HIËRONYMUS, 30 september (ook 1 oktober)
Luc Cielen in Rinkkrant 805 en 806 van 1 en 8 oktober 2004
Voor één keer toch maar eens een tekening uit een stripverhaal. Uit het album: De Dolle Musketiers van Suske en Wiske, uit de tijd dat Kalmthoutenaar Willy Vandersteen (tekenaar van Suske en Wiske) nog écht creatief was. Waarom? Omdat Jeroms naam de Franse versie is van Hiëronymus.
Jerom is, dank zij zijn optreden in die stripreeks, zowat de algemene naam geworden die men aan krachtpatsers geeft. En dat is niet helemaal onterecht, ook niet voor Hiëronymus van wie die naam afstamt. Want hij was een krachtpatser, misschien niet zozeer op het fysieke vlak, wél wat woord en geschriften aangaat. Maar daarover straks meer.
In het Frans heet hij dus Jérôme, in het Engels Jerome of Hiero, in het Hongaars: Jeromos, in het Italiaans: Gerolamo, Geronimo, Girolamo; in het Pools Hieronim; in het Spaans en Portugees: Jerónimo; in het Tsjechisch: Jeroným en in het Nederlands kennen we hem onder de namen Jeronymus, Jeroom en vooral Jeroen. Het is een voornaam die niet meer in de top 100 van voornamen voorkomt, in tegenstelling tot zo’n 15 tot 20 jaar geleden toen hij erg in de mode was. Onze eigenste voorzitter van het Schoolbestuur heeft zijn oudste zoon toen zo genoemd.
Succes van heiligen lees je verder af in de familienamen die uit zijn voornaam zijn ontstaan. En Hiëronymus heeft succes gehad de afgelopen eeuwen. Dat resulteerde in België in familienamen als Hieronimus (1);Hironymus (1); Jeronimo (19); Jerome (54); Jérôme (214); Jérosme (15); Jeronne (17); Gerome (10); Geromme (3); Gérôme (83); Jeromin (2); Girolamo (4) en Jerónimo (4). In totaal 413 families, hoofdzakelijk in Wallonië die hun naam hebben afgeleid van Hiëronymus.
Er zijn ook enkele heel bekende figuren die zijn naam dragen. De Nederlandse auteur Jeroen Brouwers, de Nederlandse schilder Hiëronymus Bosch met zijn haast demonische taferelen, de schoolmeester-dichter Hiëronymus van Alphen (1746-1803) auteur van “Jantje zag eens pruimen hangen”, De Antwerpse prentdrukker uit de 16e eeuw Hiëronymus Cock, werkzaam in ‘De Vier Winden’; de Nederlandse wielrenner (en winnaar van enkele etappes in de Ronde van Frankrijk) Jeroen Blijlevens; de Nederlandse acteur (vooral filmacteur met internationale faam) Jeroen Krabbé. Dan is er nog het prachtige, bijzonder mooi gerestaureerde Jerónimoklooster in Bélem bij Lissabon, waar boven de ingang de klassieke voorstelling (met leeuw) van de heilige staat gebeiteld. En dan hebben we nog de kinderboekenreeks “Saskia en Jeroen” van de Nederlandse auteur Jaap ter Haar (in Rinkrank bekend vanwege zijn versie van de Middeleeuwse sage Tristan en Isolde, dat in 5e en 6e klas tot de vertelstof behoort).
De heilige Hiëronymus is trouwens zéér bekend in Rinkrank. Zijn legende behoort tot de legendenschat die in 1e en 2e klas wordt verteld. Op het herfstfeest vorig schooljaar vertelde juf Leen op ontroerende en spannende wijze deze legende. Een fragment ervan kan je zien op de DVD-Video waarop een compilatie van schoolfeesten van Rinkrank is bijeengebracht.
Wie was Hiëronymus?
Hij heette Sophronius Eusebius Hiëronymus en werd geboren omstreeks het jaar 347 in Stridon (dat nu Sdrin heet) in Kroatië uit christelijke ouders, maar werd desondanks niet gedoopt. Hij had een vurige, zelfs hevige cholerische aard, maar was ook een goed student. Vanaf zijn jeugd verbleef hij in Rome, waar hij de kans kreeg zijn studiehonger te stillen. Eerst bestudeerde hij de heilige schriften en kwam daarna in contact met de klassieken, zoals Cicero en Plato. Die spraken hem véél meer aan en hij weigerde dan ook nog langer de eenvoudige teksten van de heilige boeken lezen.
