SIMEON en HANNA, 3 februari

Luc Cielen in Rinkkrant 914 van 27 januari 2006


Op 2 februari vieren we Lichtmis, het feest waarop herdacht werd dat Christus in de tempel werd getoond en dat Maria gezuiverd werd. Op het moment dat dat gebeurde was er in de tempel een oude man die Simeon heette. Ook was er een oude vrouw die Hanna of Anna heette. Beiden hebben slechts ouderdom en (toevallig) verblijf in de tempel gemeen, maar dat was voldoende om hen samen op één dag te gedenken: de dag na Lichtmis. Heel toepasselijk dus.

 

Maar wat weten we over deze beide personages?

Alleen wat er in het evangelie van Lucas, hoofdstuk 2, vers 22-40 over hen geschreven staat en dat is niet veel.

 

“Toen de tijd was aangebroken dat ze zich overeenkomstig de wet van Mozes rein moesten laten verklaren, brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan de Heer aan te bieden, zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer: “Elke eerstgeboren zoon moet aan de Heer worden toegewijd.” Ook wilden ze het offer brengen dat de wet van de Heer voorschrijft: een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven.

Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:

“Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.”

Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd. Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: “Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt, en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.”

Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.

Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem.”


Waarom moest het kind in de tempel getoond worden en waarom moest Maria gezuiverd worden? Het antwoord op deze vragen vinden we in het Oude Testament in de boeken Exodus (13,2) :

 

“De Heer zei tegen Mozes: “Wijd alle eerstgeborenen aan mij; alles wat bij de Israëlieten of bij hun vee als eerste de moederschoot verlaat behoort mij toe.” En Leviticus (12,1-8): De Heer zei tegen Mozes: “Zeg tegen de Israëlieten: ‘Wanneer een vrouw een kind baart en het is een jongen, blijft ze zeven dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. Op de achtste dag moet het kind besneden worden. Daarna duurt het nog drieëndertig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling; tijdens deze periode mag ze niets aanraken dat heilig is en de Heer toebehoort, en mag ze het heiligdom niet binnengaan. Wanneer ze een dochter baart, blijft ze veertien dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. Daarna duurt het nog zesenzestig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling.

Wanneer de periode van haar reiniging is verstreken, moet ze - of ze nu van een zoon of van een dochter bevallen is - een eenjarige ram als brandoffer aanbieden en een jonge gewone duif of een tortelduif als reinigingsoffer. Ze moet de offerdieren naar de priester brengen, bij de ingang van de ontmoetingstent. Hij biedt de offers aan de Heer aan en voltrekt voor haar de verzoeningsrite. Dan is ze, na haar bloedverlies, weer rein.

Dit zijn de voorschriften omtrent de kraamvrouw, hetzij na de geboorte van een zoon, hetzij na de geboorte van een dochter. Als ze zich geen ram kan veroorloven, moet ze twee tortelduiven meebrengen of twee jonge gewone duiven, één als brandoffer en één als reinigingsoffer. De priester voltrekt voor haar de verzoeningsrite en zij is weer rein.”

 

Er bestaat ook een evangelie van Jakobus maar dat is niet opgenomen in de officiële canon van werken die de ware leer verkondigen; het is een apocrief boek. Jakobus vertelt dat Simeon de hogepriester was die Zacharias, de vader van Johannes de Doper, opvolgde:

 

Maar toen de priesters op het uur der begroeting binnenkwamen, kwam de zegen van Zacharias hen niet tegemoet zoals gewoonlijk. Zo bleven de priesters op Zacharias wachten om hem met gebed te begroeten en de Allerhoogste te prijzen. Maar toen hij wegbleef werden zij allen ongerust. Tenslotte waagde een van hen het om naar binnen te gaan. En bij het altaar zag hij geronnen bloed en hoorde hij zijn stem zeggen: "Zacharias is vermoord en zijn bloed zal niet uitgewist worden tot zijn wreker komt." Toen hij deze woorden hoorde schrok hij, ging weer naar buiten en vertelde het aan de priesters. En nadat zij moed verzameld hadden gingen zij naar binnen en zagen wat er gebeurd was. En de panelen van de tempel weeklaagden en zelf scheurden zij (hun klederen) van boven tot beneden. Zijn lichaam vonden zij niet, maar wel vonden zij zijn bloed, dat tot steen geworden was. En bevreesd gingen zij weer naar buiten en deelden aan heel het volk mee, dat Zacharias vermoord was. En alle stammen van het volk vernamen het en zij beweenden hem en weeklaagden drie dagen en drie nachten. Na de drie dagen beraadslaagden de priesters wie zij in de plaats zouden aanstellen en het lot viel op Simeon, want hij was het, aan wie door de Heilige geest bekendgemaakt was, dat hij de dood niet zou zien eer hij de Christus in het vlees zou hebben aanschouwd.

