BOOGSCHUTTER
- SAGITTARIUS |
De Boogschutter (of Schutter) is een centaur, een mythologisch
wezen, half man, half paard. De meest bekende van de centauren was Chiron, de grootste leraar uit de mythische oudheid, en
opvoeder van grote helden als Jason en Achilles. Hij voedde Asclepius op en was de leermeester van Heracles die later
zijn beste vriend werd. Dit sterrenbeeld markeert de overgang
van herfst naar winter. De zon bereikt in het noordelijk halfrond haar
laagste stand: de nacht is nu het langst, de dag het kortst. De kracht van de
zon is sterk afgenomen. De angst dat ze definitief onder de horizon zou
blijven, was vroeger reëel. Dat het zuidelijk halfrond net het
tegenovergestelde meemaakte, was in de oudheid niet of onvoldoende bekend. In
die tijd nam de zonnestand in dit sterrenbeeld ook nog voortdurend af en
bereikte ze pas haar dieptepunt toen ze naar het sterrenbeeld Steenbok ging.
Het thema van de dood is in de mythologische verhalen van dit sterrenbeeld
dan ook sterk aanwezig. BOOGSCHUTTER
IN DE MYTHOLOGIE Nadat Heracles de Nemeïsche
leeuw (zie sterrenbeeld Leeuw) had gedood, de Hydra (zie sterrenbeeld Kreeft)
had overwonnen en na een jacht die een vol jaar duurde, het hert Kerynitis naar Mycene had gebracht, kreeg hij van Eurystheus de opdracht om een everzwijn op de berg Erymanthus in het noorden van de Peloponnesos te gaan
halen en het levend naar Mycene te brengen. Het dier was uitzonderlijk groot
en vreselijk wild; het verwoestte al het land in de omgeving en hield zich
verborgen tussen de duizenden cipressen op de bergflanken. Het was aan
Artemis, de godin van de jacht gewijd. Heracles trok ernaartoe, werd
onderweg overvallen door de gevreesde struikrover Sauros
die de ontmoeting echter met zijn leven bekocht, en overnachtte bij de
centaur Pholos. Omdat Heracles zijn eigen opvoeding
deels genoten had bij Chiron, de koning van de
centauren, werd hij zeer gastvrij ontvangen. Pholos
bereidde een maaltijd en braadde een flink stuk vlees voor zijn gast; zelf at
hij het vlees rauw, zoals centauren dat gewoon waren. Heracles genoot en
vroeg een beker wijn om de maaltijd compleet te maken. Pholos
zei: ‘Er ligt een vat goede wijn in mijn kelder, maar het is niet van mij
alleen. Het is van alle centauren samen en ik mag het niet openen zonder hun
goedkeuring en je weet, Heracles, hoe ongastvrij centauren zijn.’ Maar de
held had te grote trek in een beker wijn en zei: ‘Sla het vat maar aan, Pholos, want ik heb dorst. En je moet geen schrik hebben
van de andere centauren, want als ze je last berokkenen, zal ik je
beschermen.’ Nu was dat vat wijn eigenlijk al
voorbestemd voor Heracles maar dat wisten de centauren niet. Het vat was
namelijk vele jaren daarvoor door de god Dionysus aan de centauren geschonken
onder de voorwaarde dat het pas na vijf generaties geopend mocht worden.
Dionysus had voorzien dat Heracles dan zou komen om de wijn te drinken. Nu
was het zover en Heracles deed wat de god had beschikt. Pholos
daalde dus in zijn kelder af en opende het vat. Maar amper stroomde het
goddelijke vocht in de kruik of de centauren roken de sterke geur van de
oude, belegen wijn. Van overal kwamen ze uit het gebergte tevoorschijn,
gewapend met rotsblokken, hele dennenbomen en slagersmessen. Toen ze Pholos bedreigden, sprong Heracles op en wierp een
brandende fakkel naar hen. Daarop ontstond een wild gevecht, waarbij
Heracles, dankzij de pijlen die gedoopt waren in het gif van de Hydra, de
overhand kreeg en de centauren wegvluchtten. Heracles was niet tevreden met
zijn overwinning en achtervolgde hen. Ze vluchtten naar Malea,
het meest zuidoostelijk gelegen gebergte van de Peloponnesus,
waar Chiron woonde. Ze hoopten daar bescherming te
vinden, maar Heracles schoot giftige pijlen op hen af. Eén pijl drong door de
arm van een centaur en trof Chiron in de knie. Toen
pas zag Heracles dat hij ongewild zijn vriend had geraakt. Snel legde hij
boog en pijlen terzijde en knielde bij Chiron neer.
