cepheus, Perseus, Pegasus, Cetus, Andromeda op winteravonden aan de hemel. |