NICOLAAS, 6 december
Luc Cielen in Rinkkrant 811 van 19 november 2004
Over de heilige Nicolaas is niets met zekerheid gekend. Het enige dat is geweten, is dat er vanaf de zesde eeuw teksten te vinden zijn waarin de figuur van Nicolaas beschreven wordt. In deze teksten wordt gezegd dat hij bisschop van Myra was en leefde ten tijde van keizer Constantijn. Dat betekent dat hij moet geleefd hebben in de vierde eeuw en dus een tijdgenoot was van Sint Maarten. Een tweede vermoeden van zijn historisch bestaan is dat men in de zesde eeuw op 6 december een Nicolaas herdacht die dus veel eerder moet geleefd hebben. In de levensbeschrijving van Nicolaas van Sion, abt van het Sionklooster, die in de zesde eeuw leefde, wordt melding gemaakt van deze feestdag.
Hoe minder historisch materiaal er over deze heilige is, hoe meer legenden er zijn. Het volksgeloof kon, bij afwezigheid van historische bronnen, zijn vrije gang gaan. Daardoor zijn er over Nicolaas vele legenden bekend, al blijkt ook dat er heel wat vermenging is gebeurd in de loop der eeuwen tussen de figuur Nicolaas van Myra en Nicolaas, de abt van het Sionklooster.
De oudste legende over Nicolaas gaat als volgt :
In de tijd van Keizer Constantijn brak in Phrygië een opstand uit onder de Taiphalen. Daarover werd de godvrezende keizer geïnformeerd. Dadelijk zond hij drie veldheren, Nepotianus, Ursos en Herpylion met hun soldaten daarheen. Ze rukten vanuit het bloeiende Constantinopel op en voeren per schip naar de provincie Lykië en landden in de havenstad Andriake, de haven van de hoofdstad Myra, drie mijl daarvan verwijderd. Daar gingen ze omwille van de woelige zee van boord, want het weer was te ongunstig om verder te zeilen.
Enkele soldaten verlieten het schip. Ze wilden zich vermaken en bevoorraden. Ze waren op roven uit. Zo kwam het dat ze beschimpt werden en zelf ook de mensen bedreigden, hoewel ze soldaten waren. Schermutselingen en lawaai verbreidden zich in het plaatsje Plakoma, zodat men het tot in de hoofdstad hoorde.
Gods heilige bisschop, de herder en leraar van de plaatselijke kerk, hoorde het eveneens. Hij kalmeerde het volk en maande het aan niet ondoordacht of overhaast te handelen. Zelf begaf hij zich aanstonds naar Andriake. Zodra men hem zag, groette eenieder hem daar met knieval en passende eerbied. De veldheren maakten kennis met hem; ze begroetten hem en waren heel vriendelijk. Hij vroeg hen wie ze waren, vanwaar ze kwamen. Ze antwoordden : "Wij zijn mannen van vrede en werden door onze godvrezende keizer naar Phrygië gestuurd. We trekken te velde tegen opstandige volksgroepen. Dat uwe heiligheid voor ons bidde dat we een zegenrijke tocht tegemoet gaan." De bisschop nodigde hen uit om met hem naar de stad te gaan en daar zijn zegen te ontvangen. Eerbied en terughoudendheid toonden de veldheren voor de aanwezigheid van de heilige en voor zijn rechtschapenheid. Ze bevalen dat eenieder de vrede zou bewaren en dat geen van de soldaten het zou wagen iemand te bedreigen of zich ongedisciplineerd te gedragen.
Toen kwamen er juist enkele mensen uit de stad aan. Ze begroetten de heilige en spraken tot hem: "Heer, als u in de stad geweest waart, zouden niet drie terechtstellingen onrechtvaardig voltrokken zijn. De stadhouder heeft namelijk steekpenningen aangenomen en het bevel gegeven drie burgers door het zwaard te laten ombrengen. De hele stad beklaagt zich ten zeerste dat u niet aanwezig waart."