Hij trok de pijl uit de knie en legde een zalf die Chiron
zelf had bereid, op de wonde. Toen smeekte Chiron
hem om naar zijn hol gebracht te worden, want hij voelde zijn krachten
afnemen en wilde in zijn vertrouwde omgeving in de armen van zijn vriend
sterven. Maar dat werd hem niet gegund, want hij was onsterfelijk en dus
gedoemd om voor eeuwig en altijd pijn te lijden. Heracles legde zijn vriend
op een zacht bed neer en beloofde hem plechtig ervoor te zorgen dat hij van
zijn pijn verlost zou worden. Toen Heracles zijn verstoorde
maaltijd wilde voortzetten en bij het hol van Pholos
terugkeerde, vond hij zijn gastheer dood vóór het hol. Wat was er gebeurd? Pholos had, terwijl Heracles de centauren achtervolgde,
een pijl uit het lijk van een gesneuvelde centaur getrokken en vroeg zich af
hoe het toch kon dat zo’n klein ding zo’n groot wezen kon doden. Terwijl hij
daar stond te mijmeren, gleed de pijl uit zijn hand en de giftige punt trof
hem in de voet. Het gif deed snel zijn werk en nog voordat hij in zijn hol
was, stierf hij. Heracles was zeer bedroefd toen hij hem daar vond en begroef
hem aan de voet van de berg. De berg herdoopte hij, als aandenken aan deze
vriend, in Pholoë. Nu viel het hem ook op dat de
rivier die van de berg stroomde een vreselijke stank verspreidde, terwijl dat
hem niet eerder was opgevallen. De oorzaak was te wijten aan een van de
gewonde centauren die, toen hij door een pijl van Heracles was getroffen,
snel zijn wonde in de rivier had uitgewassen. Het bracht hem geen beterschap
want hij stierf toch, maar hij verpestte wel voor lange tijd het water. Heracles trok verder naar Erymanthus,
waar hij eerst de sporen van het everzwijn vond, en later het beest in de
dichte begroeiing aantrof. Met veel lawaai en geschreeuw kon hij het uit zijn
schuilplaats jagen. Het everzwijn vluchtte hoger en hoger de berg op tot het
op een vlakte kwam waar het in de dikke sneeuw met moeite vooruitkwam.
Heracles sprong op de rug van het beest, bond het stevig vast met kettingen
en droeg het op zijn schouders naar Mycene. Toen hij bij de burcht aankwam,
hoorde hij dat Jason zich met vele Griekse helden aan het inschepen was op de
Argo om het Gulden Vlies te gaan halen in Colchis.
Hij liet het everzwijn van zijn schouders vallen en repte zich om mee te
kunnen varen. Hoe het zwijn ten slotte aan zijn einde kwam, weet niemand; wel
weet men dat de slagtanden werden bewaard in de Apollotempel in Cumae. Toen de Argo voorbij het
Tartarusgebergte voer, liet Heracles zich aan land brengen en trok het
gebergte in, waar hij Prometheus, die aan een bergtop gekluisterd hing, van
de rots bevrijdde. Zeus, die zag dat de door hem gestrafte Prometheus bevrijd
werd, ontstak in woede tegen zijn zoon, maar toen hoorde hij de stem van Chiron die vroeg of hij de plaats van Prometheus mocht
innemen, aangezien hij toch al eeuwig moest lijden. Zeus was zo getroffen
door de offervaardigheid van Chiron dat hij hem
liet sterven; hij wilde deze moedige centaur niet eeuwig laten lijden. De centaur Chiron
zou zelf de sterren die het sterrenbeeld Boogschutter vormen, aan de hemel
gezet hebben om de Argonauten de weg te wijzen naar
Colchis. Maar staat nu zijn eigen beeltenis daarin?
