Terug naar geschiedenis 8e klas.

Donderdag 22 november 2012:

SWEELINCK, DE FESCH, RUCKERS

 

Jan Pieterszoon Sweelinck 1562 – 1621

Nederlands componist, organist, klavecinist en muziekpedagoog

Zijn grootvader Swibbert was organist in Deventer.

Zijn vader Pieter Swibbertszoon was organist van de Sint-Nicolaaskerk (heet nu Oude Kerk).  

Sweelinck leerde orgel en klavecimbel van zijn vader

In 1577 (15 jaar oud) mocht hij al orgel spelen in de kerk. Vanaf 1580 (na de dood van zijn vader) wordt hij de vaste organist van de Oude Kerk.  

Het gebruik van echo's in de muziek was rond 1600 vrij populair in de klassieke muziek. Ook Sweelinck heeft aan dit genre bijdragen geleverd. In de Oude Kerk beschikte Sweelinck over een orgel uit 1539 met drie manualen en pedaal dat volop mogelijkheden bood om deze effecten te realiseren. Sweelinck is de eerste componist van wie bekend is dat hij de echo-mogelijkheden die veel orgels al sinds het einde van de 15e eeuw boden, op deze wijze benutte.  

Buiten de kerkdiensten verzorgde hij in de kerk doordeweekse orgelbespelingen, die in de loop van de tijd uitliepen op concerten met meerdere musici in ensemblevorm. Voor dit doel werd lang na Sweelincks dood onder het grote orgel van de Oude Kerk een aparte podiumtribune gebouwd, waarop onder meer stadsmusici (in vaste dienst van Amsterdam) regelmatig musiceerden.

Deze burger-concertpraktijk in de Oude Kerk - waardoor de eerste 'burgerconcertzaal' van heel noordelijk Europa tot stand kwam - heeft grote gevolgen gehad op de ontwikkeling van de klassieke muziek. Kooplieden, onder andere uit het Oostzeegebied, die regelmatig in Amsterdam vertoefden zetten deze Amsterdamse burger-concertpraktijk in een monumentale kerk voort in eigen woon- en leefsituaties. Het ontstaan van de zogeheten 'Abendmusiken' in de Marienkirche in Lübeck - waarmee altijd de naam van Sweelincks 'kleinzoon-leerling' Dietrich Buxtehude historisch verbonden zal zijn - is direct op de concertpraktijk van orgelvirtuoos en ensembleleider Jan Pieterszoon Sweelinck (en zijn opvolgers) in de Oude Kerk van Amsterdam terug te voeren.

In het milieu van rijke, kunstlievende en intellectueel-geaarde kooplieden trad Sweelinck regelmatig in ruime Amsterdamse grachtenpanden op, ofwel als klavecimbelvirtuoos dan wel als leider van een "Collegium Musicum" ter plekke. Zijn ensemblecomposities op Franse en Italiaanse teksten waren in aanleg bedoeld voor min of meer vaste groepen van muzikaal ontwikkelde muziekliefhebbers uit dit milieu. 

Sweelincks reputatie in Amsterdam was zeer groot.

Men gaf hem de bijnaam: De Amsterdamse Orpheus.

Hij werd zeer gewaardeerd door de rijke handelslieden en burgers van de stad.  

Naast organist was hij ook deskundige op het gebied van orgelbouw. Daarvoor reisde hij naar diverse steden in de Nederlanden.

Van alle reizen die Sweelinck gemaakt heeft, staat er slechts één naar het buitenland geregistreerd: zijn dienstreis naar Antwerpen in 1604, bekostigd door de stad Amsterdam, waar hij bij de klavecimbelbouwers Ruckers in opdracht van het Amsterdamse stadsbestuur een nieuw klavecimbel kocht. Alleen het beschilderde deksel van dit stadsklavecimbel bleef bewaard. 

Zijn leerlingen voor orgel en klavecimbel kwamen vooral uit Duitsland. Vooral uit Hamburg en omgeving. Hij was de leermeester van de meest bekende Duitse organisten.

Ook uit Engeland kwamen er leerlingen. Naast zijn hoofdtaak in de kerk had hij dus aardig wat inkomsten als leraar, zodat hij een comfortabel leven kon leiden.  

