Nederlands
Boogschutter
Latijn
Sagittarius
Frans
Sagittaire
Engels
Archer
Duits
Schütze
Italiaans
Sagittario
Spaans
Sagitario
Portugees
Arqueiro
Sterrenbeeld Boogschutter. De zon doorloopt dit
sterrenbeeld - van rechts naar links op de tekening - tussen 18 december en 20
januari. Klik op de afbeelding voor de originele
grootte.
Sterrenbeeld Boogschutter: locatie van de sterren binnen
het beeld. Tekening gebaseerd op Johann Bode (Uranographia 1801) en Samuel
Leigh (Urania's Mirror 1823). Klik op de
afbeelding voor de originele grootte.
Uit Johann Bode's Uranographia 1801: de sterrenbeelden
Boogschutter en Schorpioen
De Boogschutter in de Griekse mythologie
De Boogschutter
is een centaur, een mythologisch wezen, half man, half paard. Het verhaal dat
bij dit sterrenbeeld hoort komt uit de 12 werken van Heracles. De figuur
vinden we in de vierde opdracht, waar Heracles het Erymantische everzwijn moet
gaan halen. Heracles had al de Nemeïsche leeuw gedood en diens vacht gebruikte
hij sindsdien als pantser, hij had de Hydra overwonnen en na een jacht die
een vol jaar duurde het hert Kerynitis naar Mycene gebracht. Het everzwijn
leefde in de omgeving van de berg Erymanthos. Heracles trok er naar toe en
overnachtte bij Pholos, de zoon van Silenus. Omdat Heracles zijn eigen
opvoeding deels genoten had bij een der centauren, werd hij zeer gastvrij
ontvangen door Pholos. Terwijl de centaur het vlees rauw at – op de wijze
zoals centauren dat gewoon waren - wilde hij het voor Herakles braden.
Heracles genoot van de heerlijke spijs en vroeg om een beker wijn om de
maaltijd compleet te maken. Pholos zei: “Er ligt een vat goede wijn in mijn
kelder, maar dat is niet van mij alleen. Het is van alle centauren tezamen en
ik mag het niet openen zonder hun goedkeuring. Je weet ook, Heracles, hoe
ongastvrij centauren zijn.” Maar Heracles had te grote trek in een beker wijn
en zei: “Sla het vat maar aan, Pholos, want ik heb dorst. En mochten de andere
centauren je bedreigen, vrees dan niets, ik zal je beschermen.”
Nu was dat vat
wijn eigenlijk al voorbestemd om als dorstlesser te dienen voor Heracles, maar
dat wisten de centauren niet. Het vat wijn was namelijk vele, vele jaren
voordien door de god Dionysus aan de centauren geschonken, onder de voorwaarde
dat het pas na vijf mensengeslachten mocht geopend worden. En Dionysus had
daarmee voorzien dat dan Heracles deze wijn zou drinken. Nu was het dus zover
en Heracles deed wat de god had beschikt.
Pholos daalde
dus in zijn kelder af en opende het vat.