Dat is niet helemaal zeker. Meestal gaat men ervan uit dat het Chiron is en dat hij daar aan de hemel ook zijn
laurierkroon draagt, die in het sterrenbeeld Corona Australis of Zuiderkroon
te herkennen is. Zeus zou Chiron die eer gegund
hebben – vanwege zijn opoffering – negen dagen na zijn dood. Anderen beweren
dat het Pholos is die door Zeus aan de hemel werd
gezet omdat hij daarmee de herinnering aan deze centaur levendig wilde
houden. Pholos was namelijk de beste voorspeller
ooit en kon de ingewanden van geofferde dieren feilloos lezen. Voortgaande op
enkele oud-Griekse auteurs kan men ook stellen dat de boogschutter Crotos voorstelt, eveneens een centaur en pleegbroer van
de muzen die op de berg Helicon woonde. Dan is er ook nog het sterrenbeeld
Centaur waarvan men denkt dat dát Chiron voorstelt.
Hoe dan ook, het zou best kunnen dat hij tweemaal aan de hemel staat; voor zo
’n groot leermeester, die zelfs zijn leven gaf om een ander uit zijn lijden
te verlossen – en daarmee gelijkenis vertoont met de christusfiguur
– mag dat wel. De oud-Griekse wijsgeer Eratosthenes, die bij wiskundigen bekendstaat als de man
die met de ‘Zeef van Eratosthenes’ een geschikt
middel vond om priemgetallen op te zoeken, beschrijft het beeld van de
Boogschutter als een satyr, een bosgeest. Saters of satyrs waren in
Griekenland bekend als vrolijke bosgeesten in het gevolg van de god Dionysus
(Bacchus). In toneelspelen werden ze nogal eens opgevoerd als vrolijke,
spottende figuren. Om er een idee van te hebben welke rol ze speelden, kunnen
we ons slechts behelpen met het spel ‘Kyklops’ van
Euripides, het enige satyrspel dat bewaard is
gebleven. Het beeld van een sater komt in zijn
grootste originaliteit voor in het Gilgamesjepos
uit het Tweestromenland. Het heeft blijkbaar model gestaan voor alle andere
saters of bosgeesten. Wie is die bosgeest bij Gilgamesj?
Het is Enkidu, ook wel Eabani
genoemd. Enkidu was door de godin Aruru geschapen om het tegen Gilgamesj
op te nemen. Na hun eerste strijd, waarbij bleek dat ze beiden even sterk
waren, werden zij onafscheidelijke vrienden. Samen overwonnen ze Chumbaba, de bewaker van het cederwoud en samen doodden
ze de Hemelstier. In het Gilgamesjepos treffen we
ook Nergal aan, de god van de onderwereld, als een
incarnatie van Boogschutter. Toen Enkidu gestorven was, begaf
Gilgamesj zich op pad om uit te zoeken hoe hij
onsterfelijk kon worden. Na vele omzwervingen kwam hij op het eiland Dilmoen waar hij een ontmoeting had met Utnapisjtim, de enige mens die door de goden beloond was
met het eeuwige leven. Maar Utnapisjtim kon hem
niet helpen, het enige wat Gilgamesj ten slotte
verwierf was de mogelijkheid om nog eenmaal jong te worden door het plukken
van het levenskruid. Maar een slang roofde het en Gilgamesj
kwam met lege handen terug in Uruk. Toen wilde hij
nog eenmaal zijn vriend Enkidu zien. Hij riep alle
goden aan om hem nog een laatste keer met Enkidu te
laten spreken. Ea, de god van de wijsheid,
verhoorde zijn gebed en ging naar Nergal en zei:
‘Splijt de aarde open en laat de schim van Enkidu
uit de onderwereld opstijgen. Laat hem zijn broeder Gilgamesj
ontmoeten en met hem spreken over het leven in uw rijk van de dood.’ De aarde barstte, de onderwereld ging
open, een diepe duisternis verdrong het daglicht en in een ijskoude windvlaag
steeg Enkidu’s geest omhoog. Gilgamesj
nam hem in de armen, kuste hem en vroeg: ‘Vertel mij over de onderwereld,
mijn vriend, wat heb je daar gezien?’ ‘Dat kan ik je niet vertellen,’ zei Enkidu. ‘Want als ik je dat vertel zul je wenen.’ Hij
vervolgde: ‘De dood is zo onverbiddelijk, niets is er dat eeuwig bestaat.
