SERVATIUS, IJSHEILIGE 13 mei

Luc Cielen in Rinkkrant 729 van 7 mei 2004


Als er heiligen zijn die nog enige bekendheid genieten, dan zijn het wel de ijsheiligen, al zal het menigeen heel veel moeite kosten om hun namen te noemen. Ze zijn gewoon zo bekend omdat rond deze tijd van het jaar iedereen naar zonnewarmte verlangt en naar een leven buiten, maar deze heiligen steken daar nogal eens een stokje voor en zorgen dikwijls nog voor koude nachten, soms mét vorst. Vandaar dan ook hun naam.

 

Meestal spreekt men over drie ijsheiligen : Pancratius, Servatius en Bonifatius. Hun feest wordt gevierd op respectievelijk 12, 13 en 14 mei.

 

Vandaag een en ander over Servatius, de twee anderen zullen moeten wachten.

Maar eerst dit. Toen ik enkele weken geleden besloot om iets te schrijven over deze heilige, ging ik op zoek in mijn bibliotheek. Ik vond heel wat, maar nog niet voldoende verhalen. Op internet vond ik ook nog enkele zaken, vooral een tekst van Hendrik Van Veldeke die een gedicht over Servatius had geschreven, het oudste gedicht trouwens dat ooit in de Nederlandse taal werd geschreven. Ik las alles door en - zoals ik meestal doe - legde het weg om het enkele dagen later weer op te pakken en dan nog eens door te lezen. Ondertussen kon alles rijpen tot een verhaal.

 

Maar zoals je in een vorige Rinkkrant kon lezen: de nacht werkt mee bij het leerproces, en dat mocht ik nu eens écht ondervinden. ‘s Morgens, het schemerde al, word ik wakker en opeens dringt klaar en duidelijk een klein boekje zich aan mijn gedachten op. Ik zie de titel, de rug, de grootte, zelfs de kleur van het boekje en weet onmiddellijk: dat heb ik, ergens in mijn bibliotheek, maar waar? Ik wist zelfs de titel, maar had het boekje nog nooit gelezen. Dus gauw naar beneden, gaan zoeken en inderdaad, ergens tussen de grote stapel boeken, die ik zo’n veertig jaar geleden eens gekocht had van een gemeentelijke bibliotheek die opruiming hield, zat het: “De Servatiuslegende”, een boekje dat uitsluitend over deze heilige ging en een bewerking was van de middeleeuwse legende over de heilige. Met een voorwoord van de destijds zéér bekende Nederlandse schrijfster Marie Koenen. Ik had wat ik moest hebben. En ik kon mijn verhaal schrijven.

 

In de legende van Sint Servaas zien we hoe het tijdsbewustzijn helemaal verdwijnt. Hij zou namelijk een achterneef zijn van Christus en tegen het einde van zijn leven door de Hunnen gevangen genomen zijn. Ongeveer vier eeuwen zou hij dan geleefd moeten hebben.

 

Hendrik van Veldeken vertelt (de tekst is voor de gelegenheid door mij enigszins leesbaarder gemaakt qua spelling en enkele overtollige en al te breedvoerige verzen heb ik laten sneuvelen):

 

         Geboren van edele wijve

         ende van edele joodse manne.

         Die ene zuster heette Anna

         En was de moeder van Onze Lieve vrouw,

         Sinte Maria de goede,

         Die Jezus onze Heer droeg.

         De andere zuster was

         geheten Esmeria.

         Van haar staat geschreven

         dat zij had een dochter en een zoon.

         Dat was Elyud en Elisabeth,

         die de moeder was van sint Johannes

         de Doper, de heilige man.

         Elyud, haar broer,

         had een zoon die heette Emyu.

         Van hem zullen we zeggen:

         Zijn zoon was sinte Servaes.

 

Wat weten we met enige zekerheid over het leven van Servaas? Dat hij in de vierde eeuw bisschop van Tongeren was en de bisschopszetel overbracht naar Maastricht, waar hij ook gestorven is. Hij was aanwezig op de synodes van Sardica (Sofia) en Rimini en was een opvallende tegenstander van Arius (zie ook vorige Rinkkrant). Onzekerder is al of hij inderdaad contact had met Athanasius, de grootste tegenstander van Arius, die een tijdlang als banneling in Trier heeft geleefd. Al de rest is legende en daarom ook geschikt als vertelstof, bijvoorbeeld in lessen WO, zeker als het daarin gaat over de IJsheiligen.

 

Van bij zijn geboorte was Servaas al zo heilig dat hij de grootste soberheid nastreefde. Hij dronk daarom ten hoogste tweemaal per dag de moedermelk. Als kind was hij een trouwe bezoeker van kerken en van zodra hij kon lezen beperkte hij zijn lectuur tot heilige boeken. Vanuit Armenië, waar hij geboren was, trok hij als jonge man op bedevaart naar Jeruzalem. Daar viel hij al snel op en werd hij ingeschakeld als priester. Daar krijgt hij een verschijning van Jezus die hem opdraagt West-Europa te gaan bekeren. Zo doet Servaas, hij gaat te voet naar Gallië en belandt in Tongeren net op het moment dat daar een nieuwe bisschop moet gekozen worden. Hij zit biddend in de kerk en zie, een engel verschijnt en neemt de herdersstaf van het altaar en overhandigt die aan Servaas. De gelovigen zijn van vrees bevangen, maar als ze weer tot bezinning komen, kiezen ze hem tot hun nieuwe bisschop, de tiende in rij. Er was echter een probleem. Servaas sprak niet de taal van het volk, maar Armeens. Dus zou hij compleet onverstaanbaar zijn, maar er gebeurt een wonder. Als Servaas spreekt, verstaat iedereen hem; het enige wat de mensen opvalt is dat hij een vreemd accent heeft.

