nummer |
Voor de herkomst van de uitspraken (boek, bladzijde,
voordracht, stad, datum): klik hier. |
482 |
Daarom is het goed om te bedenken hoe men zelfs ieder jaar terug kan komen
op heel specifieke motieven in de opvoeding. Als u dus dingen uitzoekt die u
behandelt, noteert u die dan en kom ieder jaar op iets soortgelijks terug.
Zelfs bij abstractere dingen kan men dat doen. Om een voorbeeld te noemen: u
leert de kinderen in de eerste klas optellen - passend bij het gemoed van
het kind. In de tweede klas komt u dan weer terug op het optellen en leert
de kinderen er wat bij en in de derde klas herhaalt zich dat. Dezelfde
handeling speelt zich bij herhaling af - maar steeds uitgebreider. |
496 |
Ik zal me tot het negende jaar voornamelijk beperken tot kunstzinnige
activiteiten en daaruit het schrijven en lezen ontwikkelen. Daarna zal ik
ook rekenen. Maar natuurlijke historie zal ik pas na het gisteren aangegeven
tijdstip geven en geschiedenis (voor zover het geen 'geschiedenissen' zijn)
zal ik pas na het bereiken van het twaalfde levensjaar gaan geven. |
521 |
De eerste fase in de lagere school loopt tot het negende levensjaar. Wat
doen we in die fase? We nemen het kunstzinnige als uitgangspunt. We zullen
muziek geven en schilderen en tekenen. Geleidelijk aan zullen we uit het
schilderen en tekenen het schrijven laten ontstaan. We zullen dus stapje
voor stapje uit de getekende vormen de geschreven vormen laten ontstaan en
vervolgens overstappen op het lezen. |
527 |
In deze levensfase ( 6 tot 9 jaar) moet men de vreemde talen nog aanleren
als een leren spreken. Men leert de kinderen spreken in de vreemde taal. |
535 |
We kunnen natuurlijk niet in de ene klas muziek geven terwijl er in een
andere klas een vak gegeven wordt waarbij het stil moet zijn, willen de
kinderen iets leren. De kleine kinderen (klas 1 …) zullen we dus 's ochtends
laten schilderen en tekenen en 's middags muziekles geven. |
552 |
schematisch overzicht van welke vakken in welke fase van de lagere school
aan bod komen. Zie blz 123
Tot het negende jaar:
muziek - schilderen - tekenen
schrijven - lezen
vreemde talen, iets later rekenen
Tot het twaalfde jaar:
grammatica, woordleer
dierkunde
plantkunde
vreemde talen, geometrie
natuurkundige begrippen
aardrijkskunde
Tot aan het eind van de lagere school:
zinsleer
mineralogie
natuurkunde en scheikunde
vreemde talen
geschiedenis
aardrijkskunde |
594 |
Over schoonschrift: Als we het schrijven afleiden uit het schilderend
tekenen, dan is het voor ons toch helemaal niet nodig om dan ook nog te doen
aan lelijkschrijven en schoonschrijven. We zullen ons best doen om geen
verschil te maken tussen lelijkschrijven en schoonschrijven en het
schrijfonderwijs zo vorm te geven - en dat kunnen we doen ondanks het
externe leerplan - dat het kind altijd 'schoon'schrijft, zo mooi als nodig
is, en dat het nooit een onderscheid maakt tussen schoonschrijven en
lelijkschrijven. |
595 |
Als we ons best doen om vrij lang te vertellen aan de kinderen en ze het na
te laten vertellen en als we ons er daarbij ook op toeleggen om correct te
spreken, dan hoeven we wat de spelling betreft aanvankelijk ook slechts de
fouten te corrigeren. We hoeven dus ook niet speciale lessen in spelling te
geven - alsof je op twee manieren zou kunnen schrijven: met of zonder
spelfouten. |
602 |
Het allerbeste zou natuurlijk zijn om kinderen van zeven of acht jaar met