Mijn lichaam wordt aangevreten door de wormen zoals een kleed dat door de
luizen wordt verteerd en er blijft alleen maar stof over. De helden die op
het slagveld gesneuveld zijn, worden in de onderwereld verzorgd door hun
vader en hun moeder; zij krijgen fris water te drinken. Maar wie sterft en
geen offers krijgt van zijn nakomelingen, vindt nergens rust; eeuwig moet hij
rondzwerven en resten eten uit de kookpot en tevreden zijn met de korsten die
men op straat werpt.’ Toen verdween Enkidu in de
onderwereld en werd zijn schim opgenomen in de ondoorgrondelijke duisternis.
Vanaf die dag bracht Gilgamesj elke dag een offer
voor Enkidu. Uit het Tweestromenland komt ook het
beeld van de boog hanterende figuur die in de voorstelling van Boogschutter
wordt gebruikt. In Assyrië werd dit sterrenbeeld in verband gebracht met de
negende maand Kislivu, de maand die overeenkomt met
onze maanden november-december. Het is de tijd die ook overeenstemt met de
hemelse jager Orion, die dan over de sterrenhemel heerst. In sommige Aziatische
culturen werd het sterrenbeeld meer gezien als pijl-en-boog, zonder ruiter en
zonder paardmens erbij. BOOGSCHUTTER
IN DE BIJBEL Sommige Joden zagen in de
Boogschutter de figuren van Efraïm en Manasse, de zonen van Jozef, kleinzonen
van aartsvader Jakob die zelf een kleinzoon was van Abraham, afkomstig uit Ur in het Tweestromenland. In het sterrenbeeld Stier kwam
vooral Manasse aan bod, in Boogschutter gaat het hoofdzakelijk over Efraïm. Jozef, de elfde zoon van Jakob, die
vanwege zijn dromen waarin hij zijn vader en broers voor zich neergeknield
zag, ook Jozef de Dromer werd genoemd, werd door zijn broers als slaaf
verkocht. Hij kwam in Egypte terecht en dankzij zijn gave om dromen te
duiden, kwam hij in de gunst van de farao en klom op tot de rang van
onderkoning van Egypte. Hij trad in het huwelijk met Asenat,
de dochter van priester Potifera. Jozef had uit een
droom van de farao afgeleid dat er zeven vette en daarna zeven magere jaren
zouden komen. Nog voor het eerste magere jaar van hongersnood aanbrak kreeg
Jozef een zoon, die hij Manasse noemde. Hij gaf hem die naam, omdat die hem
het gemis van zijn familie deed vergeten. Korte tijd later kreeg hij een
tweede zoon die hij Efraïm noemde. Deze naam betekent ‘vruchtbaar'. ‘Want God
heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ongeluk’, zei Jozef. Toen Jakob oud was geworden en zijn
levenseinde voelde naderen, ging Jozef naar hem toe samen met Manasse en Efraïm.
Jakob sprak toen de volgende woorden: ‘Lang geleden heeft God tegen me gezegd
dat hij mij vruchtbaar zou maken en dat er een volk uit mij zou komen dat zo
talrijk is als de sterren aan de hemel. Hij zei ook dat mijn nageslacht het
land van mijn vader Abraham voor eeuwig in bezit mocht nemen. Jozef, je beide
zonen Efraïm en Manasse stel ik gelijk aan mijn eigen zonen Ruben en Simeon
en zij zullen net als zij mijn erfgenamen zijn.’ Jozef bracht zijn twee zonen
toen bij zijn vader om hen te laten zegenen. Maar Jakob was bijna blind en
vroeg: ‘Wie zijn het die je bij me brengt?’ Jozef antwoordde: ‘Het zijn mijn
zonen.’ Jakob zei: ‘Laat ze maar bij me komen, dan zal ik hen mijn zegen
geven.’ Jozef bracht hen bij zijn vader die hen omhelsde en kuste en zei: ‘Ik
had nooit gedacht dat ik jou zou terugzien, Jozef, maar nu laat God me zelfs
je kinderen nog zien.’ Jozef nam toen zijn beide zonen bij de hand en liet
Manasse aan de rechterkant van zijn vader plaatsnemen en Efraïm aan de
linkerkant. Jakob strekte zijn armen en kruiste ze, zodat zijn rechterhand op
het hoofd van Efraïm, de jongste, rustte en zijn linkerhand op Manasse, de
oudste. Toen zegende hij hen. Maar Jozef trok de handen van zijn vader weg en
zei: ‘Je bent fout, vader, Manasse is de oudste, hij moet met je rechterhand
gezegend worden, Efraïm is de jongste.’ Maar Jakob legde zijn handen terug op
de hoofden van de jongens zoals hij het al gedaan had en zei: ‘Ik weet het,
Jozef, ik weet het. Maar de jongste zal groter zijn dan de oudste, al zal ook
diens nageslacht uitgroeien tot een groot volk.’ Daarna sprak Jakob zijn zegen uit