De musicus Johann Mattheson schrijft in 1740 het volgende:  

'Toen Jacob Praetorius vernam dat er in Amsterdam een voortreffelijke organist was, verlangde hij om daar naartoe te reizen en door hem te worden onderwezen. De kerkraad van de Sankt Jacobikirche in Hamburg moedigde hem daartoe aan en beloofde de helft van de kosten te zullen dragen. Het was de beroemde Jan Pieterszoon Sweelinck bij wie hij in de leer ging en die hem onder andere een geheel eigen manier van vingerzettingen leerde die toen heel ongebruikelijk was maar zeer goed. Schulz nam Sweelincks gebruiken en houding over die bijzonder aangenaam en achtenswaardig waren. Zo speelde hij zonder het lichaam veel te bewegen waardoor het leek alsof het moeiteloos gebeurde. Zijn natuurlijke wezen - ernstig, ordentelijk en bescheiden - was hem daarbij zeer behulpzaam. Het was niet alleen een lust om hem te horen, maar ook om hem te zien wanneer hij aan het orgel zat. Hans Scheidemann, de wakkere organist van de Sankt Catharinenkirche (in Hamburg), stuurde in dezelfde tijd zijn zoon Heinrich naar Holland. Zo kwamen de twee jonge, ambitieuze Hamburgers samen in Sweelincks school. Zij studeerden om het hardst, wat de meester zeer verheugde.’ 

Jan Pieterszoon Sweelinck werd katholiek gedoopt en opgevoed.

Toen het Amsterdamse stadsbestuur in 1578 overging in protestantse handen, mocht Sweelinck het orgel van de Oude Kerk niet meer bespelen tijdens de dienst en moest dit zoals gebruikelijk ervoor en erna.

Als organist van de Oude Kerk was Sweelinck in dienst - als 'stadtmusicyn' - van het gemeentebestuur van Amsterdam. Dit betekende dat hij alleen voor en na kerkdiensten het orgel van de Oude Kerk diende te bespelen, maar niet tijdens. De protestantse samenzang - gebaseerd op het Geneefse Psalter in een Nederlandse vertaling - weerklonk in zijn tijd zonder orgelbegeleiding. Een voorzanger met krachtige stem leidde de meestal massale samenzang tijdens kerkdiensten. 

Zelf is hij waarschijnlijk nooit protestant geworden. Hij was tot het eind van zijn leven goed bevriend met Joost Van den Vondel die ook katholiek was gebleven.  

Na een korte ziekte stierf hij op 16 oktober 1621.

Op 20 oktober werd hij onder het gelui van de grote klok, begraven in het koor van 'zijn' Oude Kerk. Men roemde hem als "den aldercloecksten ende constichsten Organist deser eeuwe" en "weerdigh een Prince der Musijcken genoemt te worden". 

Joost van den Vondel schreef het volgende grafschrift voor hem:

Dits Sweelinck's sterfelyk deel, ten troost ons nagebleven

't Ontsterfelyk hout de maet by Godt in 't eeuwig leven

Daer streckt hy, meer dan hier omvatten ons gehoor

Een goddlycke galm in aller Enghlen oor.

Van Sweelinck zijn meer dan 70 composities voor 'klavier' (orgel, klavecimbel) overgeleverd.  

Het portretschilderij dat van Jan Pieterszoon Sweelinck is bewaard - in het bezit van het Gemeentemuseum Den Haag - is van de hand van zijn broer Gerrit. Het dateert uit 1606. Daarop zijn de handen van de musicus duidelijk afgebeeld met, net buiten de ovalen context van de afbeelding, twee uitgestrekte vingers. Volgens retorisch-iconografische symboolcodes van die tijd is de boodschap hiervan 'luister naar mij'.

Sweelinckjaar 2012

In 2012 wordt met allerlei festiviteiten gevierd dat Jan Pieterszoon Sweelinck 450 jaar eerder in Deventer werd geboren. Er is een monument onthuld door koningin Beatrix.

(In de klas werden enkele opnames van orgelwerken van Sweelinck op Youtube beluisterd).

