Uitspraken van Rudolf Steiner in verband met pedagogie: KLEUTERSCHOOL
nummer | Voor de herkomst van de uitspraken (boek, bladzijde, voordracht, stad, datum): klik hier. |
1758 | Daarmee hebben de overigens toch in veel opzichten buitengewoon te waarderen kleuterscholen grote fouten gemaakt. De kleuterschool die door Fröbel en anderen met echt innige liefde voor het kind is ingericht, moet duidelijk beseffen dat het kind een nabootsend wezen is, maar alleen dat kan nabootsen wat nog niet intellectualistisch is. |
1759 | Zo mogen we niet allerlei werkzaamheden voor de kinderen in de kleuterschool brengen die bedacht zijn. Al het staafjes leggen, al het vlechten en dergelijke dat in de kleuterschool vaak zo'n grote rol speelt, is bedacht. |
1760 | We mogen in de kleuterschool alleen datgene in beeld hebben wat de grote mensen ook doen, niet wat speciaal bedacht is. De mensenkenner bekruipt vaak een tragisch gevoel als hij deze goedbedoelde kleuterscholen betreedt waarin zulke mooie bedachte bezigheden plaatsvinden. |
1761 | Want enerzijds komen deze kleuterscholen voort uit zo'n eindeloos goede wil, uit zoveel kinderliefde, en anderzijds wordt er niet op gelet dat al het inhoudelijk intellectualistische, alles wat bedacht is aan kinderbezigheden, van de kleuterschool uitgesloten moet worden, dat alleen de uiterlijke nabootsing van het uiterlijke beeld van de volwassen-bezigheid mag zijn die in de kleuterschool ontvouwd kan worden. |
1762 | Een kind dat voor z'n vierde, vijfde jaar innerlijk intellectualistisch wordt getraind, dat neemt iets vreselijks in het leven mee, dat wordt regelrecht tot materialist opgevoed |
1764 | Want dan worden de hersenen enerzijds zo bewerkt dat de geest al in de vormen van de hersenen leeft en innerlijk de mens de intuďtie krijgt: alles is slechts materieel, omdat zijn hersenen zo vroeg door het intellectualistisch-geestelijke gepakt is. |
1775 | Maar je moet toch bedenken wat voor wonderbaarlijk erfgoed wij de mens op zijn levensweg meegeven als we zijn organisme tot een geschikte drager van het geestelijk-morele maken doordat we de innerlijke beeldhouwer in de mens tot het zevende levensjaar op díe wijze ondersteunen dat we alleen het morele en dat wat voor het leven capabel maakt, in zijn nabijheid brengen opdat hij dat zou kunnen nabootsen. |
1836 | Als tot zijn zevende jaar de mens vooral een nabootsend wezen is, dan wordt hij op zijn zevende jaar, met de tandenwisseling, een wezen dat vooral zijn eigen innerlijk wil vormen naar dat wat in de volste omvang uitgesproken, geopenbaard wordt door een vanzelfsprekende autoriteit. |
2085 | Daarom is het nu eenmaal nodig om tot aan het negende jaar zo over de dingen in de wereld, over planten, dieren, over bergen en rivieren te spreken dat dit spreken sprookjesachtig is, dat het bij voorkeur de fantasie aanspreekt. Dat planten, bergen, bronnen spreken, zo dat hetzelfde wezenskarakter die het kind eerst in zichzelf kent, hem in zekere zin ook vanuit de uiterlijke wereld tegemoet klinkt. |
2097 | We moeten het kind pas met het zevende levensjaar, bij de tandenwisseling, op school krijgen; voor die tijd hoort het kind eigenlijk niet op school. Moeten we het voor die tijd opnemen, dan moeten we natuurlijk allerlei compromissen sluiten. Maar ik wil hier het principiële verklaren. |
2098 | Wanneer we het kind op school krijgen, dan geven we het onderwijs zo dat het kind nog geen onderscheid maakt tussen zichzelf en de wereld. |
2312 | Voor de school en haar bezigheden zou eigenlijk niets moeten worden bedacht. Als je op de een of andere wijze - zoals dat te sterk bij de kleuterschool van Fröbel is gebeurd - bijzondere dingen uitdenkt die voor de kinderen goed zijn, als je dingen speciaal voor de kinderen toebereidt en nu zegt: dat hoort bij het opvoeden, dat moet het kind worden bijgebracht - dan kom je in de regel op voor een verkeerd principe. |
2351 | De opvoeding van heel jonge kinderen tot aan het zevende jaar is natuurlijk iets wat iedereen die zich zo'n opgave stelt, zoals bij de Waldorfschool het geval is, buitengewoon grote zorgen baart. We zijn, door uiterlijke omstandigheden daartoe gebracht, met de leeftijd begonnen die men in Duitsland de leerplichtige leeftijd noemt, dus met een school voor kinderen vanaf zes of zeven jaar. |
2353 | Meermaals is ook al de vraag naar een kleuterschool opgekomen. Ik moest tot nu toe, onder de omstandigheid dat er elk jaar een nieuwe klas ingericht is, de vraag van de kleuterschool opzijzetten, eenvoudig omdat het helemaal niet mogelijk zou zijn geweest het pedagogische probleem aan te kunnen om steeds een nieuwe klas, dus een negende, tiende, elfde, twaalfde klas op de juiste wijze pedagogisch in te richten en ook nog naar wat er voor zit te gaan. |
2354 | Je moet je toch echt niet voorstellen dat je ook maar iets kunt presteren met algemene voor leken bedoelde grondbeginselen; integendeel, juist hoe verder je in leeftijd teruggaat, des te moeilijker worden de pedagogische opgaven. |
2356 | En ga je zelfs terug naar de opvoeding van de jongsten, dan moet je het volgende bedenken. Wil je daarvoor iets van een school inrichten, dan is dat van een enorme pedagogische moeilijkheid, want je kunt eigenlijk alleen iets tot stand brengen wat niet organisch is. Je moet een soort surrogaat scheppen. Want eigenlijk hoort de opvoeding van het kind tot aan het zesde of zevende levensjaar absoluut thuis in het ouderlijk huis. |
2357 | Daar stevenen we dan meteen af op een uitermate breed sociaal vraagstuk bij de opvoeding van de kleine kinderen, want daar begint het vraagstuk een vraagstuk te zijn van de sociale positie van de ouders enzovoort. Dus dit probleem kan niet alleen pedagogisch worden opgelost, nee, het mondt in elk geval uit in een sociaal probleem. |
2433 | De tastervaringen in de jeugd maken dat deel van de hersenen sterk zodat duizenden woorden kunnen worden onthouden en een plaats gegeven binnen de zingeving. Indien nu in de vroege jaren de tastzin onvoldoende ontwikkeld is, begint de verwerving van de woordenschat met een niet optimaal 'gestemd' instrument. Een van de belangwekkendste kenners van de zintuigontwikkeling, Wolfgang Auer, pleit daarom voor een voorbereidende taalontwikkeling in de kleuterklassen. Niet door taaloefeningen, maar door training van de tastzin. (Christof Wiechert) |
2435 | Een uitzonderlijk werkzaam veld voor dit samenspel van gesproken woord, melodie en beweging vormen de vingerspelletjes. Zij blijken een uitstekende voorbereiding tot het latere 'begrijpend lezen' te zijn. (Christof Wiechert) |