voedings- en gezondheidsleer vertrouwd te maken. Dan zouden ze zich op de
meest onegoïstische wijze de voedings- en gezondheidsleer eigen maken, want
ze beseffen nog maar nauwelijks dat het op hen zelf betrekking heeft. Ze
zouden zich zelfs als een object, niet als een subject beschouwen. Maar ze
begrijpen het nog niet. Hun oordeelsvermogen is nog niet zo ver ontwikkeld
dat ze het begrijpen. Daarom kunt u voedings- en gezondheidsleer niet in
deze jaren behandelen; u moet ze bewaren voor de laatste schooljaren. |
621 |
Nu zou het in het ideale onderwijs zo zijn dat een kind dagelijks beslist
niet meer dan anderhalf uur besteedt aan de geconcentreerde lessen, waarvoor
de inspanning van het hoofd vereist is. Dan kunnen we nog een half uur
sprookjes vertellen. Bovendien is er dan ook altijd nog de mogelijkheid om
nog ongeveer anderhalf uur een kunstzinnig vak te geven. Kinderen tot twaalf
jaar zouden dan niet langer dan maar drieënhalf uur naar school hoeven. Van
die drieënhalf uur spenderen we dan op bepaalde dagen de korte tijd die
daarvoor nodig is aan het godsdienstonderwijs. Zo hebben we ook de
mogelijkheid om afwisseling te brengen in de lessen. |
624 |
Maar voor de verteluren moet u onderwerpen hebben die de hele schooltijd
door, van het zevende tot het veertiende jaar, aan de kinderen in vrije vorm
verteld kunnen worden. Daarvoor is nodig dat u in de eerste schooljaren
zoals gezegd een zekere schat aan sprookjes ter beschikking heeft. Voor de
tijd daarna zou u zich op het vertellen van dierenverhalen in samenhang met
fabels moeten voorbereiden. Dan Bijbelse geschiedenis als onderdeel van de
algemene geschiedenis en los van het andere godsdienstonderwijs. Dan scènes
uit de oude geschiedenis, scènes uit de geschiedenis van de middeleeuwen en
uit de nieuwe geschiedenis. |
626 |
Tijdens het spreken schreef R. Steiner het volgende overzicht op het bord:
1: sprookjes, 2: dierenverhalen in samenhang met de fabels. 3: Bijbelse
geschiedenis als deel van de algemene geschiedenis (Oude Testament). 4:
Scènes uit de oude geschiedenis. 5: scènes uit de middeleeuwse geschiedenis;
6: scènes uit de nieuwere geschiedenis. 7: verhalen over volkeren. 8:
volkenkunde |
641 |
Ik leg weer wat vlierbesjes neer, maar zorg er wel voor dat het past. Ik
moet dat immers wel voorbereiden, anders zouden we te snel bij de breuken
terecht komen. Goed, dan laat ik tellen: 56 besjes. 'Kijk eens, hier heb ik
8 besjes. Nu moet jij me eens zeggen hoeveel keer die 8 besjes in de 56
zitten.' U ziet, een vermenigvuldiging leidt tot een deling. Het krijgt er 7
uit. Dan laat ik de berekening omgekeerd maken... en zeg: 'Maar nu wil ik
niet weten hoe vaak de 8 in de 56 zit, maar hoe vaak de 7 in de 56 zit. Hoe
vaak komt de 7 erin voor? |
642 |
De deling ...Kijk, daar is het hoopje van 8. Ik wil nu van jou weten in welk
getal zeven keer 8 zit'. En hij moet er 56 uitkrijgen, een hoopje van 56. |
644 |
Het delen is immers verwant met het aftrekken en de vermenigvuldiging is
eigenlijk alleen maar een herhaalde optelling. |
673 |
Deze procedure zet men niet al te lang door, en men wisselt dit af met
normale voeding. Maar men moet die tijd, die heel beslist de vermogens van
het kind zal blootleggen - het kind zal grotere vaardigheden en een beter
opnamevermogen vertonen - goed uitbuiten. Herhaalt men zo'n dieetkuur in de
loop van een jaar meerdere malen, dan zal men zien dat er iets verandert in
de begaafdheid van een relatief jong kind. Dit geldt dus voor de eerste