 

Vermits het mij steeds om het verhaal te doen is, moet ik maar weer bij Jacobus de Voragine in de dertiende eeuw terecht. Hij vertelt in zijn ‘Gouden legenden’ wat meer over Simeon en Hanna en over wat er op Lichtmis gebeurde. Hij laat zijn verhaal ook aansluiten bij wat er eerder werd verteld: over de Drie Koningen en over de moord op de kinderen in Bethlehem:

 

Toen Herodes merkte dat de Drie Koningen niet meer langs hem kwamen om hem te vertellen waar het Kind was geboren, dacht hij dat ze door de ster misleid waren geworden en dat ze daarom, laf als ze waren, dat niet durfden vertellen aan hem, en dus maar langs een andere weg naar huis waren weergekeerd. Hij dacht er dan ook aan om niet langer naar dat kind te informeren. Maar toen hij vernam wat de herders hadden verteld en wat de oude Simeon en Anna hadden voorspeld, keerde zijn angst weer en besloot hij om alle kinderen van Bethlehem te doden, zodat hij zeker kon zijn van de dood van het gevreesde kind.

 

Opvallend daarbij is dat Simeon en Anna hier degenen zijn die de aanleiding geven tot de moord: het is pas als Herodes hoort wat zij over Jezus hebben gezegd dat hij in actie schiet.

 

De Voragine haalt ook een tekst aan uit het zeer dubieuze evangelie van Nicodemus. In dat evangelie lezen we dat Simeon twee zonen had, Carinus en Leucius, die al gestorven waren toen Christus aan het kruis stierf. Beide zonen van Simeon mogen net als Christus op Paasdag uit de dood verrijzen en onder de mensen komen. Lang blijven ze echter niet voor de mensen zichtbaar. Als zij verteld hebben hoe het er in de hel aan toeging op het moment dat Christus stierf, lossen zij op en worden onzichtbaar. Zij werden opgenomen in het paradijs, zoals Christus op de veertigste dag na zijn verrijzenis ook zal doen. De Voragine haalt het evangelie van Nicodemus aan:

 

Men weet dat Christus tussen dood en verrijzenis is afgedaald in het voorgeborchte van de hel, om daar de heilige vaderen te bevrijden die hem daar opwachtten.

Het evangelie vertelt niets hierover, maar we vinden een twijfelachtig relaas in het evangelie van Nicodemus. Volgens dit boek zouden twee zoons van Simeon: Carinus en Leucius samen met Christus verrezen zijn. Zij hebben zich vertoond aan Anna, Kaïphas, Nicodemus, Jozef van Arimathea en Gamaliel.

Toen men hem vroeg wat Christus in de hel had gedaan, antwoordden ze:

“Terwijl wij in de duisternis geworpen waren, in het gezelschap van onze vaderen de patriarchen, verscheen ons plots een gouden en purperen licht dat ons totaal omgaf. Daarop riep Adam, vader van het menselijke geslacht, vol blijdschap uit: ‘Dit is het licht van hem die het licht heeft geschapen, die ons beloofd heeft ons het eeuwige licht te zenden.”

Jesaja riep: “Dit is de zoon van God, licht van de Vader, dezelfde over wie ik sprak toen ik nog leefde en zei: ‘Dit is het licht dat het volk dat in duisternis wandelt, heeft gezien.’

Daarop kwam onze vader Simeon, die sprak: “Looft de Heer, die ik als kind in mijn armen mocht dragen, en over wie ik heb gezegd, geïnspireerd door de heilige Geest: nu hebben mijn ogen hem aanschouwd.” Toen kwam er een kluizenaar die tot ons sprak: “Ik ben Johannes die Christus heeft gedoopt, die hem de weg heeft bereid, en die hem met de vinger aanwees, zeggende: zie het Lam Gods. Ik ben vandaag naar hier afgedaald om jullie te verkondigen, dat Christus weldra temidden van jullie zal komen.