Toen de bisschop dit vernam, was hij ontsteld. Terstond nodigde hij de veldheren uit en begaf zich snel naar de stad. Toen hij op de leeuwenplaats kwam, vroeg hij aan diegenen die daar stonden of de veroordeelden nog in leven waren. Men antwoordde hem dat ze nog leefden en zich bevonden op de weg naar de zogenaamde dioskuren. Toen haastte hij zich naar het martyrion van de heiligen Kriskes en Dioskerides. Nog eenmaal informeerde hij en hij vernam dat ze juist langs de stadstoren trokken. Toen hij de toren bereikte zeiden de mensen dat ze op weg naar Berras waren. Dat was de terechtstellingsplaats voor wie de doodstraf kreeg.
Hij liep snel verder en trof daar veel mensen aan onder wie de rechter die reeds het zwaard in de hand hield om hen terecht te stellen. Ook hij bemerkte de heilige. Toen de heilige man zich naar voren gedrongen had, zag hij juist dat het vonnis aan de drie burgers voltrokken zou worden; hun ogen waren geblinddoekt, ze zaten op de knieën en strekten de nek om onthoofd te worden. De heilige sprong toen snel naar voren, ontnam het zwaard aan de beul en slingerde het weg. Hij bevrijdde de gevangenen van hun boeien en bracht hen terug naar de stad en zei: "Ik ben bereid in plaats van deze onschuldigen te sterven !" Niemand echter van de wachters waagde het hem tegemoet te treden of hem tegen te spreken, omdat ze zijn liefde tot God en zijn onverschrokkenheid kenden. Want waarlijk naar de Schrift 'heeft een gerechtigde een vast vertrouwen zoals een leeuw'.
Nu holde hij naar de ambtswoning van de stadhouder en eiste toegang terwijl hij luid op de poort klopte. Toen de wachter van de provincieprefect Eusthatios, de aanwezigheid van de heilige gemeld had, kwam de prefect snel naar buiten en begroette hem met een knieval. Maar de heilige stootte hem van zich af en kloeg hem met rake woorden aan: een tempelrover, een bloedzuiger, een wetsbreker, een godsvijand noemde hij hem en hij zei: "Hoewel je geen godsvrees bezit en meedogenloos onschuldigen laat doden, kom je mij onder ogen. Omdat je zulke grote fouten hebt begaan zal ik je niet verschonen. Want de boosaardige bereidt God boosaardige wegen. Wat gij u veroorlooft zal ik de godvrezende keizer melden: hoe gij uw ambt uitoefent, erger nog, hoe gij deze provincie plundert en wederrechtelijk en zonder rechtspraak mensen afslacht uit haat en ongeoorloofd winstbejag."
Toen viel de provincieprefect op de knieën en smeekte hem: "Vertoorn u toch niet tegen mij, mijn heer en vader. Erken dat niet ik schuldig ben, maar de hoge ambtenaren van de stad, Eudoxios en Simonides, die met beschuldigingen tegen hen opgetreden zijn. Maar de bisschop antwoordde: "Niet Eudoxios en Simonides, maar om het waarheidsgetrouw te zeggen, goudroes en zilverhand hebben u met hun bezit bekoord en u ertoe verleid u met deze zaak in te laten." Het was hem namelijk ter ore gekomen dat de prefect tweehonderd gouden ponden had ontvangen om die mannen op gemene wijze uit de weg te ruimen. Veel andere dingen kwam de heilige man nog van de veldheren te weten over de stadhouder. Hij bracht hem ertoe toe te geven dat dit zijn vergrijp was en hij verklaarde de door hem onrechtmatig getroffen maatregelen tegen de drie eerder vermelde mannen onrechtsgeldig.
De veldheren aten met de heilige bisschop en verzochten hem dan voor hen een gebed te doen. Nadat ze zijn zegen ontvangen hadden, namen ze afscheid van hem en zeilden af. Ze trokken Phrygië binnen en bevrijdden daar de dorpen, doordat ze alle opstandelingen en rebellen verdrongen.