schooljaren. Wilt u dit alstublieft goed ter harte nemen? |
674 |
Het (kind) volstoppen met eiergerechten en meelgerechten, met meelpulp, dat
maakt dat de kinderen in de eerste schooljaren volstrekt geen zin hebben om
te leren en het ook niet kunnen. |
736 |
Muziekonderwijs in het eerste en tweede schooljaar: Men moet niet vergeten
om het objectieve, wat los staat van de mens, het instrument, ook te laten
horen. Er moet altijd op gelet worden dat het kind vrij lang voor het
negende jaar, in de tweede helft van het tweede schooljaar, vertrouwd wordt
gemaakt met het solo-instrument, zodat de piano dan later kan volgen voor
degenen die daarvoor in aanmerking komen. Dat is immers het essentiële: dat
we op dit gebied een goed begin maken. |
755 |
Het kind kan er in de tweede klas geleidelijk toe gebracht worden om op te
schrijven wat men het vertelt. En als het kind dan veel geoefend heeft om
het vertelde op te schrijven, dan kan men het ook vragen om in heel korte
beschrijvingen weer te geven wat men het heeft geleerd over dieren, planten,
weide en bos van de omgeving. |
756 |
Verder is het belangrijk dat men in de eerste klas de grammatica en
dergelijke nauwelijks aanroert. Maar in de tweede klas moet men het kind wel
leren wat een zelfstandig naamwoord is, een bijvoeglijk naamwoord en een
werkwoord. En op eenvoudige, aanschouwelijke wijze moet daaraan de
bespreking van de zinsbouw worden vastgeknoopt. |
757 |
Wat de beschrijving, de denkende beschrijving van de omgeving betreft, zet
men in de tweede klas voort wat men in de eerste begonnen is. |
807 |
In de tweede klas breidt men de rekenbewerkingen uit tot een groter
getallengebied. Men probeert eenvoudige sommen ook te behandelen zonder ze
op te schrijven, uit het hoofd, mondeling. Men probeert het rekenen met
onbenoemde getallen zo mogelijk eerst te ontwikkelen aan dingen - ik heb u
immers gezegd hoe u aan de hand van bonen of wat dan ook de onbenoemde
getallen kunt ontwikkelen. Maar men moet toch ook het rekenen met benoemde
getallen niet uit het oog verliezen. |
816 |
Nu tekenen we de eerste schooljaren zo dat we de kinderen eerst een zeker
gevoel bijbrengen voor ronde en hoekige vormen en dergelijke. Vanuit de vorm
ontwikkelen we datgene wat we dan nodig hebben voor het schrijven. We
vermijden het in het begin van deze elementaire tekenlessen absoluut om iets
na te tekenen. Vermijdt u zo veel mogelijk om het kind eerst een stoel of
een bloem te laten natekenen of wat dan ook. Laat u de vormen van de lijnen
zo veel mogelijk uit zichzelf ontstaan: ronde, spitse, halfronde,
elliptische, rechte vormen enzovoort. Roep in het kind een gevoel op voor
het verschil tussen de kromming van een cirkel en die van de ellips. |
825 |
In de eerste, tweede en derde klas zal men natuurlijk in wezen te maken
hebben met eenvoudige muzikale gegevens. En deze eenvoudige muzikale
gegevens moeten zo benut worden dat het gezichtspunt is: de vorming van de
stem en het gehoor van de mens, van de opgroeiende mens, te stimuleren aan
de hand van wat men pedagogisch in de muziek doet. Het gezichtspunt is dus,
de muziek zo te benaderen dat ze geschikt is om de mens tot de juiste
stemvorming en toonvorming en tot het juiste luisteren te brengen. U
begrijpt wel wat ik bedoel. |
831 |
Nu komt het officiële leerplan ons in één opzicht tegemoet: in de eerste
drie jaar is er helemaal geen gymnastiek. Dan beginnen wij dus met euritmie.
