LESSCHEMA
VREEMDETALENONDERWIJS |
De
les is zo opgebouwd dat er voortdurend afwisseling is tussen gekende en
nieuwe leerstof. Het
centrale thema van elke les is punt 5: de WOORDENSCHAT. 1.
Begin met een GEKEND lied (1 of 2 à driemaal zingen - afhankelijk van
het aantal strofen. Let op de
uitspraak en verbeter die waar nodig (steeds kort en liefst terwijl de kinderen
zingen, zodat ze bij de herhaling rekening kunnen houden met je opmerking. Zorg dat het
lied melodisch en ritmisch in orde is. Liederen met
slechts 1 strofe zing je tot 3 maal onmiddellijk na elkaar, met gradatie, bijvoorbeeld door telkens een
andere toonhoogte te nemen of een andere
interpretatie. Liederen met meer dan 1 strofe slechts 1 keer zingen, tenzij je aan
het lied zodanig wil werken dat het voor uitvoering op een feest geschikt is. 2.
Een gedicht of een aftelrijmpje of een tongue twister of iets in die
aard, aangeleerd in een vorige les, herhaal je nu. Laat het
herhalen levendig gebeuren door de groepen kinderen af te wisselen (bijvoorbeeld nu
eens de jongens, dan de meisjes, nu eens 1 apart, dan weer samen, nu eens
de ene klas, dan de andere: er zijn veel variaties mogelijk.) Hier kun je ook
tellen, of de dagen van de week opzeggen, of de maanden van het jaar of
andere woordenrijen. 3.
Een gekend lied eenmaal zingen. 4.
Een nieuw lied of gedicht of tongue twister aanbrengen. 2 of 3 keer
zingen zodat snelle kinderen al min of meer mee kunnen zingen. 5. WOORDENSCHAT: DIT IS HET HOOFDTHEMA VAN DE LES Dit moet zeer levendig zijn: maak er
een show van. Per
les kies je een tiental nieuwe woorden en herhaal je woorden uit eerdere
lessen. Je zorgt per
woord voor een afbeelding of foto die je daarna kunt gebruiken om te
herhalen, zodat je niet moet vertalen. Groepeer de
woorden per thema. Bijvoorbeeld: fruit, groente, vervoer, klas, huis, tuin,
bos, huisdieren, boerderijdieren, wilde dieren, enz. 6.
Een lied of gedicht herhalen. 7.
Korte zinnen oefenen (vertaaloefening). Wat
zeggen Franse (Engelse) kinderen tegen: … Hier komen
korte zinnen en uitdrukkingen. De leraar zegt ze in het Nederlands en zegt
ze in de vreemde taal. De kinderen oefenen en herhalen (ook uit
vorige lessen) de zin of de uitdrukking alleen in de vreemde taal. 8.
Gekend lied of gedicht (kort) 9.
Tekst. Een
tekst op het bord klaargezet of op een blad geprint of geschreven. Per lesuur
lees en oefen je een gedeelte van de tekst die je daarna laat opschrijven
(vanaf de 3e klas) Zie punt 11. Neem teksten
waarin veel herhalingen voorkomen. De teksten zo
dikwijls oefenen dat de meeste kinderen deze teksten uit het hoofd kennen.
10.
Een gekend lied zingen 11.
De kinderen schrijven de tekst (of een gedeelte ervan) over en maken
er een kleine tekening bij. In de eerste en de tweede klas
laat je alleen een tekening maken. ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- Zorg voor een levendige en vloeiende overgang tussen de
verschillende onderdelen van de les. Zorg dat er geen hiaten vallen tussen de
onderdelen. En laat vooral de kinderen niet wachten. Opmerkingen geef je
tijdens de oefeningen, niet tussen de oefeningen. Tijdschema: punten 1 tot en met 10 mogen samen maximaal een
HALFUUR duren. De rest van de lestijd dient om de kinderen te laten schrijven
of te laten tekenen (1 en 2e klas). |