over al zijn zonen. Over Jozef zei hij: ‘Jozef is als een jonge stier bij de
bron die door de omheining van de weide breekt. De boogschutters hebben hem
geplaagd en uitgedaagd en wilden tegen hem ten strijde trekken. Maar God brak
hun bogen en scheurde de spieren van hun handen.’ Vanwege het feit dat Jozefs boog
sterker zal zijn dan die van zijn belagers, werd het sterrenbeeld
Boogschutter toegewezen aan Jozef en zijn zonen Efraïm en Manasse. Toen Mozes voelde dat hij ging
sterven, vlak vóór het Israëlitische volk het Beloofde Land zou
binnentrekken, zegende hij alle stammen van Israël. Over Efraïm en Manasse
(en Jozef) sprak hij deze zegen uit: ‘Ik bid dat de Heer jullie land
rijkelijk mag zegenen met hemelwater en dauw, en met alle overvloed die in de
aarde is te vinden; met al wat onder de zon groeit, met wat de seizoenen
schenken, met wat de oeroude bergen aan weelde bevatten, met wat de eeuwige
heuvels verbergen en met al wat de aarde te bieden heeft. Ik bid dat God, die
ik in de doornstruik heb gezien, zijn gunsten mag uitstrooien over Jozef die
de lievelingszoon van zijn vader was. Hij heeft macht als de eerstgeboren
stier, hij heeft twee hoorns als een oeros; daarmee verjaagt hij de vijanden
tot voorbij de grenzen van de aarde: de ene hoorn zijn de duizenden
nakomelingen van Efraïm, de andere de tienduizenden van Manasse.’ De stam van Efraïm vestigde zich in
het midden van Israël tussen de Middellandse Zee en de Jordaan in de streek
die later Samaria werd genoemd. Op dit grondgebied lagen de steden Bethel en
Silo. In die laatste stad werd tot in Davids tijd de Ark van het Verbond
bewaard in een kleine tempel, waardoor deze stad voor het hele Israëlitische
volk vele jaren het heilige centrum was. Efraïms
stam is de eerste die genoemd wordt in de lofzang van Debora, waarin de
overwinning van de Israëlieten op de Kanaänieten bezongen wordt. In Jezus’
tijd werden de bewoners van Samaria niet als echte Joden beschouwd en door de
andere Joden gemeden of als minderwaardig beschouwd. BOOGSCHUTTER
IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL De apostel die door Julius Schiller
in de zeventiende eeuw aan de sterrenhemel werd geplaatst, werd door de Joden
als een minderwaardige bekeken omdat hij een tollenaar was, een
belastingontvanger in dienst van de Romeinen. Hij had wel wat kenmerken van Chiron, omdat hij als auteur van het eerste evangelie –
zo werd lange tijd verondersteld – de grote leraar van apostelen en
evangelisten was en onrechtstreeks dus ook van de hele christenheid. Zijn
Bergrede – met daarin de acht zaligheden, waarin hij Christus laat optreden
als de grote morele leraar – is tot op vandaag een norm voor een goed sociaal
en moreel gedrag. Wie was Matteus? Hij was de zoon
van Alfeus en was tollenaar in Kafarnaüm
aan het meer van Gennesaret. Dat wil zeggen dat hij
de tol ontving van reizigers die over het meer voeren en dat hij
invoerrechten inde op de goederen die via het meer werden aangevoerd. Zoals
alle tollenaars verdiende hij daar goed de kost mee en was hij dus in zekere
zin een bemiddeld man. In zijn tijd kende niemand hem als Matteus,
want zijn echte naam was Levi; de naam Matteus
kreeg hij van Jezus toen hij werd opgenomen onder de apostelen en betekent
‘geschenk van God’. Hoe kwam hij bij de apostelen terecht? Op een dag wandelde Jezus voorbij het
tolhuis van Levi en zei tegen hem: ‘Volg mij.’ Levi stond op en ging met
Jezus mee. Hij luisterde met grote aandacht naar zijn nieuwe leermeester en
was zo vol van wat hij hoorde, dat hij zijn vrienden ook wilde overtuigen om
zich tot Jezus te bekeren. Hij richtte daarom een groot diner aan waarop hij
zijn vrienden en Jezus met zijn leerlingen uitnodigde. Hij liet Jezus het
woord doen en hoopte dat zijn vrienden overtuigd zouden worden. Maar of dat
ook gebeurde, wordt niet verteld. Wat echter wel met zekerheid gebeurde, was
dat de farizeeën vanaf dat moment Jezus met een slecht oog bekeken. Zij
begonnen hem te beschuldigen gemene zaak te maken met tollenaars en zondaars.
