BEWEGING

         

Een kind moet voldoende beweging hebben om gezond te zijn.

De school moet daarom mogelijkheden creëren om het kind in beweging te zetten of het gelegenheden

bieden om te bewegen.

Dit kan gaan om geleide beweging of om vrije beweging.

 

Geleide beweging

Lichamelijke opvoeding (kleuterschool en lagere school)

Zwemmen (kleuterschool en lagere school)

Ritmiek (kleuterschool en lagere school)

Vingerspelletjes (kleuterschool)

Bewegingspelen (kleuterschool en lagere school)

Dans (kleuterschool en lagere school)

Tijdens de instructie: de kinderen komen bij de leerkracht die de instructie geeft en staan bij of rondom

de leerkracht.

Het is beter dat de kinderen daarbij staan, en niet zitten (kleuterschool en lagere school).

Tijdens de herhaling: vooral bij de dagelijkse mondelinge herhaling na de muzikale opmaat worden er

bewegingsmomenten ingebouwd (lagere school).

 

Voorbeelden:

Klappen en stappen van tafels van vermenigvuldiging en deling. Ook bij reeksen van optellingen

en aftrekkingen.

Diverse bewegingen bij het oefenen van teksten (gedichten, rijmpjes).

Diverse bewegingen bij het oefenen van woordsoorten.

Diverse bewegingselementen bij het oefenen van vreemde talen (Frans, Engels).

Bewegingselementen oefenen bij toneelspelen (uitbeelden van gevoelens).

Enkele keren per week een loopparcours afwerken.

Bij de schoolfeesten steeds een bewegingsmoment inlassen: een wandeling, een spelmoment,

een wedstrijd.

 

Vrije beweging

Het vrije spel in de kleuterschool.

De pauzes (speeltijden) in kleuter- en lagere school.

 

Andere bewegingsmogelijkheden:

Voorbeelden:

Kinderen krijgen opdrachten om naar andere leerkrachten of klassen te gaan (kleuterschool

en lagere school).

Tijdens de verwerkingsfase (zelfstandig werk) kunnen de kinderen vrij hun werkplek kiezen

(lagere school).

Kinderen hoeven niet de hele tijd op hun stoel te zitten; zij mogen tijdens het werk andere

houdingen aannemen (kleuterschool en lagere school).

Zij hoeven tijdens de verwerkingsfase geen toelating te vragen om het lokaal te verlaten

(bv. om naar de wc te gaan). Zij melden dit op een of andere manier aan de leerkracht

(lagere school). Zie o.a. het boek: Bas Kunstler schrijft.

Er worden verschillende werkplekken aangeboden zodat de kinderen zich regelmatig moeten

verplaatsen (kleuterschool en lagere school).

Oefenen op de computer gebeurt op een andere plaats dan op de courante werkplek

(lagere school).

De muzikale opmaat 's morgens gebeurt op een andere plaats dan op de courante werkplek

(lagere school).

De leerkrachten laten de kinderen naar zich toe komen en gaan zelf zo weinig mogelijk naar

de kinderen (kleuterschool en lagere school).

De leerkrachten geven zo veel mogelijk opdrachten die een verplaatsing inhouden of vereisen

(kleuterschool en lagere school).

          Voorbeelden:  

  Rekenen met materialen gebeurt liefst vér van de werkplek.

                           Creatief schrijven kan op gelijk welke plek op school.

                           Opgaven i.v.m. taal (bv. gedicht overschrijven) kan net zo goed op een andere

locatie dan voor het bord. Dit stimuleert trouwens het geheugen.

                           Bij het overnemen van rekenopgaven of andere opgaven van het bord kunnen

kinderen zelfs buiten de klas werken en regelmatig enkele opgaven komen

opschrijven. Ze moeten daarvoor over en weer lopen.