Maar amper
stroomde de wijn of de centauren roken de sterke geur van de oude, belegen
wijn. Van overal kwamen ze uit het gebergte te voorschijn, gewapend met
rotsblokken en dennenstammen. Toen ze Pholos in zijn hol bedreigden, sprong
Heracles recht en wierp een brandende fakkel naar de centauren. Daarop
ontstond een wild gevecht, waarbij Heracles, dankzij de pijlen die gedoopt
waren in het gif van de Hydra, de overhand kreeg en de centauren
wegvluchtten. Heracles was niet tevreden met zijn overwinning en achtervolgde
de centauren. Ze vluchtten naar Malea, de meest zuidoostelijk gelegen
bergstreek van de Peloponnesus, want daar woonde de goede centaur Cheiron, de
oude leermeester en goede vriend van Heracles. De centauren hoopten daar
bescherming te vinden, maar Heracles, verblind door de strijd en de lange
vlucht, schoot zijn giftige pijlen op hen af. Daarbij drong een pijl doorheen
de arm van een centaur en trof Cheiron in de knie. Toen pas zag Heracles dat
hij ongewild zijn vriend had getroffen. Snel legde hij boog en pijlen terzijde
en knielde bij Cheiron neer. Hij trok de pijl uit de knie en legde een zalf,
die Cheiron zelf had bereid op de wonde. Toen vroeg Cheiron hem om hem in zijn
hol te brengen, want hij voelde zijn krachten zienderogen afnemen en wilde in
de armen van zijn vriend sterven. Maar Cheiron was onsterfelijk en moest dus
tot in de eeuwigheid vreselijke pijnen lijden. Heracles legde zijn vriend op
een zacht bed neer en beloofde hem plechtig dat hij ervoor zou zorgen dat
Cheiron zou kunnen sterven. Deze belofte heeft hij gehouden, want lange tijd
daarna - Heracles was toen een van de helden die meevoer op de Argo, op weg
naar Colchis om het gulden vlies te halen - trok Heracles het gebergte
Tartarus in, waar hij Prometheus van de rots bevrijdde. Omdat Zeus echter
woedend was om deze daad, vroeg Cheiron of hij de plaats van Prometheus mocht
innemen, vermits hij toch al eeuwig moest lijden. Zeus was zo getroffen door
deze opoffering van Cheiron dat hij hem liet sterven, hij wilde deze moedige
centaur niet eeuwig laten afzien.
Toen Heracles
zijn verstoorde maaltijd wilde verder zetten en dus bij het hol van Pholos
terugkeerde, vond hij zijn vriend daar dood ter aarde. Wat was er gebeurd?
Pholos had, terwijl Heracles de centauren achtervolgde, een pijl uit het lijk
van een centaur getrokken en vroeg zich af hoe het toch kon, dat zo’n klein
ding zo’n groot wezen kon doden. Terwijl hij daar stond te mijmeren, gleed de
pijl uit zijn hand en de giftige punt trof hem in de voet. Het gif deed snel
zijn werk en nog voordat hij in zijn hol was, stierf Pholos.
Heracles was
zeer bedroefd en begroef zijn vriend aan de voet van de berg. De berg
herdoopte hij, als aandenken aan deze vriend in Pholoë.
Daarna begaf
Heracles zich naar Erymanthus, waar hij het everzwijn vond dat hij moest gaan
halen. Het dier verstopte zich in het struikgewas, maar met veel lawaai en
geschreeuw joeg Heracles het daar uit. Het everzwijn vluchtte hoger en hoger
de berg op tot het in de dikke sneeuw vast raakte. Daar ving Heracles het met
een strop en bracht het dier levend naar Mycene.
Uit Johann Bode's Uranographia
1801: het sterrenbeeld Boogschutter
Is Cheiron de
Boogschutter, of is hij het sterrenbeeld Centaur?
De Boogschutter
is een centaur, en voor de meesten is dat de centaur Cheiron, de grootste
leermeester die ooit geleefd heeft, leermeester van vele Griekse helden. Toch
is er nog een ander sterrenbeeld dat Centaur heet, en waarvan men denkt dat
dàt Cheiron is. Hoe dan ook, het zou best kunnen zijn dat hij tweemaal aan de
hemel staat. Voor zo’n grote meester mag dat. Hij is trouwens aan de hemel
gezet uit dankbaarheid voor het offer dat hij gebracht heeft. Omdat hij uit
eigen beweging, uit vrije wil, het lijden van Prometheus op zich wou nemen -
hij is daarmee een voorloper van Christus - heeft Zeus hem aan de hemelkoepel
gezet.
Niet iedereen
kende dit sterrenbeeld als een centaur. In Azië werd het sterrenbeeld meer
gezien als een Pijl-en-Boog. Zonder ruiter en zonder paardmens.
De Boogschutter in
Perzië en Mesopotamië
In het oude
Perzië werd dit sterrenbeeld beschouwd gezien als Nergal, de god van de
oorlog.
Nergal
In het
Gilgamesjepos wordt hij getekend als de god van de onderwereld.