Toen sprak Seth: “Toen ik me naar de poorten van het paradijs begaf om God te vragen mij, via zijn engel, wat van de olie te geven van de boom van genade om daarmee het lichaam van mijn vader Adam te zalven, verscheen de engel Michael die me zei dat ik niet van die olie mocht hebben alvorens er vijfduizend vijfhonderd jaar voorbij zouden zijn.”

Toen zij dit hoorden werden alle patriarchen en profeten vervuld van blijdschap, maar Satan, de prins van de onderwereld, zei: “Bereid u voor om Jezus te ontvangen, die zich verheerlijkt door zich de zoon van God te noemen, maar die wel de dood vreest; want hij heeft gezegd dat zijn ziel bedroefd was tot ter dood, enz. Hij heeft mensen die ik doof had gemaakt, weer laten horen; en hen die ik met verlamming had geslagen heeft hij weer laten lopen.”

Daarop antwoordde de hele hel: “Als u zo machtig bent, wie is dan die Jezus, die, al vreest hij de dood, u durft te weerstaan?”

Satan antwoordde: “Ik heb hem verleid, ik heb het volk tegen hem opgeruid, ik heb de lans gescherpt die hem doorstoken heeft, ik heb hem gal en azijn gemengd, ik heb het hout voor zijn kruis vervaardigd. Hij kan nu van het ene moment op het andere sterven en ik zal hem u brengen.”

De hel antwoordde: In de naam van uw en onze macht, bezweer ik u hem niet naar hier te voeren, want ik heb de almacht van zijn woord al leren kennen, onlangs nog, toen hij Lazarus aan mij ontrukte.”

Op hetzelfde ogenblik werd er een luide stem als van een donder gehoord, die zei: “Hel, open uw poorten, want hier komt de koning van alle glorie.”

Daarop kwamen alle duivels aangelopen en sloten de bronzen poorten met ijzeren balken. David riep: “Heb ik niet voorspeld dat de Heer de bronzen poorten zou verbrijzelen?” Toen weerklonk weer de stem als van een donder en zei: “Hel, open uw poorten!”

Toen trad de koning van de glorie binnen. Hij nam Adam bij de hand en zei tegen hem: “Vrede zij u en aan alle rechtvaardigen die uit u zijn geboren.” Toen verliet hij de hel en alle heiligen volgden hem. Toen gaf Jezus Adam door aan Michael, die hem het paradijs binnenleidde. Wij gingen allen na hem het paradijs binnen en zagen twee ouderlingen naar ons toekomen. Een van hen zei: “Ik ben Enoch, en mijn gezel is Elia, die tot hier is gekomen in een vurige wagen. Wij twee, wij hebben de dood niet gekend, want wij zijn voorbestemd om de komst van de Antichrist af te wachten om tegen hem te strijden, om door hem te sterven, en om op de derde dag temidden van de wolken te worden opgenomen.”

Terwijl Enoch sprak, kwam er een man binnen die een kruis op zijn schouders droeg. Hij sprak tot hen: “Ik was een dief, maar toen ik naast Jezus aan het kruis hing, geloofde ik in hem. Ik vroeg hem om aan mij te denken als hij in het koninkrijk van zijn Vader was gekomen. Hij antwoordde mij dat ik vandaag nog met hem in het paradijs zou zijn. En hij zei dat als men mij zou verhinderen om er binnen te gaan, het teken van dit kruis voldoende zou zijn om de porten voor mij te openen. En inderdaad, men heeft me binnen gelaten en me mijn plaats aangewezen aan de rechterzijde van het paradijs.”

Toen Carinus en Leucius dit hadden verteld, transfigureerden zij en men zag hen nooit meer.

 

De naam van Simeon is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven, vooral wegens de woorden die hij sprak:

 

“Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.”.

Deze tekst - in het Latijn luidt hij: “Nunc dimittis servum tuum Domine, secundum verbum tuum in pace: quia viderunt oculi mei salutare tuum: qoud parasti ante faciem omnium populorum: lumen ad revelationem gentium et gloriam plebis tuae Israel.” - heet Canticum Simeonis en wordt dagelijks gebeden of gezongen tijdens het avondgebed ofte completen. De zeventiende eeuwse componist Heinrich Schutz bewerkte dit lied tot een aangrijpend deel van zijn “Musicalische Exequien”, een van de hoogtepunten van de kerkelijke barokmuziek.