https://www.cielen.eu

 

LESSCHEMA VREEMDETALENONDERWIJS

 

De les is zo opgebouwd dat er voortdurend afwisseling is tussen gekende en nieuwe leerstof.

 

Het centrale thema van elke les is punt 5: de WOORDENSCHAT.

 

1. Begin met een GEKEND lied (1 of 2 à driemaal zingen - afhankelijk van het aantal strofen.

 

          Let op de uitspraak en verbeter die waar nodig (steeds kort en liefst terwijl

          de kinderen zingen, zodat ze bij de herhaling rekening kunnen houden met

          je opmerking.

 

          Zorg dat het lied melodisch en ritmisch in orde is.

 

          Liederen met slechts 1 strofe zing je tot 3 maal onmiddellijk na elkaar, met

          gradatie, bijvoorbeeld door telkens een andere toonhoogte te nemen of een

          andere interpretatie. Liederen met meer dan 1 strofe slechts 1 keer zingen,

          tenzij je aan het lied zodanig wil werken dat het voor uitvoering op een feest

          geschikt is.

           

2. Een gedicht of een aftelrijmpje of een tongue twister of iets in die aard, aangeleerd in een vorige les, herhaal je nu.

 

         Laat het herhalen levendig gebeuren door de groepen kinderen af te wisselen

         (bijvoorbeeld nu eens de jongens, dan de meisjes, nu eens 1 apart, dan weer

         samen, nu eens de ene klas, dan de andere: er zijn veel variaties mogelijk.)

         Hier kun je ook tellen, of de dagen van de week opzeggen, of de maanden 

         van het jaar of andere woordenrijen.

           

3. Een gekend lied eenmaal zingen.

           

4. Een nieuw lied of gedicht of tongue twister aanbrengen. 2 of 3 keer zingen zodat snelle kinderen al min of meer mee kunnen zingen.

           

5. WOORDENSCHAT: DIT IS HET HOOFDTHEMA VAN DE LES

          Dit moet zeer levendig zijn: maak er een show van.

            Per les kies je een tiental nieuwe woorden en herhaal je woorden uit

            eerdere lessen.

            Je zorgt per woord voor een afbeelding of foto die je daarna kunt gebruiken

            om te herhalen, zodat je niet moet vertalen.

            Groepeer de woorden per thema. Bijvoorbeeld: fruit, groente, vervoer, klas,

            huis, tuin, bos, huisdieren, boerderijdieren, wilde dieren, enz.

           

6. Een lied of gedicht herhalen.

           

7. Korte zinnen oefenen (vertaaloefening).

 

          Wat zeggen Franse (Engelse) kinderen tegen: …

          Hier komen korte zinnen en uitdrukkingen. De leraar zegt ze in het

          Nederlands en zegt ze in de vreemde taal. De kinderen oefenen en herhalen

          (ook uit vorige lessen) de zin of de uitdrukking alleen in de vreemde taal.

           

8. Gekend lied of gedicht (kort)

           

9. Tekst.

            Een tekst op het bord klaargezet of op een blad geprint of geschreven.

           Per lesuur lees en oefen je een gedeelte van de tekst die je daarna laat 

           opschrijven (vanaf de 3e klas) Zie punt 11.

           Neem teksten waarin veel herhalingen voorkomen.

           De teksten zo dikwijls oefenen dat de meeste kinderen deze teksten uit het

           hoofd kennen.

           

10. Een gekend lied zingen

           

11. De kinderen schrijven de tekst (of een gedeelte ervan) over en maken er een

            kleine tekening bij.

            In de eerste en de tweede klas laat je alleen een tekening maken.

           

----------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Zorg voor een levendige en vloeiende overgang tussen de verschillende onderdelen van de les. Zorg dat er geen hiaten vallen tussen de onderdelen. En laat vooral de kinderen niet wachten. Opmerkingen geef je tijdens de oefeningen, niet tussen de oefeningen. 

           

Tijdschema: punten 1 tot en met 10 mogen samen maximaal een HALFUUR duren. De rest van de lestijd dient om de kinderen te laten schrijven of te laten tekenen (1 en 2e klas).

 

 

 

https://www.cielen.eu