En het zou dan heel mooi zijn wanneer in de eerste klas vooral euritmie in
harmonie met de muziek gegeven wordt, zodat er in de euritmie werkelijk een
aanpassing tot stand komt aan geometrie en muziek. |
832 |
In de tweede klas zou men pas moeten beginnen met de uitbeelding van de
letters, wat een vervolg krijgt in de derde klas; steeds zo dat men
voortdurend aansluit bij de muziek, de geometrie en het tekenen. |
851 |
Wanneer een leerling in de tweede tot en met de vierde klas blijft steken
bij het reciteren, dan moet men hem goedmoedig en met alle zachtheid helpen,
opdat hij vertrouwen krijgt en niet de moed verliest. Men moet hier de goede
wil ook tot het werk rekenen. |
930 |
1e en 2e klas: spellend lezen, schrijven, tekenen, eerste beginselen van het
rekenen. Zingen, muziek, euritmie, Engels en Frans. (R. Steiner op 25 april
1919 in gesprek met Emil Molt, E.A.Karl Stockmeyer en Herbert Hahn over het
leerplan van de Unterrealschule (Oostenrijks schoolmodel tot 16 jaar) (Hans
Rudolf Niederhäuser) |
1155 |
Het duurt langer voordat het kan schrijven dan dat tegenwoordig vaak het
geval is. Maar als dan de ouders komen klagen dat het kind op zijn achtste,
negende jaar nog niet goed kan schrijven, dan moeten wij steeds tegen hen
zeggen: Al hetgeen op een bepaalde leeftijd langzamer geleerd wordt, wordt
op een zekerder en gezonder wijze in het levensorganisme ingevoerd dan
hetgeen er ingestampt wordt. |
1165 |
Wij moeten er rekening mee houden dat het kind in het begin van de
levensfase tussen tandenwisseling en geslachtsrijpheid met name nog geen
onderscheid kan maken tussen hetgeen innerlijk tot de mens, en hetgeen
uiterlijk tot het milieu, tot de natuur behoort. Die twee vormen voor het
kind tot het negende, tiende jaar nog één geheel. |
1166 |
Dezelfde krachten die het bij zichzelf vermoedt, als het onbehagen of pijn
wordt aangedaan, vermoedt het ook bij zon en maan, bij boom en plant. Dat
moeten wij het kind niet uit het hoofd praten. |
1167 |
Wij moeten ons verplaatsen in de kinderlijke levensfase en in de opvoeding
voor het negende jaar alles zo behandelen alsof er nog geen grens getrokken
zou zijn tussen de mens van binnen en de natuur daarbuiten. Dat kunnen wij
alleen als wij het onderwijs zo beeldend mogelijk vorm geven, als wij de
planten als mensen laten handelen, met andere planten als mensen laten
spreken, als wij de zon met de maan laten spreken, als wij het menselijke in
alles een plaats geven. |
1168 |
Men is tegenwoordig erg schichtig voor het zogenaamde antropomorfisme. Maar
het kind dat het antropomorfisme in zijn verhouding tot de buitenwereld niet
heeft beleefd, ontbeert in het latere leven een deel van het mens-zijn, en
de leraar moet ernaar streven zich dan ook zo levendig spiritueel in alles
om hem heen te verplaatsen dat het kind hem op vanzelfsprekende wijze daarin
kan volgen vanuit hetgeen het in zichzelf heeft. |
1174 |
De uiterlijke differentiatie tussen jongens en meisjes tussen het negende en
het tiende levensjaar toont al aan dat er een belangrijke levensperiode
bereikt is. Dat komt daarin tot uitdrukking dat het kind onderscheid leert
kennen tussen zichzelf en de natuur. Vóór dat moment bestaat er voor het
kind eigenlijk geen plant, maar een wezen dat groen is en rode bloemen
heeft, en waarbinnen een kleine geest woont, zoals binnen hemzelf een kleine
geest woont. Het wezen 'plant' gaat pas iets betekenen voor het kind zo
tegen het tiende jaar. Dat moet men met het kind mee kunnen voelen. Daarom
mag men het onderwijs pas tegen deze leeftijd een zodanige vorm geven, dat
men over de omgeving, het milieu spreekt als over een uiterlijke wereld. |
1783 |
Wanneer we dit alles bekijken, dan moet het ons duidelijk zijn hoe het
onderwijs juist in het begin van de schoolleeftijd slechts zo kan zijn dat
het geheel en al uitgaat van een kunstzinnig element. |
1806 |
Dat is de reden waarom er in de Waldorfschool in eerste instantie juist aan
het begin van de schoolleeftijd aan het kunstzinnige en niet aan het