Nadat ze de vrede in het vaderland verzekerd hadden, keerden ze naar het keizerrijk Constantinopel terug. De daar gelegerde manschappen, de bond der stoottroepen en de voltallige senaat bereidden hen een feestelijke ontvangst voor, waarbij de overwinningsvlaggen gehesen werden en deelden mee hoe ze de vrede hersteld hadden. Ze werden buitengewoon eervol in het paleis ontvangen.
Onder invloed van de duivel ontstond er afgunst onder de officieren. Ze overtuigden de politiecommissaris Ablabios dat die mannen heimelijk naar de keizerlijke macht dongen en slechts met huichelarij en bedrog over vrede praatten. "Wanneer voor hen het gunstige ogenblik komt, zal hun gemeenheid aan het licht komen. Daarom is het beter tijdig het bedrog van onze vredevolle staat af te weren. We hebben u dit laten weten, opdat u er bij uw besprekingen van dit plan uw aandacht aan zou schenken en u in het geheim, vooraleer ze het bewerken, aan de gebieder van de wereld voordraagt, om hen kortweg en zonder opzien te vernietigen."
Dit verklaarden ze en ze beloofden tegelijk hem duizend zevenhonderd gouden ponden ten geschenke te geven.
Toen de commissaris dit vernomen had en zich van de toezegging van geschenken verzekerd had, ging hij naar de keizer en sprak: "Gebieder en Heerser, in godsvreze en liefde tot Christus regeert u over uw rijk en de hele wereld leeft in vrede in onze rustige tijden. Maar de duivel misgunt ons zulk een geluk en liet daarom vijanden opstaan. Hij sloop in de harten van de veldheren die naar Phrygië uitgetrokken zijn en nu terugkeerden. Ze plannen een samenzwering tegen uwe heerschappij en willen een omwenteling doorvoeren in onze vredevolle staat. Diegene die zich bij hen aansluiten en ernstig meewerken beloven ze een bevordering, geschenken en vermeerdering van bezit. De vijand en tegenstander van onze vrede, de duivel, is er altijd ijverig op bedacht door zijn listen zoiets in het werk te stellen. De mensenlievende God, die waakt over ons godvrezend rijk, liet evenwel niet toe dat de aanslag lang verborgen zou blijven. Hij bewoog de harten van de mannen, die in het complot ingewijd werden om bij mij te komen en mij de bijzonderheden van het plan te vertrouwen. Toen ik dit vernam, kon ik onmogelijk zwijgen, daar ik anders de straf van God en de toorn van uw ontstemming zou minachten. Liever bracht ik uwe goddelijke hoogheid verslag uit, zodat u kan bepalen wat u juist vindt.
Toen de keizer dat had gehoord, vooral dat men tegen hem en zijn rijk een samenzwering beraamde, werd hij buitengewoon toornig. En omdat hij geloofde dat de commissaris de waarheid sprak, liet hij de veldheren dadelijk en zonder onderzoek als gevangenen in de kerker werpen. Door goddelijke voorzienigheid gebeurde het dat hij in die dagen over dringende staatszaken juist zeer geërgerd was. Toen enige tijd verstreken was, kwamen hun lasteraars, de vijanden van de waarheid, weer naar de commissaris. Ze brachten hem het beloofde geld en drongen aan het doodvonnis tegen de gevangenen te laten uitspreken. Ze zeiden: "Op wiens gunst steunt het dat u tot nog toe hen in leven houdt en niet, nu ze toch reeds gevangen zijn, berecht. Ze zullen indien mogelijk nog ontkomen en hoewel in de gevangenis, met hulp van hun vrienden vrijkomen en ontsnappen. En tevergeefs, zo zal men vinden, hebben wij ons voor de vrede ingespannen.
Door hen aangezet ging de commissaris naar de keizer en sprak: "Gebieder, we hebben die misdadigers die tegen onze heerschappij een samenzwering op touw hebben gezet, nog in leven gelaten. Maar zie, ze hebben van hun voornemen niet afgezien. Buiten hebben ze handlangers, zoals ik pas heb vernomen." Toen de keizer vernam dat ze ook in de gevangenis nog plannen tegen hem beraamden, gaf hij het bevel, hen 's nachts door het zwaard te berechten. De commissaris die hiermee werd belast, liet de gevangenisopziener komen en deelde hem mee: "De drie mannen die je in bewaring hebt, zijn schuldig; tref alle voorbereidselen om ze in de nacht terecht te stellen."