Hij verlaat Rome om te reizen. Hij komt in Trier - toen de grootste Romeinse stad ten noorden van de Alpen - en leert daar het kluizenaarsleven kennen. Dat trekt hem aan en hij keert terug naar Italië en in de buurt van Aquileia vestigt hij zich als kluizenaar. Maar enigszins ongedurig besluit hij kort daarop een pelgrimstocht te maken naar het Heilige Land. Hij vertrekt, maar wordt onderweg door ziekte opgehouden en moet daardoor in Antiochië (= Antakya) blijven. Daar, het was midden in de vastentijd - hij ligt met hoge koorts te bed en men bereidt reeds zijn begrafenis voor - heeft hij een droom. Daarin hoort hij de bazuinen van het Laatste Oordeel en ziet hij zichzelf vóór de Goddelijke rechtbank staan en moet de vragen van de Hoogste Rechter beantwoorden. “Ben je christen?” “Ja,” zegt Hiëronymus. Waarop God: “Je liegt, je bent geen christen, je bent een ciceroniaan! Daarvoor wordt je veroordeeld tot het ontvangen van slagen.” Een engel komt op hem toe en geeft hem een flink pak slaag. Hiëronymus smeekt om vergiffenis, en dat doen de omstaanders ook. “Heer, roept hij uit, ik zal nooit ofte nimmer nog profane boeken lezen, want ik besef nu dat ik U daardoor verloochen!”
Amper heeft hij dit uitgesproken of hij schiet wakker en ziet zich te bed, nat van de tranen en met blauwe plekken op zijn schouders van de hemelse rammeling. Hij geneest en de rest van zijn lange leven houdt hij zich uitsluitend nog met de heilige schriften bezig.
Na dat visioen beseft hij ook dat hij een echte christen moet worden en hij laat zich dopen en als hij 26 jaar oud is wordt hij priester gewijd. In Antiochië studeert hij ijverig Grieks en Hebreeuws en trekt naar Constantinopel om zich verder in het Grieks te bekwamen. Hij verdiept zich onder andere in het werk van Origenes.
Paus Damasus I hoort over hem spreken als een zeer bekwame geleerde en roept hem naar Rome terug. Daar krijgt Hiëronymus de functie van pauselijk secretaris aangeboden met de opdracht om de Latijnse bijbelvertaling te herzien. Hij neemt die taak op en vindt daarbuiten nog tijd om een grote groep rijke Romeinse weduwen en vrouwen om zich heen te verzamelen en hen als geestelijk raadsman terzijde te staan. Paus Damasus sterft en Hiëronymus zet alles op alles om tot nieuwe paus verkozen te worden. Maar door zijn hevig karakter en zijn strijdvaardigheid, en dan vooral de manier waarop hij vele priesters en monniken de les had gespeld omwille van hun weinig christelijk leven, heeft hij in Rome heel wat tegenstanders gekregen. Die willen hem dan ook liever niet als paus. Ze zoeken een middel om hem belachelijk of onbekwaam te maken en ze vinden er ras iets op. Ze kennen zijn gewoonte om net iets te lang te bed te blijven en dan ‘s morgens hals over kop naar de kerk te stormen. Daar maken ze misbruik van. Op een nacht spelen ze het klaar om ongezien in zijn slaapvertrek binnen te dringen en een vrouwenkleed op zijn bed te leggen terwijl hij slaapt. Tegen de ochtend schiet hij zoals gewoonlijk iets te laat wakker, trekt snel het kleed aan dat op zijn bed ligt en rept zich naar de kerk om de mis op te dragen. Hij heeft niet door dat hij een vrouwenkleed aan heeft. De kerkgangers zien hem verbaasd aan en daarvan maken zijn tegenstanders handig gebruik om hem belachelijk te maken en onwaardig om het hoogste kerkambt op te nemen, vermits hij zogezegd met een vrouw het bed deelde, wat het kleed trouwens bewijst.