intellectualistische deze hoge waarde wordt gehecht, waarom allereerst het
beeldende, het niet-intellectualistische het onderwijs beheerst, en waarom
in de omgang van de leraar met het kind overal het muzikale, eenvoudigweg
het ritmisch-maatachtige wordt ingebracht, opdat juist die mate van
intellectualiteit wordt voortgebracht waaraan het kind dan zelf behoefte
heeft, en opdat de geestelijke opvoeding tegelijkertijd de beste
lichaamsopvoeding wordt. |
1837 |
En net zoals de menselijke organisatie tot aan de tandenwisseling, dus tot
aan het zevende jaar, aanleg heeft om in elk gebaar, in elke houding, ja in
het innerlijk doorpulseren van de bloedsomloop, de ademhaling en het
vaatsysteem dat na te bootsen wat de omgeving doet, zoals dus de omgeving
voorbeeld is voor het kind tot aan het zevende jaar, zo moet de mens - opdat
hij zich gezond en vrij kan ontwikkelen, opdat hij later juist de vrijheid
op de juiste manier kan gebruiken - van het zevende tot aan het veertiende,
vijftiende jaar, tot aan de geslachtsrijpheid, de vrijheid onder de
vanzelfsprekende autoriteit ontwikkelen. |
1840 |
Maar voor die tijd (14 à 15 jaar) berokkenen we de mens schade, houden we
zijn menselijke ontwikkeling tegen als we met redenen bij hem komen
aanzetten. |
1841 |
Het is de grootste weldaad voor het gehele latere leven als we in staat zijn
tussen het zevende en veertiende jaar, bij benadering natuurlijk, een
waarheid aan te nemen niet omdat we al de redenen inzien - daartoe is ons
intellect nog niet rijp - maar omdat de bewonderde leraarautoriteit dit naar
onze kinderlijke beleving voor de waarheid houdt. |
1842 |
En we ontwikkelen op de juiste wijze het gevoel voor schoonheid als we als
mooi datgene ervaren en voelen wat de bewonderde leraarautoriteit ons als
mooi openbaart. |
1843 |
En we voelen dán het goede op de juiste wijze, zodat het een levensweg wordt
voor de latere leeftijd als we niet uitgelegd krijgen: dit is een gebod, dit
is een wet waaraan jij je moet houden, waarnaar jij je moet richten - maar
als we vanuit de hartelijke woorden van de leraar beleven hoe hij zelf
sympathie voor deze goede daad, antipathie tegen gene kwaadaardige daad
heeft, als hij ons door zijn woorden zo verwarmen kan voor het goede, zo
koud kan laten worden voor het kwaad dat we de richting naar het goede toe
weer opnemen, omdat de bewonderde leraarautoriteit ons dit door zijn eigen
gevoel voorleeft. |
1844 |
En zo groeien we niet op in dogmatisme, maar in een toegewijde liefde voor
dat wat voor de bewonderde leraarautoriteit waar, mooi en goed is. |
1845 |
Als we gedurende de schoolleeftijd als maatstaf voor de waarheid,
schoonheid, goedheid datgene hebben leren zien wat de geliefde leraar als
waar, schoon, goed beschouwt, waarover hij als waar, schoon, goed in
aanschouwelijke kunstzinnige beelden weet te spreken, dan is op een
diepgaande wijze de impuls voor het ware schone, goede met ons mensenwezen
verbonden. Want niet het intellect ontwikkelt het goede. |
1887 |
Zo ziet u dus hoe daardoor al het onderwijs in feite in de sfeer van de hele
mens, in de sfeer van het kunstzinnige geleid kan worden. En daarop moet ook
al het overige onderwijs tot ongeveer de leeftijd van negen en een half jaar
gericht zijn. Daar moet alles op het beeld, op het ritme, op de maat gericht
zijn. Al het andere komt te vroeg. |
1893 |
Het is een reusachtige weldaad als we zo gevoelsmatig het schrijven
ontwikkelen en dan zachtjes maar het intellect laten doorklinken doordat we
het geschrevene herkennen laten in het lezen. Dan klinkt zachtjes het
intellect door. We leiden zo het kind het beste naar het negende
levensjaar. |
1894 |
We moeten dus zeggen: tussen het zevende en negende of negenenhalfde
levensjaar moet met name al het onderwijs zo gegeven worden dat het aan het
gevoelsleven appelleert, dat het kind werkelijk alle vormen van de letters
binnen in zijn gevoel naar binnen krijgt. |
1938 |
We moeten het kind op deze leeftijd waarover ik nu spreek toch niet alleen
kennis van de mineralen bijbrengen, maar begrippen, ideeën over het levende.
