GIOVANNI PIANO CARPINI  (1182-1252)

 

De paus stuurt Carpini (monnik in de orde van Franciscus) in 1246 (16 april, paasdag) naar Azië met brieven naar de KHAN van Mongolië om hem te zoeken en te ontmoeten.

Doel:    De Khan terecht te wijzen omdat hij christelijke landen had aangevallen

            De Khan tot het crhistendom te bekeren

            Te weten te komen wat de Khan verder van plan was met zijn veroveringen

Hij neemt kostbare geschenken mee voor de Khan.

Hij ontmoet de Khan bij de Wolga. Maar voor hij bij de Khan mag komen en zijn geschenken mag afgeven, moet hij door 2 vuren gaan. De Mongolen willen zo voorkomen dat de Khan vergiftigd of door kwade demonen bezocht wordt. Het vuur zuivert degene die erdoor gaat.

En de bekering van de Khan mislukt.

Zij krijgen de opdracht om naar de Grote Khan te gaan in Mongolië.
Ze zijn zo ziek dat ze amper op een paard kunnen zitten. Maar ze worden stevig op de paarden vastgebonden, zodat ze er niet af kunnen vallen. Hun eten bestaat enkel en alleen uit gierst gekookt in water met wat zout. Uitgeput komen ze bij de Grote Khan aan in Karakorum op 22 juli 1246. 

In totaal hadden ze 4500 km afgelegd in 106 dagen.

Ze wonen de grote feestelijkheden bij van de kroning van de oudste zoon van de Khan tot keizer. Maar pas op 24 augustus worden ze door de Khan ontvangen.

Hij ontvangt de brieven van de paus. Weigert zich te bekeren tot het christendom. En laat brieven schrijven die Carpini aan de paus moet bezorgen.

In november mogen zij pas terug naar huis vertrekken. Het is winter en er ligt overal sneeuw. Dikwijls moeten ze in open lucht overnachten en moeten ze eerst een dik pak sneeuw wegscheppen om een geschikte plek te vinden om zich te slapen te leggen. Gelukkig heeft Carpini een dikke mantel van vossenbont gekregen van de moeder van de Khan.

Na die barre wintertocht komen ze op 1 juni aan in Kiev waar ze feestelijk onthaald worden door de christenen, die dachten dat ze al lang gestorven waren.

Enkele weken later komen ze bij de paus en kunnen ze hun brieven afgeven.

Carpini schrijft dan een boek over zijn reis. Vele mensen lezen dat en zo wordt de interesse en de nieuwsgierigheid voor Mongolië en het verre Azië aangewakkerd.

 


 

WILLEM VAN RUBROEK (1210 – 1270)

 

Is een monnik, volgeling van Franciscus.

Gaat naar Parijs.

Komt in dienst van Koning Lodewijk IX, de heilige.

Gaat mee op kruistocht.

Maar ze geraken niet in het Heilige Land. De koning en zijn leger worden gevangen genomen en komen pas vrij als Frankrijk een enorme losprijs heeft betaald;

De koning en Willem keren niet naar huis terug, maar blijven nog 4 jaar in Syrië.

Willem wordt naar Mongolië gestuurd, naar de Khan om te onderzoeken of die niet aan de zijde van de christenen tegen de moslims wil vechten. Hij moet ook op zoek gaan naar Priester Jan (Johannes Presbyter), een legendarische vorst die ergens in Midden-Azië zijn rijk zou hebben en zo machtig is dat hij koningen als dienaren heeft. Hij moet ook proberen de Khan tot het christendom te bekeren.

In 1253 vertrekt hij met paard en kar (4 karren) naar Sarai, maar moet dan verder reizen naar Karakorum om de Khan te ontmoeten; Daar wordt hij bijzonder gastvrij ontvangen, maar de Khan wil zich niet laten bekeren, weet niets van een machtige Johannes de Presbyter en wil ook geen oorlog met de islamieten.

In 1254 keert hij terug naar Akren (Akka) en schrijft een brief naar Lodewijk IX in Frankrijk.

 Zo vertelt hij ook hoe de Mongolen paarden melken (zie ook de leestekst verderop)

Komos, dat is melk van een merrie, wordt op deze manier gemaakt: over de grond strekken ze een lang touw, vastgemaakt tussen twee stokken die in de grond zitten. Rond negen uur binden ze daaraan de veulens vast van de merrie die ze melken willen. Zo laat het paard zich rustig melken; en als één van de dieren rusteloos is, bindt een man één van de veulens los en laat het kort gezoogd worden door zijn moeder. Dan neemt een man weer zijn plaats in.