Nadat Enkidu,
de vriend van Gilgamesj was gestorven, begaf Gilgamesj zich op pad om te
trachten de onsterfelijkheid te bereiken. Het lukte hem, zelfs na vele
omzwervingen, niet. Het enige wat hij verwierf was de mogelijkheid om nog
éénmaal jong te worden, dankzij het levenskruid dat hij geplukt had op de
bodem van een bron op het eiland Dilmoen, waar Utnapisjtim, de enige
overlevende van de zondvloed, woonde. Onderweg naar huis werd dit kruid door
een slang gestolen en daardoor verwierf de slang de mogelijkheid om haar oude
huid af te werpen en verjongd weer te voorschijn te komen.
Gilgamesj kwam
doodongelukkig in zijn vaderstad Uruk terug. Toen wilde hij nog éénmaal zijn
vriend Enkidu zien. Hij riep alle goden aan om hem nog éénmaal met Enkidu te
laten spreken. Ea, de god van de wijsheid verhoorde zijn gebed en ging naar
Nergal, de god van de onderwereld en zei: “Open een spleet in de aarde en laat
de schim van Enkidu opstijgen. Laat hem zijn broeder Gilgamesj ontmoeten. Laat
de vrienden met elkaar spreken over het leven in uw rijk van de dood.”
Nergal opende
het dodenrijk en als een windvlaag steeg Enkidu op. Hij omhelsde en kuste
Gilgamesj en zei: “Broeder, mijn lichaam wordt door de wormen verteerd en
vergaat tot stof. De grimmige dood is onverbiddelijk. Er is niets dat blijft
bestaan. Wie op het slagveld is gestorven, krijgt zuiver water te drinken en
wordt verzorgd door zijn vader en moeder.”
Gilgamesj
vroeg: “Zag je iemand wiens lijk in het veld is geworpen ?”
Enkidu
antwoordde: “De dode voor wie geen offers worden gebracht, vindt geen rust,
eeuwig zwerft hij rond. Gedenk wie sterft zodat hij rust zal vinden in het
dodenrijk.”
Na deze woorden
namen de twee vrienden voor de laatste keer afscheid van elkaar. De aarde
opende zich opnieuw en Enkidu’s schim verdween voor goed naar de onderwereld.
Gilgamesj
heerste nog lang over Uruk. Iedere dag bracht hij een offer voor zijn vriend.
Hij trok door de straten, machtig als een reus, trots, ver boven iedereen
verheven. De bewoners van de stad vereerden hun koning die voor een derde mens
was en voor twee derde goddelijk.
In Assyrië in
het Tweestromenland, werd dit sterrenbeeld in verband gebracht met de negende
maand: Kislivu. Dat is de maand die overeenkomt met onze maand november -
december. Het is de tijd die ook overeenstemt met de hemelse jager Orion, die
dan over de sterrenhemel heerst.
Naar alle
waarschijnlijkheid stamt de booghanterende figuur uit het Tweestromenland.
De Boogschutter in de Bijbel
De Joden zagen
in het sterrenbeeld Schutter het symbool van de stam van Ephraïm en Manasse,
de zonen van Jozef, kleinzonen van aartsvader Jakob.
Zoals aan de
meesten bekend is, werd Jozef, de dromer, door zijn broers als slaaf verkocht.
Jozef kwam in Egypte terecht en dank zij zijn gave om dromen te duiden, kwam
hij in de gunst van farao en klom op tot de rang van onderkoning van Egypte.
Hij trad in het huwelijk met Asenat, de dochter van priester Potifera. Jozef
had uit een droom van farao afgeleid dat er zeven vette en daarna zeven magere
jaren zouden komen. Nog voor het eerste magere jaar van hongersnood aanbrak
kreeg Jozef een zoon, die hij Manasse noemde. Hij gaf hem die naam omdat die
hem het gemis van zijn familie deed vergeten. Korte tijd later kreeg hij een
tweede zoon die hij Ephraïm noemde. Deze naam betekent: vruchtbaar. “Want God
heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ongeluk” zei Jozef.
