DIERKUNDE
(wereldoriėntatie)
Kinderen zijn van jongs af bijzonder geboeid door dieren. Om
die reden wordt er in kleuterschool en lagere school veel aandacht besteed aan
dieren. Niet dat de kinderen dieren mee in de klas brengen, dat raden we -
uit respect voor het dier - ten stelligste af, maar wel als hoofdfiguren in
talloze verhalen en als onderwerp van lessen W.O.
Het verhaal dat tijdens het herfstfeest wordt verteld is
steeds een verhaal over dieren. Enkele voorbeelden: Franciscus en de wolf van Gubbio;
Hiėronymus en de Leeuw; De jongen die katten leerde tekenen enz.
De inhoud van vele taallessen gaat over dieren.
Een van de eerste
taalperiodes in eerste en tweede klas is
heel bijzonder gericht op dieren: daarin worden dierenfabels verteld en gelezen.
Boetseren gebeurt bijna altijd met dieren als
onderwerp, in alle klassen.
De lessen W.O.-Dierkunde worden bijna altijd
klasoverschrijdend aangeboden.
In derde en vierde klas (soms ook nog vijfde klas) zijn er
periodes dierkunde. Daarin worden
dan enkele dieren besproken. Dat gaat als volgt:
Eerste dag:
De leerkracht brengt een boeiend en levendig verhaal over het
dier dat hij heeft gekozen.
De leerkracht en de kinderen maken schetsen van het dier.
De leerkracht brengt het dier in een ruimere context:
geschiedenis, aardrijkskunde, ecologie, maar ook in liederen, gedichten en
uitdrukkingen. Die gedichten en uitdrukkingen worden gememoriseerd.
Tweede dag:
De kinderen vertellen zelf over het dier dat de dag voordien
besproken is. Zij vertellen over eigen ervaringen met dat dier. Of wat ze erover
gelezen hebben. Het is opvallend dat vele kinderen de avond voordien thuis een
en ander opgezocht hebben over dat dier. Leerkracht en kinderen maken een aantal
schetsen van het dier in verschillende houdingen. Dit wordt goed geoefend zodat
de kinderen snel en vrij correct het dier kunnen typeren.
De leerkracht geeft uitleg over dieren die verwant zijn aan
het dier dat besproken is.
De kinderen zoeken nu op en nemen teksten en tekeningen over
uit diverse boeken.
De kinderen schrijven eigen teksten over het dier of een
verwant dier.
Derde dag en verder
De derde dag verloopt zoals de eerste dag maar over een ander
dier. Zo gaat de periode verder, waarbij steeds de leerkracht eerst zelf een
dier voorstelt en dan de kinderen laat aanvullen. Dit is belangrijk om een goede
luisterhouding aan te leren. Ook al weet een kind al veel over een dier, toch
moet het eerst naar het verhaal luisteren dat de leerkracht brengt. Deze moet dan
ook zorgen dat zijn verhaal heel boeiend is en een afgewerkt geheel is. Maar
niet alles hoeft in dat verhaal verteld te worden, wat ontbreekt mogen de
kinderen aanvullen.
Het verhaal gaat ook steeds vooraf aan de waarneming. Eerst
het woord, dan het beeld is een belangrijke stelregel. Laten we de kinderen
eerst waarnemen dan valt op dat ze niet zoveel zien, maar vertellen we eerst, en
laten daarna waarnemen, dan zien we dat de kinderen veel betere waarnemers zijn
geworden. Het tekenen van de dieren bevordert ook de waarneming: hoe zitten die
achterpoten aan het lichaam, hoe is de kop, hoe is de romp, hoe zitten de
vleugels eraan? Al tekenend wordt dit bestudeerd.
|