Maar Jezus wees hen terecht en zei: ‘Ik ben niet gekomen voor de gezonden,
maar voor de zieken.’ Matteus trok met Jezus mee naar Jeruzalem en
was ooggetuige van diens kruisiging, dood en hemelvaart. Hij blijkt daarna
nog enige tijd in Judea te hebben vertoefd en er gepreekt te hebben. Enkele
jaren na de hemelvaart, rond het jaar 42, schijnt hij vertrokken te zijn naar
Parthië in Azië, maar volgens anderen naar Egypte
en Ethiopië. De legenden vertellen met grote overtuiging dat hij in Ethiopië
zijn dagen sleet en dat hij er vele wonderen verrichtte. De stad Vadaber
was betoverd door de tovenaars Zaroës en Arphaxad die een mensenetende
draak op de stad hadden afgestuurd. Toen Matteus in
de stad kwam, hield hij de draak een kruis voor, waarop de draak zich in alle
bochten wrong en stierf. De verbaasde inwoners luisterden daarop gedwee naar
de preken van Matteus. Hiermee trad hij in de
voetsporen van Perseus die ook een draak verslagen had in dezelfde regio. Nu stierf de zoon van koning Egippus en wat de tovenaars ook probeerden, de prins was
dood en bleef dood. Matteus echter slaagde erin de
jongeman weer tot leven te wekken. Het volk was daar zo blij om dat er
spontaan een lange stoet werd gevormd van mensen die met allerlei geschenken
naar hem kwamen. Ze beschouwden Matteus als een
god. De apostel was daarvan niet gediend en kon de mensen overtuigen om als
dank een kerk te bouwen. Dat gebeurde en Matteus
verbleef er nog drieëndertig jaar. Prinses Ephigenia
was een van de trouwe volgelingen geworden van de apostel en het kostte Matteus niet eens zoveel energie om haar ervan te
overtuigen maagd te blijven ter ere van God, maar koning Hirtacus
wilde haar tot vrouw. Matteus troonde de koning mee
naar zijn kerk en begon daar te preken. Hirtacus
was onder de indruk, vooral toen Matteus hem
duidelijk maakte dat hij de bruid van God begeerde en dat hij dus Ephigenia met rust moest laten. Maar de woorden van de
apostel hadden een enigszins andere uitwerking dan verwacht. Hirtacus gaf een beul het bevel om Matteus
te doden. En zo gebeurde het dat Matteus tijdens de
mis met een zwaard in de rug getroffen werd en stierf. Hirtacus dacht nu de weg vrij te hebben voor
zijn huwelijksaanzoek, maar Ephigenia trok zich met
tweehonderd andere maagden terug in een klooster. Toen Hirtacus
ontgoocheld het klooster in brand stak, verscheen de geest van Matteus die het vuur wegnam en het naar het koninklijk
paleis bracht dat in vlammen opging. De koning en zijn zoon konden ontsnappen
en ontkwamen daarbij ook nog maar net aan een volksopstand. De zoon raakte
door de duivel bezeten, maar Matteus exorciseerde
hem en de prins bekeerde zich. De koning echter werd voor zijn begeerte
gestraft met een vreselijke huidziekte; hij kon daardoor het leven niet meer
aan en pleegde zelfmoord. Toen al dat leed geleden was, koos het volk de
broer van Ephigenia tot koning. Hij regeerde
zeventig jaar lang als een christelijk vorst over Ethiopië. Volgens de astrologen staat de
zon van 24 november tot en met 22 december in het sterrenteken Boogschutter. Astronomisch gezien beweegt de
zon van 18 december tot en met 19 januari doorheen het sterrenbeeld Boogschutter.
Zomernachten zijn het meest
geschikt om het sterrenbeeld Boogschutter aan de
hemel te ontdekken. |