 

Op een reis naar Rome komt hij in de stad Metz. In de kerk aldaar is de altaarsteen door een vallende balk verbrijzeld, tot groot verdriet van de gelovigen. Servaas strijkt met zijn vingers over de breukrand en zie, de altaarsteen is hersteld en ziet er weer even gaaf uit als tevoren.

Die nacht heeft hij een visioen. Hij ziet de hemel geopend en de gouden troon waarop Christus zit. Maria zit aan zijn rechterhand en miljoenen heiligen omringen de troon. Hij herkent heel duidelijk de apostelen Petrus en Paulus. Hij ziet dat ze bidden om de nakende ondergang van Gallië af te wenden maar Christus laat zich niet vermurwen, zijn besluit is genomen en staat vast. Ook Servaas mengt zich nu in het gesprek en pleit voor het behoud van Gallië. Maar Petrus zegt: “De Tongenaren zijn opstandig in de ogen van God, daarom rust Zijn gramschap in eeuwigheid op hen. Klop niet langer een een deur die al gesloten is. Met uw goedheid en geloof moet je niet langer in Tongeren blijven, maar ga naar Maastricht, want deze stad zal gespaard blijven.” Daarbij boog Petrus zich tot Servaas neer en overhandigde hem een zilveren sleutel van hemels smeedwerk met de woorden: “Hiermee heb je de macht om te binden en te ontbinden, om de hemel te sluiten of te ontsluiten.”

 

Op de terugweg naar Tongeren wordt Servaas door rovers vastgegrepen en geboeid naast de kant van de weg gelegd in de hete zon. De arme Servaas, die al zo verzwakt was door ontberingen, vasten en reizen, lijdt hevige pijnen en valt ten slotte in slaap. Een adelaar daalt uit de hemel neer en zet zich dicht bij Servaas neer. Eén vleugel spreidt hij over Servaas uit om hem schaduw te geven en met de andere vleugel wuift hij hem koelte toe. Als de rovers dat zien, laten ze zich door Servaas bekeren en schenken hem de vrijheid.

 

Servaas stapt verder en komt in de Elzas. Hij is uitgeput en dorstig, maar vindt nergens een bron. Daarop neemt hij zijn staf en maakt in het mulle zand een kruisteken. Plots spuit een dikke straal water voor zijn voeten omhoog en kan hij zijn dorst lessen. De bron is daarna nimmer meer opgedroogd en vele mensen hebben door het drinken van het water genezing gevonden voor hun kwalen. Servaas zal een gelijkaardig wonder nog eens verrichten in de omgeving van Tongeren. Daar slaat hij, net als Mozes, driemaal met zijn staf op de grond en komt er een geneeskrachtige bron te voorschijn.

 

Terug in Tongeren neemt Servatius de relieken van zijn negen bisschoppelijke voorgangers op en vertrekt richting Maastricht. Een massa mensen vergezelde hem. Toen Servatius moe werd en op de grond wilde gaan zitten, zagen ze allen hoe de bodem zich plots verhief en zich tot een zacht kussen vormt, zodat de heilige daarop kon gaan zitten.

 

Aangekomen in Maastricht vleide Servaas zich neer en stierf. En zie, een engel daalde neer en spreidde een zijden kleed over hem uit.

 

Het gebeente van Servaas werd in een kist gelegd en in een kerk - de latere Servaaskerk - bewaard. Na vele eeuwen van rampspoed en oorlogen, waarin de kist wonderwel gespaard bleef, gebeurde het dat een stormwind het dak van de kerk blies. Het duurde maanden voor de burgers van Maastricht voldoende geld en materialen verzameld hadden om het dak te herstellen. Al die tijd stond de kist met het gebeente in weer en wind, maar het kon regenen, hagelen, sneeuwen, al wat het wilde, geen druppel of steen of vlok raakte de kist zodat ze volmaakt bewaard bleef. De Trichtenaren noemen nu nog de kist met de relieken van Servaas de ‘noodkist’. Ze ziet er nu echter heel wat beter uit dan in die eerste eeuwen na Servaas’ dood, met al het goud dat er aan besteed is.

Wie die kist wil zien moet dit jaar in de zomer naar Maastricht gaan, want daar wordt de Heiligdomsbedevaart gehouden, en dat gebeurt maar eens in de zeven jaar.

 

Een hele tijd na zijn dood gebeurt er in Koblenz het volgende wonder. Een bende jongelingen is de wijngaard van de Servatiuskerk binnengedrongen en doet zich te goed aan de rijpe druiven. Maar plots - het is al laat in de avond - kunnen ze niet meer van hun plaats. Hoe ze ook proberen, ze geraken niet meer los en moeten noodgedwongen de ochtend afwachten. De eerste kerkgangers zien hen daar staan en al snel is de hele bevolking op de been. Maar wat men ook probeert, de bende jonge dieven geraakt niet bevrijd. Tot iemand op het lumineuze idee komt om Sint Servatius aan te roepen. En zie, amper is dat gebeurd - en hebben de jongens beloofd dit nooit meer te zullen doen - of ze komen los en kunnen weer naar huis.

 

Heel wat jongetjes in Nederlands en Belgisch Limburg worden nog steeds naar deze heilige genoemd. In Engeland heet hij Servatus. In het Frans Servais, in het Grieks Sarbatios, in het Hongaars Szervác, in het Italiaans Servazio, in het Latijn heet hij Aravatius, in het Pools Serwacy, in Portugal heet hij Servácio, zo ook in Spanje, en in Tsjechië zegt men Servác.