Hiëronymus wordt geen paus, de keuze valt op een veel bescheidener figuur. Hij is in alle staten, en verslagen en vernederd keert hij Rome de rug toe. Hij trekt naar de Nitrische woestijn bij een groep monniken, maar na een dispuut verlaat hij ook hen al snel. Dan vestigt hij zich in Bethlehem, en daar blijft hij tot zijn dood. Daar vervoegen hem de christelijke vrouwen uit Rome en hij richt voor hen twee kloosters op. Ook mannen komen zich bij hem scholen en voor hen richt hij dan ook een klooster op. Vijfendertig jaar lang leeft hij in Bethlehem en werkt er onverdroten aan de Latijnse vertaling van de bijbel, die hij nu dankzij zijn talenkennis rechtstreeks uit het Hebreeuws en het Grieks vertaalt. Dit werk is bekend geworden als de Vulgaat en is tot in de 19e eeuw dé grote leidraad geweest voor de Westerse katholieke kerk. Al is hij kluizenaar, hij houdt zich toch voortdurend op de hoogte van het reilen en zeilen binnen de kerk. Hij ontvangt veel brieven, maar schrijft er zelf nog veel meer, meestal van sterk polemische aard. Zijn grootste correspondent was de heilige Augustinus. 19 brieven van hem aan Augustinus zijn tot op heden bewaard gebleven. Uit zijn brieven blijkt duidelijk dat hij een lastig en onaangenaam man was.
Eén van de vele disputen waarin hij betrokken was, en die hij bleef volhouden tegen alle andere overtuigingen in, was zijn mening over het ontstaan van het kloosterleven en wie nu de eerste monnik was. Volgens haast iedereen was dat natuurlijk Antonius (die met het varken), maar Hiëronymus beweerde bij hoog en laag dat het Paulus van Thebe was. Misschien heeft hij wel gelijk, vermits hij naast zijn grote bijbelvertaling ook jarenlang gewerkt heeft aan de eerste kerkgeschiedenis: “De Viris Illustribus”. Hij was het ook die een onderscheid maakte tussen anachoreten en eremieten. Een eremiet leeft in een soort kloostergemeenschap en volgens opgelegde regels, een anachoreet leeft alleen in ascese en gebed, los van alle menselijke bindingen.
Naar het eind van zijn leven laat hij bij de ingang van de grot waar Christus is geboren een graf bouwen. Daarin werd hij dan begraven in het jaar 420.
Enkele grote kunstschilders hebben hem afgebeeld. Onder hen Michelangelo, Lukas Cranach de Oudere en Albrecht Dürer. Meestal met een leeuw aan zijn voeten. Die leeuw was eigenlijk een zinnebeeld voor zijn karakter, maar kreeg later een meer legendarische uitleg. Dat verhaal vertel ik volgende week. Hij is de patroon van Dalmatië, Lyon en van studenten, geleerden en asceten.
Hiëronymus was één van de vier grote kerkvaders. Zijn gezellen zijn:
AMBROSIUS (zie Rinkkrant 713)
AUGUSTINUS
GREGORIUS DE GROTE (paus)
Als in vijfde en zesde klas het katholicisme ter sprake komt in de geschiedenisperiode, dan komen deze vier grote kerkvaders ook aan bod. Twee van hen zijn nu ook reeds ter sprake gekomen in de Rinkkrant. Twee komen later nog aan de beurt. Van hen is alleen Hiëronymus vereerd met een legende die ook geschikt is om aan kinderen in de lagere school te vertellen. Omwille van die legende wordt hij afgebeeld in gezelschap van een leeuw, maar naar het schijnt was de afbeelding met de leeuw er vóór de legende, en is de legende ontstaan naar aanleiding van de afbeelding; cfr. de kip en het ei, wat was er eerst? Ik vermoed in dit geval dat de afbeelding er eerst was, want het klinkt vrij aannemelijk dat Hiëronymus al snel met een leeuw werd afgebeeld om zijn vurig en hevig karakter en zijn onverzettelijkheid uit te beelden.
Nu de legende:
Op een dag zat Hiëronymus temidden van zijn monniken bij het klooster in Bethlehem. Hij las hen voor uit de Heilige Schrift, waarvan hij de vertaling voltooid had. De monniken hadden aandachtig geluisterd, maar allengs waren ze lichtjes ingedommeld. Plots naderde uit de heuvels een leeuw. Langzaam kwam hij dichterbij. Opeens merkte een van de monniken de leeuw op, slaakte een kreet en wekte daardoor zijn medebroeders, die hals over kop het klooster invluchtten. Hiëronymus keek op uit zijn heilige boek, zag de leeuw naderen en één ogenblik dacht hij eraan ook naar binnen te vluchten, maar merkte toen dat het arme dier mankte.