Toen Jakob oud
was geworden en zijn levenseinde zag naderen, ging Jozef naar hem toe samen
met Manasse en Ephraïm. Jakob sprak toen de volgende woorden : “God heeft mij
gezegd: Ik zal u vruchtbaar maken en talrijk; een menigte volken zal ik van u
maken. Dit land zal ik aan uw nageslacht voor eeuwig in bezit geven. Jouw
beide zonen die in Egypte geboren zijn, zijn mijn zonen. Ephraïm en Manasse
zijn in mijn ogen gelijk aan Ruben en Simeon. Maar de kinderen die je daarna
hebt gekregen, blijven jouw kinderen en zullen samen met hun broers erven.”
Bij het zien
van Jozefs beide zonen vroeg Israël (Jakob): “Wie zijn dat ?” Jozef zei tot
zijn vader: “Dat zijn de zonen die God mij hier gegeven heeft.” Israël zei:
“Laat ze bij me komen, ik wil hun mijn zegen geven.” Israëls ogen waren van
ouderdom zo zwak geworden dat hij ze niet goed meer kon zien. Toen Jozef hen
bij hem had gebracht, kuste en omhelsde hij hen. Israël sprak: “Ik had niet
kunnen vermoeden dat ik je nog zou terugzien, en nu laat God mij ook nog je
kinderen zien.” Toen verwijderde Jozef hen van zijn vaders knieën en boog met
zijn gezicht tot op de grond. Daarop nam Jozef met zijn rechterhand Ephraïm
vast - voor Israël was dat links - en met zijn linkerhand Manasse - voor
Israël was dat rechts; zo bracht hij beiden tot vlak bij hem. Toen strekte
Israël de rechterhand uit en legde die op het hoofd van Ephraïm, ofschoon hij
de jongste was; en zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse -
ofschoon Manasse de eerstgeborene was; hij kruiste dus zijn handen. Toen
zegende hij hen. Toen Jozef merkte dat zijn vader de rechterhand op het hoofd
van Ephraïm gelegd had, vond hij dat verkeerd; hij greep de hand om ze van
Ephraïms hoofd te verwijderen en ze op het hoofd van Manasse te leggen. Hij
zei tot zijn vader: “Niet zo, vader, want dit is de oudste; op zijn hoofd moet
u uw rechterhand leggen.” Maar zijn vader weigerde en zei: “Ik weet het, mijn
zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk uitgroeien en groot worden, maar
zijn jongere broer zal groter zijn dan hij, en zijn nageslacht groeit uit tot
een menigte volken.” En hij sprak op die dag deze zegen over hen uit: “Met
jouw naam zal Israël zegen afsmeken en men zal zeggen: God make u gelijk aan
Ephraïm en Manasse.” Zo plaatste hij Ephraïm vóór Manasse.
Toen riep Jakob
al zijn zonen bij zich en zegende hen. Over Jozef sprak hij: “Een jonge stier
is Jozef, een jonge stier bij een bron, die door de heining van zijn graaswei
breekt. De Boogschutters hebben hem getergd, hem uitgedaagd en strijd met hem
gezocht. Maar hun bogen werden gebroken door de Bestendige, de spieren van hun
handen gescheurd door de handen van Jakobs Machtige; door Hem die zijn herder
heet, Israëls rots”
Omwille van het
feit dat Jozefs boog sterker zal zijn dan die van zijn belagers, werd het
sterrenbeeld Boogschutter toegewezen aan Jozefs zonen Ephraïm en Manasse.
Ephraïm zal tot
een volk uitgroeien, één van de twaalf stammen van Israël. Het gebied van dit
volk bevindt zich in Jezus’ tijd in het midden van Palestina, temidden van
Samaria, de streek bewoond door de Samaritanen, die niet als echte, zuivere
Joden werden beschouwd.
