JUDAS, 28 oktober

Luc Cielen in Rinkkrant 808 van 22 oktober 2004


Ik heb me steeds afgevraagd of er nog wel iemand Judas heet, omdat het toch een beladen naam is. Blijkt dat er toch heel wat mensen, ook in België, die naam dragen, vooral als familienaam dan, als voornaam ben ik hem nog nooit tegengekomen. Oorspronkelijk is de naam afkomstig van de vierde zoon van aartsvader Jakob. Het was deze Juda(s) die zijn broer Jozef spaarde van de dood door zijn broers aan te raden hem te verkopen.

 

Judas is een vorm van Juda en betekent: ‘hij die God looft’. In het Nederlands is de naam gekend als Juda en Judas. Die laatste versie komt ook als familienaam voor bij 25 families in West-Vlaanderen. In het Engels is het Jude; er zijn 47 families verspreid over België die deze naam als familienaam dragen. In het Frans: Jude; Grieks en Spaans: Judas; Italië: Giuda en in het Spaans: Judá.

Judah is ook bekend als schrijfwijze; 1 familie in Antwerpen draagt die naam.

Judasz is ook mogelijk, 3 families in Henegouwen heten zo.

 

De familienaam Judong (afgeleid van Judas) vind je bij 117 families in Limburg en Luik. De familienaam Jeudon wordt gedragen door 6 gezinnen in Henegouwen.

 

 

Om deze Judas te onderscheiden van Judas Iskariot, de apostel die Jezus voor dertig zilverlingen verraadde en er de oorzaak van is dat de naam in zo’n slecht daglicht staat, wordt hij ook Taddeüs genoemd. Taddeüs betekent: ‘de moedige, de dappere’, maar ook ‘de gelovige’ of ‘de belijder’. De schrijfwijze van deze naam kent nogal wat variaties. In het Nederlands: Taddeüs; Duits: Thaddäus; Engels: Thaddaeus en Thaddeus; Frans: Thadée en Thaddée; Grieks: Thaddaios; Italiaans: Taddeo - zo heten 24 families in Henegouwen -; Pools: Tadeusz; Portugees: Tadeu - die naam komt als familienaam voor bij 5 gezinnen in Wallonië.

Spaans: Tadeo en Tsjechisch: Tadeáš

Judas Taddeüs werd geboren in Nazaret, als zoon van Maria Kleophas, en van Alpheus. Hij stierf de marteldood in Suanir (Perzië). Zijn feest wordt samen gevierd met Simon de Zeloot, ook een apostel, die trouwens met Judas reisde en samen met hem de dood inging. Via zijn vader is hij, tezamen met zijn broer Jacobus de Mindere familie van Jezus.

 

In de evangelies wordt hij slechts driemaal genoemd, in de Handelingen van de Apostelen eenmaal. Een keer staat er ter verduidelijking bij dat het niet om Judas Iskariot gaat. Hij wordt door Matteüs ook Lebbeüs genoemd.

In het evangelie van Johannes (14,22) is het deze Judas die tijdens het laatste avondmaal aan Jezus de vraag stelt: “Heer, hoe komt dat Gij Uzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?”

Volgens de overlevering was hij na de hemelvaart van Christus werkzaam in Arabië, Mesopotamië, Syrië en Armenië.

 

Toen zijn broer Jacobus was gestorven, keerde Judas naar Jeruzalem terug en schreef van daaruit een brief naar de Kerken van het Oosten, waarin hij zich uitdrukkelijk richt tot de joodse bekeerlingen. Hij heeft zich daarbij laten inspireren door de brieven van Paulus aan dezelfde kerken.

Hij werd gemarteld met een knots of met een bijl gedood. De Grieken beweren echter dat hij aan een kruis werd gebonden en dan met pijlen werd doodgeschoten.

 

Zijn vermoedelijk stoffelijk overschot (zo goed als zeker is het gebeente niet van hem) wordt bewaard in de Sint-Pieter in Rome. Judas wordt vereerd in de Weense kerk ‘Am Hof zu den neun Chören der Engel’. Vanaf de 19e eeuw neemt zijn verering in parochiekerken en kloosters toe.

Kunstenaars hebben hem afgebeeld, vooral in Duitsland en Oost-Europa. De meest gekende meester is de Antwerpenaar A. Van Dyck die Judas in Wenen heeft afgebeeld met een winkelhaak als attribuut. Maar meestal wordt hij afgebeeld met een knots of knuppel, soms ook met een medaillon met de afbeelding van Christus op zijn borst. Dat laatste om erop te wijzen dat hij uiterlijk sterk op Christus geleek.

 

Judas wordt bij afbeeldingen van de 12 apostelen heel dikwijls als laatste van de 12 afgebeeld. Meestal ontbreekt hij echter in de rij en is hij vervangen door Paulus.

Hij is de patroon van hopeloze zaken (wegens naamgenoot van Judas Iskariot, de verrader van Christus).

