KAREL DE GOEDE, 2 maart
Luc Cielen in Rinkkrant 918 van 24 februari 2006
Carolus Bonus van Vlaanderen - ook genoemd Charles le Bon of Carlos el Bueno - werd ergens tussen 1080 en 1086 geboren.
Hij was de zoon van Canutus IV (Knud ofte Knoet) van Denemarken en kleinzoon van Robrecht I de Fries, graaf van Vlaanderen, die gehuwd was met Aleidis van Vlaanderen. Hij was deelnemer aan de tweede kruistocht (in een Duits boek staat eufemistisch dat hij op een lange pelgrimstocht naar het Heilig Land is geweest).
Op 17 juni 1119 wordt hij Graaf van Vlaanderen, in opvolging van zijn neef Boudewijn VII, die geen kinderen had en die reeds vóór zijn dood Karel als opvolger had aangewezen (Karel was adviseur van Boudewijn). De moeder van Boudewijn VII, Clementia van Bourgondië, was daar niet mee opgezet. Ze vond dat Willem van Ieper, die een bastaardzoon was van de familie, en laatste afstammeling van Robrecht de Fries in mannelijke lijn, de nieuwe graaf moest worden. Ze richtte zich tot de Franse koning en de graaf van Henegouwen die haar steunden en slaagde erin een aantal edelen in een samenzwering bijeen te brengen tegen Karel de Goede. Maar Karel kreeg de steun van de steden, die in die tijd geleidelijk machtiger werden, en kon de opstand onderdrukken. Dat betekende tevens het politieke einde van Clementia, die eerder in haar leven veel macht had verworven. Zij had het graafschap Vlaanderen al als regentes bestuurd terwijl haar man Robrecht II op kruistocht was, en had hetzelfde gedaan toen Boudewijn VII, bijgenaamd “met de Bijl” nog te jong was om zelfstandig het graafschap te besturen. Het was ook niet haar eerste opstand die ze predikte. In 1113 had ze al eens een opstand geleid tegen haar eigen zoon Boudewijn VII, omdat die - blijkbaar kende hij de slechte kanten van zijn moeder - haar weduwedeel niet wou geven. Boudewijn VII met de Bijl had zijn bijnaam gekregen omdat hij met sterke hand het volk en de steden beschermde tegen de al te inhalige adel, die met allerlei tolheffingen de ontwikkeling van de steden trachtte af te remmen. Zijn opvolger, Karel de Goede, heeft die politiek consequent voortgezet en wordt om die reden afgebeeld met een zwaard. Als zinnebeeld van zijn bescherming van het volk.
Kon Karel het zwaard ook hanteren?
Hoogstwaarschijnlijk wel, vermits hij mee op kruistocht is getrokken. In die eerste eeuwen van het tweede millennium gingen heiligheid en vechtlust nog perfect samen. De vader van Karel de Goede, Knut, was ook een vechtersbaas. In 1066 had Willem de Veroveraar Engeland veroverd, en dat was niet naar de zin van Knut. In 1085 bracht hij een grote vloot bijeen en voer naar Engeland. Maar onderweg viel zijn vloot uiteen, en van een invasie kwam niets in huis. Ten gevolge daarvan brak er een algemene opstand uit in Denemarken, vooral in het landsdeel Jutland. Knut vluchtte naar Odense (waar eeuwen later Hans Christian Andersen zal geboren worden), maar werd er in de Sint-Albanuskerk vermoord. Daarmee het voorbeeld gevend aan zijn zoon Karel de Goede, die hetzelfde overkwam in Brugge. Die deelde dat lot op 2 maart 1127. Hoe kon dat gebeuren?
Karel de Goede had de zijde van de steden gekozen en was daardoor in een jarenlang conflict geraakt met de adel. Vooral de familie van de Erembouds - die nochtans van onvrije afkomst was - was gebeten op Karel. In een conflict dat voor de rechtbank werd uitgevochten (hier dus voor een keer niet letterlijk, maar woordelijk) had Karel de euvele moed gehad om de povere afkomst van de familie in het openbaar te vernoemen. Dat had hij beter niet gedaan, want Bertulf, de proost van het kapittel van de Sint-Donaaskerk was een lid van de Eremboudsclan en was duidelijk zwaar op de tenen getrapt. Hij beraamde een samenzwering en slaagde erin Karel tijdens een mis, die hij in de Sint-Donaas bijwoonde, te laten doden.