De
Boogschutter in de christelijke hemel
Julius Schiller:
Boogschutter = Mattheus
Ooit werd de
heidense sterrenhemel omgedoopt in een christelijke en dus werd er gezocht
naar terechte christelijke vervangers van de bestaande figuren. Het lag een
beetje voor de hand dat de 12 sterrenbeelden van de zodiak werden omgevormd
tot de twaalf apostelen. En zo kwam Schutter aan het beeld van de heilige
Mattheus, apostel en evangelist. Hij had wel wat kenmerken van Cheiron en
is als schrijver van het eerste evangelie (zo werd lange tijd verondersteld)
de grote leraar van apostelen en evangelisten en onrechtstreeks dus ook van de
hele christenheid. Zijn Bergrede is tot op vandaag een norm voor een goed
sociaal en moreel gedrag. En ook de acht zaligheden zijn aan zijn pen
ontsproten.
Wie was
Mattheus?
Hij was de zoon
van Alpheus, leefde ten tijde van Christus en was in Kafarnaüm aan het meer
van Genesareth tollenaar. Dat wil zeggen dat hij de tol ontving van reizigers
die over het meer voeren en dat hij invoerrechten inde op de goederen die via
die weg werden aangevoerd. Zoals hoogstwaarschijnlijk alle tollenaars
verdiende hij daar heel goed de kost mee en was hij dus in zekere zin een
bemiddeld man. Al kende niemand hem toen als Mattheus, want zijn echte naam
was Levi.
De naam
Mattheus kreeg hij van Jezus toen hij werd opgenomen onder de apostelen.
Mattheus betekent: ‘geschenk van God’. Hoe kwam hij bij de apostelen terecht?
In feite ging dat heel eenvoudig. Op een dag wandelde Jezus voorbij het
tolhuis van Levi en zei tegen hem: “Volg mij.” En Levi stond op en volgde
Jezus.
Hij luisterde
met grote aandacht naar zijn nieuwe leermeester en was er zo vol van, dat hij
zijn vrienden ook wilde overtuigen om zich tot Jezus te bekeren. Hij richtte
daarom een groot diner aan waarop hij zijn vrienden én Jezus en zijn
leerlingen uitnodigde. Hij liet Jezus het woord doen en hoopte dat zijn
vrienden zouden overtuigd worden. Of dat ook gebeurde, wordt niet verteld. Wat
echter wel gebeurde was dat de Farizeeën van dan af Jezus met een slecht oog
bekeken. Zij begonnen hem te beschuldigen gemene zaak te maken met tollenaars
(die in Palestina destijds niet graag gezien waren) en zondaars. Maar Jezus
wees hen terecht en zei: “Ik ben niet gekomen voor de gezonden, maar voor de
zieken.”
Mattheus trekt
met Jezus mee naar Jeruzalem en is ooggetuige van diens kruisiging en dood.
Maar ook van diens hemelvaart. Hij blijkt daarna nog enige tijd in Judea te
hebben vertoefd en er gepreekt te hebben. Maar enkele jaren na de Hemelvaart
(rond het jaar 42) schijnt hij vertrokken te zijn naar - volgens de enen -
Azië (Parthië), volgens anderen Egypte en Ethiopië. De legenden vertellen met
grote overtuiging dat hij in Ethiopië zijn dagen sleet en dat hij er vele
wonderen verrichtte. Enkele daarvan zijn absoluut het vermelden waard.
De stad Vadaber
was betoverd door de tovenaars Zaroës en Arphaxad. Die hadden een mensenetende
draak op de stad afgestuurd. Toen Mattheus in die stad kwam hield hij de draak
het kruis voor, waarop de draak zich in alle bochten wrong en stierf. De
verbaasde inwoners luisterden daarop gedwee naar de preken van Mattheus.
Nu stierf de
zoon van koning Egippus en wat de tovenaars ook probeerden, de prins was dood
en bleef dood. Mattheus echter slaagde erin de jongeman weer tot leven te
wekken. Het volk was daar zo blij om dat er spontaan een lange stoet werd
gevormd van mensen die met allerlei geschenken naar hem kwamen. Ze beschouwden
Mattheus als een god. Mattheus was daarvan niet gediend en kon de mensen
overtuigen om als dank een kerk te bouwen. Dat gebeurde en Mattheus verbleef
er nog 33 jaar.