Daar komt het op aan. |
2085 |
Daarom is het nu eenmaal nodig om tot aan het negende jaar zo over de dingen
in de wereld, over planten, dieren, over bergen en rivieren te spreken dat
dit spreken sprookjesachtig is, dat het bij voorkeur de fantasie aanspreekt.
Dat planten, bergen, bronnen spreken, zo dat hetzelfde wezenskarakter die
het kind eerst in zichzelf kent, hem in zekere zin ook vanuit de uiterlijke
wereld tegemoet klinkt. |
2098 |
Wanneer we het kind op school krijgen, dan geven we het onderwijs zo dat het
kind nog geen onderscheid maakt tussen zichzelf en de wereld. |
2118 |
Vanzelfsprekend wordt het onderwijs in de moedertaal op de manier die ik bij
de andere onderwijsvakken heb beschreven, in overeenstemming met de leeftijd
gegeven. Maar het bijzondere van de Waldorfschool is erin gelegen dat we
meteen wanneer het kind de school binnenkomt - dus op het zesde, zevende
jaar - beginnen met het onderwijs in twee vreemde talen, in Frans en Engels.
Daardoor proberen we de kinderen voor de toekomst inderdaad datgene mee te
geven wat de mens voor deze toekomst steeds meer nodig zal hebben. |
2129 |
Nu is het heel goed zo vroeg met taalonderwijs in de vreemde talen te
beginnen, omdat immers tot aan het tijdstip dat tussen het negende en tiende
jaar in het menselijk leven ligt, het kind in de schoolrijpe leeftijd nog
iets meedraagt wat ik als bijzonder karakteristiek voor de eerste
leeftijdsfase van de mens, van de geboorte tot de tandenwisseling, heb
beschreven. Daar is de mens bij voorkeur een nabootsend wezen. |
2130 |
De moedertaal, nietwaar, leert de mens helemaal volgens het principe van de
nabootsing. Zonder dat het intellect sterk wordt aangesproken leert het kind
innerlijk datgene nadoen wat het als taal hoort. En het kind hoort tegelijk
met het uiterlijke klankelement, met het toonmatige van de taal volstrekt
het innerlijk-zielsmatig-muzikale element van de taal. |
2132 |
Vervolgens, wanneer het kind bij de tandenwisseling in de school binnenkomt,
spreken we ook in het taalonderwijs al meer tot het puur zielsmatige, niet
meer zo sterk tot het lichamelijke. Maar het kind brengt in elk geval nog
tot het negende, tiende jaar genoeg fantasievolle imitatievermogen in de
school binnen, zodat we het onderwijs in de taal op die wijze kunnen sturen
dat de taal door de hele mens wordt opgenomen, niet bijvoorbeeld alleen door
de zielengeestelijke krachten. |
2133 |
Daarom is het van zo'n enorm ingrijpend belang dat we voor het onderwijs in
vreemde talen het eerste, tweede, derde schooljaar niet onbenut voorbij
laten gaan. Alleen vanuit een didactisch-pedagogisch-humaan principe is het
dus in de Waldorfschool ingevoerd het onderwijs in de vreemde talen bij de
entree van het kind in de lagere school te beginnen. |
2355 |
Het aankunnen van de eerste vier klassen is veel moeilijker dan het
aankunnen van de negende tot en met de twaalfde klas. |
2382 |
Het is in ieder geval bij ons op de Waldorfschool aan de ene kant een
bepaalde pedagogie, aan de andere kant echter hebben we de grootst mogelijke
vrijheid. We hebben voor de meeste klassen parallelklassen: klas 1A, klas
1B, klas 2A, klas 2B enzovoort, omdat we immers in de loop van de tijd heel
veel leerlingen hebben gekregen. Als u nu in klas 1B binnenstapt, dan is die
niet zoiets als een kopie van klas 1A. |