 

 

DE LEGENDE

Na dood, verrijzenis en hemelvaart van Christus stuurt apostel Thomas Judas naar koning Abgar van Edessa omdat die korte tijd daarvoor een brief had geschreven aan Jezus. Die brief luidde als volgt: “Abgar, koning, zoon van Euchassius, aan de god Jezus, die zich vertoond heeft in het land van Jeruzalem, gegroet! Ik heb over u horen spreken, over de genezingen die u tot stand brengt zonder gebruik te maken van kruiden noch medicijnen. Die de blinden weer laat zien, de lammen weer laat lopen, de melaatsen geneest en het leven schenkt aan de doden. Om die reden, omdat u zovele wonderen hebt verricht, ben ik ervan overtuigd dat u God bent of Zijn zoon.

Ik schrijf u in de hoop dat u het zich zou verwaardigen om tot mij te komen om mij van een ziekte, die me sinds lange tijd kwelt, te genezen. Ik heb ook gehoord dat de joden tegen u samenspannen en valstrikken voor u spannen. Ik smeek u, kom naar mij. Ik bezit een kleine maar eerlijke stad die groot genoeg is voor ons beiden.

 

Jezus antwoordde als volgt: “Gelukkig zijt gij die in mij gelooft zonder mij gezien te hebben! Want er staat over mij geschreven: zij die mij zien geloven me niet en zij die me niet zien, geloven.

 

Wat betreft uw vraag om naar u te komen, is het eerst noodzakelijk dat ik volbreng waarvoor ik gezonden ben en dat ik daarna terugkeer tot Hem die me gezonden heeft. Maar van zodra ik teruggekeerd zal zijn in de hemel, zal ik u een van mijn leerlingen sturen om u te genezen en u het leven weer te geven.”

Abgar, die begreep dat hij Christus nooit in levende lijve zou ontmoeten, zond toen een schilder om een portret te maken van Christus. Maar toen de schilder bij Christus kwam, straalde het gezicht van Christus zo fel, dat hij de gelaatstrekken niet kon onderscheiden en dus niet in staat was een portret te tekenen. Toen Jezus dat zag, drukte hij zijn goddelijke gezicht in de mantel van de kunstenaar, zodat zijn beeltenis daarin werd afgedrukt. De kroniekschrijver voegt eraan toe: ‘Het was een gezicht van een man met grote ogen, volle wenkbrauwen, een lang gezicht. Hij had gebogen schouders, wat duidt op een zekere volwassenheid.’

 

Toen de brief van Jezus in Edessa was gearriveerd, ging daar zo een kracht van uit dat geen heiden nog langer in de stad kon verblijven. Geen tiran kon de stad aan zich onderwerpen of de bevolking ervan onderdrukken. Maar toen eeuwen later de stad werd ingenomen door de Sarasijnen, verloor de stad de privileges die aan deze brief waren verbonden.

 

Toen Judas bij Abgar kwam, zag de koning dat er een wonderlijk licht uitstraalde van de apostel, zodat hij hem als een leerling van Jezus herkende. Hij begroette hem dan ook met de woorden: “Jij bent werkelijk een leerling van Jezus, de zoon van God, die me beloofd heeft een van zijn leerlingen naar mij te sturen om me te genezen en me het leven weer te geven!”

Judas antwoordde: “Als u in Christus gelooft, zullen al je verlangens ingewilligd worden.”

Abgar: “Zeker geloof ik in Hem, en ik ben bereid de slechte joden, die hem gekruisigd hebben, te laten onthoofden.”

Koning Abgar nu was melaats. Judas nam de brief en wreef ermee het gezicht van de koning af. Op slag was Abgar genezen van zijn ziekte.

Judas begeeft zich korte tijd later, samen met de apostel Simon naar Perzië. De legenden over het verblijf in Perzië komen aan bod in het verhaal over Simon, maar sterk verkort geef ik ze hier weer.

 

In de tijd dat Judas in Perzië werkzaam is moet het Perzische leger ten strijde trekken tegen een Indisch leger. Twee magiërs voorspellen de ondergang van het Perzische leger, maar Judas en Simon voorspellen dat de Indiërs zich zonder strijd zullen overgeven aan de Perzen, wat ook gebeurt.

Verschillende raadgevers van de Perzische koning verliezen door magische krachten het vermogen om te spreken. Maar Judas en Simon tekenen een kruis over hen en ze krijgen de spraak terug.

De magiërs houden niet op het koningshof lastig te vallen. Judas en Simon sturen daarom giftige slangen naar hen, die de magiërs bijten. Maar op bevel van de apostelen zuigen de slangen hun gif ook weer uit de wonden, zodat de magiërs na drie dagen weer genezen zijn.

 

Op een bepaald moment breken er twee uitgehongerde wilde tijgers uit. Judas en Simon treden hen tegemoet en temmen ze, zodat ze zo mak worden als lammetjes.

 

Bij een rechtszitting wordt een diaken aangeklaagd. Hij zou de verwekker zijn van een kind bij een maagd. Judas is overtuigd van de onschuld van de diaken en geeft de boreling het bevel te getuigen. Daarop bevestigt het kind dat de diaken niet zijn vader is. Als de aanklagers dan vragen wie dan wel de vader is, geeft Judas het kind het bevel te zwijgen, zodat de moeder niet in gevaar wordt gebracht.