Toen de gevangenisopziener Hilarion, dit vernam, werd hij zeer treurig. Onder tranen sprak hij tot de gevangenen: "Geëerde mannen, mijn vrienden, vrees en angst hebben mij getroffen en ik beef om uw lot. Ik zie ertegenop met u te spreken, maar de nood dwingt mij u te informeren. Had ik u niet leren kennen! Ik til er zwaar aan en het bedrukt me als ik met u spreek, omdat we reeds spoedig van elkaar gescheiden zullen worden. Het bevel kwam dat u de volgende nacht terechtgesteld wordt. Wanneer u voor uw persoonlijke aangelegenheden nog iets moet doen, tref dan regelingen. Wat de politiecommissaris mij heeft meegedeeld heb ik aan u overgebracht."
Toen de veldheren dit hadden vernomen, weenden ze bitter, verscheurden hun kleren (als teken van ontsteltenis) en rukten zich de haren uit. Ze aten stof, jammerden en klaagden en waren vertwijfeld over de onverwachte dood. Ze riepen: "Wat is de reden, welke misdaad hebben we begaan dat we niet voor onderzoek en rechtspraak gedagvaard worden zij het dan als misdadigers?"
Nepotianos echter herinnerde zich wat de heilige Nicolaas, de bisschop van de stad Myra, had gedaan. En onder tranen en zuchten, klaagde en bad hij : "Heer God van uw knecht Nicolaas, heb wegens uw goedhartigheid en, wegens de voorspraak van uw waardige dienaar Nicolaas medelijden met ons. Zoals u, door hem aan die drie mannen die onschuldig veroordeeld werden, barmhartigheid hebt getoond en hen aan het doodsgevaar hebt onttrokken, roept zo ook ons tot leven terug; want door de voorbede van hem, uw heilige priester, wordt u goedgunstig gestemd. Wij vertrouwen erop dat hij persoonlijk, indien niet lijfelijk; dan toch geestelijk aanwezig is en uw goedheid ook voor ons ter hulp roept, daar hij de benauwdheid en de kwelling van onze ziel doorziet."
En luid riepen ze samen : "Heilige Nicolaas, ook al bent u ver, dat uw voorspraak voor ons nabij weze, smeek voor ons bij de mensvriendelijke God, want hij vervult het verlangen van hen die vrezen en hun smeekbeden verhoort hij. Zo zullen wij door uw voorspraak uit het levensgevaar dat ons bedreigt, gered worden en door uw grootmoedigheid zal ons de mogelijkheid geboden worden persoonlijk tot bij U te reizen om uwe heiligheid te eren, geprezene vader." Zo baden de drie mannen en als uit één mond zonden ze hun beden tot God; daarbij begeleidde hen de hoop dat ze hulp en bijstand van de hemel zouden bekomen.
Door de genade van God, 'die zich over allen ontfermt' en die zich snel en beschermend opstelt voor 'wie hem met het hart zoekt' en die altijd het 'tot eer brengt, die hem eren' en die 'heelt, wiens hart terneergedrukt is' verscheen die nacht de heilige Nicolaas aan de keizer en sprak tot hem:"Constantijn, sta op en laat die drie veldheren die u in de gevangenis hebt, vrij; want ze worden ten onrechte belasterd. In geval gij niet naar mij wil luisteren, zal ik u in Dyrhachion een oorlog bezorgen en uw lichaam aan wilde dieren en vogels tot eten geven, nadat ik tot de grote Koning Christus tegen u gebeden heb."
Toen vroeg de keizer: "Wie bent u en hoe bent u op dit uur in mijn paleis gekomen?" De stem antwoordde: "Ik ben Nicolaas, de zondige bisschop van Myra de hoofdstad van Lykië." Met deze woorden verdween hij.