De leeuw kwam dichter, zette zich bij Hiëronymus neer en hief een poot op. Hiëronymus nam ze vast, bekeek de poot en zag dat een doorn stevig in het vlees was doorgedrongen. Met een korte ruk trok hij de doorn eruit, zegende de leeuw, stond op en ging het klooster binnen, waar de monniken vol spanning hadden toegekeken. Toen Hiëronymus de poort achter zich wilde sluiten, zag hij dat de leeuw hem gevolgd was. Vriendelijk sprak Hiëronymus de leeuw toe en verzocht hem zich weer in de wildernis terug te trekken. Maar de leeuw zette zich neer en keek Hiëronymus met dankbare ogen aan. Toen nodigde de heilige de leeuw uit om mee binnen te komen in het klooster. De monniken vluchtten alle kanten uit, maar Hiëronymus stelde hen gerust en vroeg hen dichterbij te komen. Schoorvoetend kwamen de monniken en stelden zich om Hiëronymus en de leeuw op. De leeuw keek hen een voor een aan en telkens als hij een monnik in de ogen keek, boog die zijn hoofd.
“Broeders,” zei Hiëronymus, “deze leeuw was gewond, hij had een doorn in zijn poot. Ik heb die eruit gehaald, en nu wil de leeuw bij mij blijven. Wat gaan we doen?”
“Vraag hem om weg te gaan,” zei een van de monniken en de anderen knikten instemmend.
“Nee, zei Hiëronymus, de leeuw wil bij mij blijven.”
“Maak een kooi voor hem,” zei een andere monnik.
“Een leeuw hoort niet in een kooi,” antwoordde Hiëronymus “en bovendien kan hij ons misschien nog dienstig zijn. Is er niet een taak die we hem kunnen geven?”
“Hij kan het klooster bewaken,” zei een monnik.
“Hij kan op jacht gaan voor ons,” zei een andere.
“Wij monniken eten toch geen vlees,” zei Hiëronymus. “Maar ik weet al wat. Hij kan de wacht houden, niet bij het klooster, maar bij de ezel die elke dag het hout aandraagt voor de kloosterkeuken. Zo zullen andere wilde dieren de ezel niet durven naderen en hoeven er niet langer elke dag twee monniken bij de ezel te blijven.”
“Dat is een goed idee,” zeiden de anderen.
En zo gebeurde.
Reeds vanaf de volgende dag werd de leeuw aan het werk gezet. De ezel ging naar het bos, de monniken hakten het hout, terwijl de leeuw rustig een oogje in het zeil hield bij de ezel die op een weiland aan het grazen was. Tegen de avond keerden de monniken met een vracht hout uit het bos en laadden dat op de rug van de ezel. Gevolgd door de leeuw keerden ze naar het klooster terug en kookten er hun avondmaal op het vuur dat ze van het hout stookten. En de leeuw kreeg zijn portie van het eten, al was het dan niet zijn gewone kostje, maar waren het slechts knollen, granen en groenten.
Zo verliep het ook de volgende dagen.
Weken gingen voorbij en de leeuw volbracht elke dag trouw zijn dienst. Meer dan eens kon hij een bloeddorstig roofdier op afstand houden. Tot alle wilde dieren in de streek wisten dat de ezel geen buit meer voor hen was. Dan werd het zo rustig dat de leeuw af en toe, als de zon op haar hoogste stand was gekomen, een middagdutje kon doen. Niemand zou de ezel kwaad berokkenen.
De monniken hadden dank zij de leeuw nu veel meer hout kunnen verzamelen dan vroeger en zo kwam het dat het op een dag niet nodig was om naar het bos te gaan. Maar de ezel moest wel nog wat gras te grazen hebben.
De monniken stelden aan Hiëronymus voor om de ezel nu maar eens alleen naar de weide te laten gaan en de leeuw mee te sturen om hem te bewaken. De ezel kende de weg toch en de leeuw ook.
Hiëronymus gaf zijn toestemming en van die dag af trokken leeuw en ezel af en toe ‘s morgens getweeën naar buiten en als de zon onderging keerden ze trouw terug naar het klooster, waar de leeuw dan zijn dagelijks rantsoen kreeg. En iedereen was tevreden.
Eens op een warme dag stond de ezel te grazen in de schaduw van een boom aan de rand van het bos. De leeuw lag wat verderop op de rotsen en keek toe. Maar de hitte was loodzwaar en de ogen van de leeuw vielen dicht. Hij legde zijn kop op zijn poten en dommelde in. Dan richtte hij de kop weer even op, trok met moeite een oog open, zag dat de ezel aan het grazen was, legde zijn kop weer neer en viel in slaap, een diepe slaap.