Prinses
Ephigenia was een van de trouwe volgelingen geworden van de apostel en het
kostte Mattheus niet eens zoveel energie om haar ervan te overtuigen maagd te
blijven ter ere van God. Koning Hirtacus wilde haar echter tot vrouw. Mattheus
troonde de koning mee naar zijn kerk en begon daar te preken. Hirtacus
geraakte onder de indruk, vooral toen Mattheus hem duidelijk maakte dat hij de
bruid van God begeerde en dat hij dus Ephigenia met rust moest laten. Maar de
indruk had een enigszins andere uitwerking dan Mattheus had verwacht. Hirtacus
gaf een beul het bevel om Mattheus te doden. En zo gebeurde het dat Mattheus
tijdens de mis met een zwaard in de rug getroffen werd en stierf.
Hirtacus dacht
nu de weg vrij te hebben voor zijn huwelijksaanzoek, maar Ephigenia trok zich
met 200 andere maagden terug in een klooster. Hirtacus stak het klooster dan
maar in brand. Maar toen verscheen de geest van Mattheus en die joeg het vuur
van het klooster over naar het koninklijk paleis dat in vlammen opging. De
koning en zijn zoon konden ontsnappen en ontkwamen daarbij ook nog maar net
aan een volksopstand. De zoon geraakte door de duivel bezeten maar Mattheus
exorciseerde hem en de prins bekeerde zich.
De koning werd
voor zijn begeerte gestraft met een vreselijke huidziekte. Hij kon het leven
niet meer aan en pleegde zelfmoord.
Toen al dat
leed geleden was koos het volk de broer van Ephigenia tot koning. Die regeerde
70 jaar lang als een christelijk vorst over Ethiopië.
Julius Schiller. Mattheus als het sterrenbeeld
Boogschutter
Attribuut van Mattheus: de engel
Mattheus in het Laatste Avondmaal van Leonardo da
Vinci
Mattheus
Klik op de afbeelding om het volledige
fresco te zien.
De Boogschutter is
een sater
De oud-Griekse
wijsgeer Eratosthenes, die we op school kennen als de man die met de ‘Zeef van
Eratosthenes’ een geschikt middel vond om priemgetallen op te zoeken,
beschrijft het beeld van de Boogschutter als zijnde een satyr, een bosgeest.
Nu waren saters of satyrs in Griekenland bekend als de vrolijke bosgeesten in
het gevolg van de god Dionysus (Bacchus). In toneelspelen werden ze nogal eens
opgevoerd als vrolijke, spottende figuren.
Om er een idee
van te hebben welke rol ze speelden kunnen we ons slechts behelpen met het
satyrspel ‘Kyklops’ van Euripides, het enige satyrspel dat bewaard is
gebleven.
Het beeld van
een sater komt in zijn grootste originaliteit voor in het Gilgamesjepos uit
het Tweestromenland. Het heeft blijkbaar model gestaan voor alle andere saters
of bosgeesten.
Wie is die
bosgeest bij Gilgamesj?
Het is Eabani,
die ook wel Enkidu wordt genoemd. Enkidu was door de godin Aruru geschapen om
het tegen Gilgamesj op te nemen. Na hun eerste strijd, waarbij blijkt dat ze
alle twee even krachtig zijn, worden zij vrienden en zijn onafscheidelijk bij
elkaar. Samen overwinnen ze Humbaba, de bewaker van het cederwoud. Samen doden
ze de Hemelstier. Maar dan sterft Enkidu (Eabani). Het gevolg is dat Gilgamesj
beseft dat hij ook sterfelijk is en daarop gaat hij op zoek naar de
onsterfelijkheid. Ondanks alle inspanningen verwerft hij die niet, het enige
wat hij verkrijgt is het levenskruid, waardoor hij nog éénmaal jong kan
worden. Maar de slang rooft het levenskruid.
De Boogschutter
wijst de weg
De centaur
Cheiron zou zelf het sterrenbeeld aan de hemel gezet hebben om de Argonauten
de weg te wijzen naar Colchis, waar zij het Gulden Vlies moesten gaan
veroveren.