18 februari : SIMEON of SIMON
Luc Cielen in Rinkkrant 621 van 14 februari 2003
Deze tweede bisschop van Jeruzalem is niet zo bekend, alhoewel hij een van de eerste leerlingen van Christus was. Hij was niet een van de twaalf, maar wordt wel genoemd als een van de tweeënzeventig die Jezus volgden. In de evangelies van Mattheus, Marcus en Johannes wordt hij vermeld.
Hij was de zoon van Klopas (Kleophas), een broer van Jezus’ voedstervader Jozef. Volgens bepaalde legenden zou zijn moeder Maria een zus geweest zijn van de Maagd Maria. In elk geval hij was een neef van Jezus, net als zijn broer-apostel : Jakobus de Mindere. Naar het schijnt zouden Maria en Jezus bij Klopas ingewoond hebben na de dood van Jozef. Zo zou het dan kunnen uitgelegd worden dat Jakobus en Simon soms ‘broers van Jezus’ werden genoemd. Simon was enkele jaren ouder dan Jezus.
Van alle leerlingen is hij het oudste geworden. Hij stierf op de gezegende leeftijd van 120 jaar. En dan nog omdat hij ter dood gebracht is, anders ... Het was onder de regering van keizer Trajanus dat hij werd verraden aan de Romeinse gouverneur Atticus. Die veroordeelde Simon tot de dood met het kruis, maar liet hem, zoals gebruikelijk was, eerst enkele dagen martelen. De oude Simon verdroeg die geweldplegingen zeer geduldig en gelaten; geen klacht kwam over zijn lippen. Daarmee oogstte hij veel bewondering bij de omstaanders. Tenslotte werd hij gekruisigd. Dat was in het jaar 106 of 107, al zijn er die beweren dat het in het jaar 116 gebeurde.
Tijdens zijn leven had Simon ook al een en ander meegemaakt. Toen zijn broer Jakobus, eerste bisschop van Jeruzalem, in het jaar 62 stierf, werd Simon door de hele christengemeente tot opvolger aangesteld. Als bisschop van de heiligste stad maakte hij ook de moeilijkste en zwaarste momenten in de geschiedenis van deze stad mee. Al in 66 brak er een opstand uit van de joden tegen de Romeinse overheersers. Die opstand was uitgelokt door de jonge priester Eleazar, die aan vreemdelingen geen toelating gaf om offers te brengen aan Jahweh. Ook de Romeinen kregen geen toelating. Daarop ontstond een handgemeen dat tot een grote opstand leidde die heel Palestina in vuur en vlam zette.
De schrijver Flavius Josephus, indertijd priester in de tempel van Jeruzalem, heeft het allemaal meegemaakt en was zelfs een van de commandanten, met opdracht in Galilea. Hij moest echter vrij snel de strijd staken omdat hij niet opgewassen bleek tegen de Romeinen. Hij koos dan ook de zijde van de Romeinen en legde de overtuiging dat er in Judea een Messias zou komen, uit in het voordeel van de Romeinen. Volgens hem was Vespasianus de heiland. En dat viel wel in goede aarde bij Vespasianus, die zijn hele leven lang Flavius Josephus de handen boven het hoofd heeft gehouden. Vespasianus werd in Jeruzalem tot keizer uitgeroepen en Flavius Josephus beschouwde dit als de vervulling van de voorspellingen der profeten. Voorspellingen die door de christenen op Jezus werden toegepast. Nu waren Flavius en de christenen niet de enigen die een Messias verwachtten : het wemelde in die dagen van profeten die beweerden dat zij de Messias waren of dat de Messias op komst was. Tegen al deze profeten moest Simon het opnemen, en daarbij nog rekening houden met joodse en Romeinse (hyper)gevoeligheden. Toen de opstand uitbrak, oordeelde hij het dan ook het veiligst - naar het schijnt had God hem dat in een visioen aangeraden - om de stad te verlaten. Hij vestigde zich met zijn hele christengemeente in de stad Pella aan de overkant van de Jordaan. En daar was hij veilig. In Jeruzalem ging het van kwaad naar erger. In 70 bereikte de strijd een hoogtepunt en door de koppigheid van de priesters werd zelfs de tempel door de Romeinen belegerd. Het was net een groot feest in Jeruzalem en duizenden en duizenden pelgrims waren naar de stad gekomen en bevonden zich op het plein voor de tempel. Toen begon - tegen de wil van Titus, zoon van Vespasianus, in - de aanval. Flavius Josephus was ooggetuige en schrijft in zijn boek ‘De Joodse Oorlog’ : “Caesar (=Titus) zag absoluut geen kans de aanvalsdrift van zijn losgeslagen soldaten onder controle te krijgen. Het vuur was oppermachtig. ... De tempel stond in lichterlaaie. Overal werd geplunderd en gemoord. De Tempelberg leek tot in zijn grondvesten één kolkende vuurzee, de stromen bloed leken de vuurzee nog te overtreffen en het leek alsof er meer mensen vermoord werden dan er moordenaars waren. Nergens kon men door de lijken de grond nog zien. De soldaten renden over de stapels doden de vluchtenden achterna... Nu de tempel toch al in brand stond, vonden de Romeinen het zinloos de omliggende gebouwen te sparen. Ze staken alles in brand wat er nog over was van de zuilengangen alsook alle poorten op twee na, de oostelijke en de zuidelijke. Die hebben ze later afgebroken. Ze staken ook de schatkamers in brand. Daar lag een enorme hoeveelheid geld, kleding en andere kostbaarheden opgeslagen. In één woord samengevat : de hele rijkdom van de joden lag hier opgestapeld. De welgestelden hadden namelijk alle bezittingen uit hun huizen daar in depot gedaan.”
Volgens Flavius lag de schuld van de ondergang van de tempel bij de joden zelf. Want de reden van hun opstand was “een dubbelzinnige orakelspreuk dat er in die tijd iemand uit hun land heerser over de wereld zou worden. Zij dachten dat het iemand uit hun eigen volk zou zijn, terwijl het toch duidelijk was dat de orakelspreuk betrekking had op keizer Vespasianus, die in Judea tot keizer is uitgeroepen.”
Jeruzalem werd ingenomen in het tweede jaar van de regering van Vespasianus, 1130 jaar, 7 maanden en 15 dagen na de stichting van de tempel door Salomo; 639 jaar en 45 dagen na de heropbouw door Haggai in het tweede jaar van de regering van Cyrus.
Kort na de verwoesting van Jeruzalem keert Simon met zijn gelovigen terug en vestigt zich temidden van de puinen. Nog werd hem geen vrede gegund, want nu begon een strijd om het ware geloof, een strijd die pas na zijn dood in volle hevigheid zou losbarsten.