In de verte naderde een karavaan, kooplui op weg naar Egypte. Toen ze op de weg, beneden in het dal voorbijkwamen en omhoog keken naar het bos, zagen ze de ezel. Ze slopen er naartoe, keken behoedzaam om zich heen, zagen nergens een levende ziel en namen de ezel mee. De ezel verzette zich, maar niets hielp. Zijn belagers waren met zovelen, hij werd meegesleurd, vastgebonden en met de karavaan meegenomen.
Tegen de avond, toen de zon onderging en een frisse wind uit het gebergte neerdaalde, werd de leeuw wakker. Hij geeuwde, likte zich de lippen, geeuwde nog eens, stond op, rekte zich uit en liep op een drafje naar de weide. Geen ezel te zien. Hij trachtte de geur op te snuiven, maar ook die was weg. De leeuw werd ongerust, liep naar hier, naar daar, maar nergens vond hij een spoor van de ezel. Het werd stilaan donker en de leeuw kreeg grote honger. Dus liep hij naar het klooster terug.
Toen de leeuw daar zo alleen bij het klooster aankwam, keken de monniken verschrikt op. Waar was de ezel? Maar vragen hielp niet, de leeuw zat daar neergeslagen.
“Hij heeft de ezel verslonden!” riep een van de monniken.
“Ja, zo is het,” zeiden de anderen, “een leeuw kan zijn ware aard nooit verloochenen. Hij heeft vast en zeker onze ezel opgegeten.”
“Dan moet hij daarvoor gestraft worden,” zei Hiëronymus, “welke straf zullen we hem geven?”
“Alleen nog water en brood voor avondeten,” stelden de monniken voor.
“Zo zal het zijn,” besliste Hiëronymus, “en voortaan zal hij het hout moeten dragen.”
Het leven van de leeuw veranderde grondig. Elke morgen trekt hij nu naar het bos, wacht daar liggend op de rotsen tot de monniken het hout op zijn rug stapelen en trekt dan met hen weer naar het klooster. Zijn avondmaal is magere kost.
Op een dag ligt de leeuw voor het klooster te soezen. De monniken zijn die dag thuisgebleven. Opeens spitst hij de oren. In de verte nadert een karavaan. Hij staat op, rekt zich en kijkt in de verte, snuift de geuren op. Langzaam begeeft hij zich naar de weg waarlangs de karavaan zal passeren. Gewoon nieuwsgierigheid. Maar plots is hij een en al aandacht. Vóór de karavaan loopt een ezel. Zo is het de gewoonte, een ezel vindt beter zijn weg dan de kamelen. Maar die ezel... het is de ezel van het klooster. De leeuw drukt zich tegen de rotsen, sluipt achter de struiken en opeens springt hij brullend te voorschijn. Dieren en mensen in de karavaan slaan in paniek op de vlucht, behalve de ezel, die heeft zijn kameraad de leeuw herkend en rent op hem toe. De dieren van de karavaan volgen hem en de ezel leidt hen naar het klooster. Ook de leeuw volgt hen.
Daar zien de monniken vol verbazing hoe een kudde kamelen zich in hun klooster verspreidt, voorafgegaan door de ezel, die ze herkennen en gevolgd door de leeuw. Nu weten ze dat ze de leeuw fout beoordeeld hadden.
Hiëronymus laat de poort van het klooster sluiten.
Even later wordt er hard op de poort gebonsd. De kooplui komen hun kamelen opeisen. Hiëronymus laat hen bij zich komen en verwijt hen dat ze de ezel van het klooster hebben gestolen.
“We zullen het nooit meer doen!” zeggen de kooplui, “Krijgen we onze kamelen terug?”
“Ja,” zegt Hiëronymus, “maar wat geven jullie in ruil en om jullie misdaad goed te maken?”
“We geven u de helft van al de olie die we hebben en voortaan zal het klooster elk jaar nog eens zoveel olie krijgen. En na ons zullen onze kinderen dat ook doen.”
“Zo is het goed,” zegt Hiëronymus, “neemt de kamelen, gaat heen en doet voortaan wat jullie beloofd hebben.”
De kooplui vallen op hun knieën, smeken hem nog eens om vergiffenis, krijgen de zegen van Hiëronymus en vertrekken.
Bij de poort van het klooster staat de ezel, naast hem ligt de leeuw, als wilde hij tonen dat hij nooit ofte nimmer nog van de zijde van zijn vriend zal wijken.
Men vertelt ook dat toen Hiëronymus oud was geworden en op zijn sterfbed lag, de leeuw bij zijn sponde zat.