Daarop ijlde hij naar de commissaris en verscheen hem; hij sprak tot hem: "Ablabios, beschadigd aan verstand en zinnen, sta op en maak de drie veldheren die je gevangen houdt en die je uit geldzucht wil vernietigen, vrij. Als je ze niet wil vrijlaten, zal ik tegen u bij de grote Koning Christus pleiten; een vreselijke ziekte zal je overkomen en je zal tot voedsel voor de wormen worden. Je ganse familie zal op vreselijke wijze ten gronde gaan!" Toen vroeg de commissaris: "Wie bent u, dat u zoiets uitspreekt?" Hij antwoordde: "Nicolaas ben ik, de zondige bisschop van de hoofdstad Myra." Met deze woorden verdween hij.
Toen de keizer uit de slaap gewekt werd, riep hij zijn eerst ijlbode en droeg hem op: "Ga snel en meld de commissaris wat ik gezien heb, deze dingen zag ik in mijn droom." Tegelijkertijd zond ook de commissaris zijn ijlbode naar de keizer, om hem te melden wat hij had gezien. Hoewel nog vroeg in de morgen, liet de keizer de gevangenen voorleiden; de senaat en de commissaris waren aanwezig. Toen ze binnengekomen waren sprak de keizer tot hen: "Vertel me, met welke tovenarijen hebt gij zulke dromen gestuurd?" Zij zwegen echter. Toen dit hen een tweede maal gevraagd werd, antwoordde Nepotianus: "Gebieder en heerser, wij verstaan de tovenarij niet. Mocht men echter ontdekken dat wij zoiets beoefenen of een ander boosaardig middel ook al maar in gedachten tegen u overwogen hebben, dan zullen wij als straf onthoofd worden, heerser." Toen vroeg de keizer hen: "Is er u een zekere Nicolaas bekend?" Toen ze de naam Nicolaas hoorden, kwamen ze vol vertrouwen. Ze baden: "Heer, God van de heilig Nicolaas, eens hebt U door hem drie mannen gered die ten onrechte veroordeeld zouden worden. Bevrijd ook ons van dit dreigende gevaar, daar wij onschuldig zijn." Nog eenmaal sprak de keizer: "Zeg mij, wie is die Nicolaas en wat betekent hij voor u?" Toen verklaarde Nepotianos wie hij was en welk ambt hij uitoefende en wat hij voor hun ogen gedaan had, hoe hij drie burgers voor de terechtstelling behoed had; dat vertelde hij hem. "Wij hebben, Gebieder, in onze nood en ellende, zijn heilige gebeden ontboden en hem gesmeekt onze voorspreker te willen zijn bij de mensvriendelijke God."
Toen sprak de keizer: "Kijk, gij zijt vrij en spreek deze man dankbaarheid uit! Want niet ik schenk u het leven, maar God en Nicolaas, die gij ter hulp geroepen hebt. Begeef u naar Myra en laat u daar het haar snijden, dat in de gevangenis gegroeid is; betuig hem uw dank en meld hem ook vanwege mij: "Zie uw bevel heb ik uitgevoerd, bedreig mij niet meer, maar bid voor mij en mijn rijk. Kom op voor de vrede op de hele wereld bij God, de Gebieder en Waker van Alles!" Kostbare geschenken gaf hij hen mee, een met goud belegd evangelieboek, twee gouden luchters en ander gereedschap met gouden edelstenen versierd; dat moesten ze de heilige man, samen met een schrijven overbrengen.
Met die geschenken kwamen ze naar Lykië; ze betoonden de bisschop hun hoogachting en vertelden wat ze meegemaakt hadden. Dan overhandigden ze de brief van de keizer en de waardevolle geschenken. Ze lieten zich de haren scheren en deelden aan noodlijdenden hun eigen geld uit. Daarover verheugde zich Nicolaas; hij zegende hen en stuurde hen weg met een brief en een zegen voor de keizer. Nadat ze zo hun dank betuigd hadden en afscheid genomen hadden, keerden de drie mannen in blijde stemming naar huis. Ze prezen de mensvriendelijke God voor hun wonderbare redding. Hem is roem en macht in de eeuwen der eeuwen. Amen.