De haat van de Erembouds stortte het graafschap Vlaanderen in een uiterst moeilijke opvolgingskwestie. Want Karel had geen rechtstreekse erfgenamen, dus moest in de zijtak van de familie naar een opvolger gezocht worden. Kandidaten bij de vleet, waarvan er twee boven kwamen drijven: Willem Clito en Diederik van de Elzas. Het zag er naar uit dat Willem Clito de nieuwe graaf zou worden, want hij kreeg voluit de steun van de Franse koning en van de adel, aan wie hij had beloofd om de macht van de steden te beknotten. Tegelijk beloofde hij aan de steden hén te steunen. Hij wedde duidelijk op twee paarden, en dat is in de politiek nooit zo’n goed idee. Toen de steden vernamen wat Clito écht met hen voorhad en dat Clito een anti-Engelse politiek wilde voeren, trokken ze hun steun in en wendden ze zich tot Diederik van de Elzas. Daar moest oorlog van komen. En zo gebeurde ook. De twee legers stonden tegenover elkaar bij Tielt. Clito slaagde erin Diederik in het nauw te drijven, die zich dan terugtrok en zich in Aalst verschanste. Clito trok hem achterna en belegerde de stad. Hier behaalde Diederik de overwinning. Clito werd zwaar gewond en stierf enkele weken later. De Guldensporenslag die 200 jaar later zou plaatsvinden was dus zeker niet de eerste strijd tussen steden en adel in het graafschap Vlaanderen. Diederik schonk de steden vele rechten en vrijheden. Hij trok tot viermaal toe op kruistocht naar het Heilige Land. Op de terugtocht van zijn tweede reis bracht hij het Heilig Bloed mee, dat nu nog steeds in Brugge bewaard wordt en eens per jaar in een prachtige stoet wordt rondgedragen, de Heilige Bloedprocessie.
Wat heeft Karel de Goede betekend voor Vlaanderen?
In de eerste plaats heeft hij de ontwikkeling van de steden mogelijk gemaakt en gesteund. In de tweede plaats heeft hij ervoor gezorgd dat Vlaanderen in vrede leefde met Engeland, wat economisch een bijzonder goede zaak was. In 1120 ondertekende hij een vredesverdrag met Hendrik I, koning van Engeland. Zijn grootste faam, en misschien wel één van de redenen om hem zalig te verklaren, kreeg hij door de hulp die hij aan het volk verstrekte tijdens de grote hongersnood van 1124-1125. Verder is zijn beleid gekenmerkt door de Pax Dei, de godsvrede die hij instelde en waarmee hij bezittingen van het volk en de kerk verdedigde tegen allerhande profiteurs. Daaraan dankte hij ook zijn bijnaam.
Hoe verliep het verder met Clementia, de grote tegenstandster van Karel de Goede? In Vlaanderen was haar rol uitgespeeld. Maar in 1121 huwt ze met Godfried I, hertog van Brabant, en probeert hem ertoe te bewegen om haar in Vlaanderen weer aan de macht te krijgen. Dat lukt niet. Wat haar wel lukt, is het invoeren van de kloosterregel van Cluny in de abdijen van Doornik en Gent. En daarmee heeft ze dan toch een grote stempel gedrukt op het culturele leven van Vlaanderen.
In een hagiografie die over Karel de Goede verscheen, staat met enige overdrijving te lezen: “Hij gaf zijn land de rust en de discipline van een klooster.”
Hij werd bijgezet in de Sint-Donaaskerk, maar in 1823 werd zijn gebeente overgebracht naar de Sint-Salvator. In 1883, midden in de Middeleeuwen-revival, wordt hij zalig verklaard.
En de moordenaars van Karel de Goede, de Erembouds, wat is er van hen geworden?
Veel vreugde hebben ze aan hun daad niet beleefd. De gevestigde adel was verontwaardigd over het feit dat een familie van onvrije afkomst de dood van de graaf, ondanks alles één van hen, op haar geweten had. Ze hadden de Erembouds ook steeds als parvenu’s gezien. Nu was de maat vol, de familie werd hardhandig en meedogenloos aangepakt en verdween van het toneel.
Karel de Goede is de patroon van Brugge.