 

 

WILLEM DE FESCH

Vader Louis de Fesch was musicus, afkomstig uit Luik en had zich in 1685 in Amsterdam gevestigd.  

Willem werd daar in 1710 musicus bij de Stadsschouwburg aan de Keizersgracht.

In 1731 verhuist hij naar Londen, en komt in dienst van George Frideric handel.

Hij leidt het orkest van Händel. Hoogstwaarschijnlijk bespeelde hij dan het klavecimbel.

Hij geeft les.

Hij componeert. Omdat de blokfluit in Engeland op dat moment zéér in trek is, schrijft hij tal van werken voor de blokfluit.

Hij schrijft ook 2 oratoria. Het oratorium: ‘Jozef en zijn broeders’ uit 1745 is herontdekt door de Belgische musicoloog Pieter Andriessen in 1980 in een manuscript in de Royal Academy of Music in Londen. Het werk werd in 1984 voor het eerst opnieuw uitgevoerd onder leiding van Jos Swillens in Beringen en in 1987 op het zogenaamde Feschtival in Alkmaar onder leiding van Jos Van Immerseel. Het is ook op CD uitgebracht in een uitvoering van Musica ad Rhenum, het Nationaal Kinderkoor en Viri Cantores onder leiding van Jed Wentz.

(In de klas werden enkele opnames van werken van de Fesch op Youtube beluisterd).

 

 


RUCKERS

De Ruckers waren de bekendste klavecimbelbouwers in het Antwerpen van de 16de en 17de eeuw. Ze hebben aanzienlijk bijgedragen tot de technische ontwikkeling van het klavecimbel en waren pioniers in het toevoegen van een tweede klavierbord. Hun reputatie is van die aard dat ze wereldwijd beschouwd worden als even belangrijk voor de klavierinstrumenten als Stradivarius dat was voor de snaarinstrumenten.

Hans Ruckers (1533/40-1598) stamde zeer waarschijnlijk uit een Duitse familie. Een Arnold Rucker was rond 1520 orgelbouwer in Weissenburg. Hans Ruckers was in Mechelen geboren en kwam in 1575 naar Antwerpen.

Ruckers die in de buurt woonde van Peter Paul Rubens signeerde zijn instrumenten door zijn initialen HR te verwerken in een medaillon. De van hem overgebleven instrumenten zijn virginalen, onder meer bewaard in musea in Berlijn, Brugge, New York, Parijs en Yale University. Hij was ook orgelbouwer maar niets van dit werk is overgebleven.

Het medaillon met initialen identificeert de bouwer

Johannes Ruckers ((15 januari 1578 – 29 september 1642), de oudste zoon, volgde zijn vader op in het familie-atelier en werd in 1611 lid van de Sint-Lucasgilde. Hij stond onder meer in voor de onderhoud van verschillende kerkorgels in Antwerpen. Hij signeerde met IR midden een medaillon.

Hij werkte onder meer voor de aartshertogen Albrecht en Isabella. Circa 35 van de door hem gebouwde instrumenten zijn tot heden bewaard.

Andreas Ruckers (30 augustus 1579 – na 1645) werkte eerst samen met zijn broer maar stichtte in 1608 zijn eigen atelier. Hij trouwde in 1605 en had minstens drie kinderen. De instrumenten die hij bouwde en die bewaard zijn gebleven, zijn gedateerd uit 1607 tot 1644 en zijn zowat over de hele wereld verspreid.

Van de instrumenten die over de periode 1580 tot 1680 door de familie Ruckers - Couchet werden gebouwd, hebben er ongeveer 130 de tijd doorstaan. Met hun grote kwaliteit en veelsoortige vormgeving zijn ze representatieve voorbeelden van de Vlaamse instrumentenbouw uit die tijd. Het gaat om klavecimbels met één of twee klavieren, maar ook om spinetten, virginalen en muselaars. De meest zeldzame zijn de 'Moeder en Kind' klavecimbels, hetzij twee afzonderlijke instrumenten die door dezelfde persoon gelijktijdig kunnen bespeeld worden.

De opmerkelijke klank van de klavecimbels van Ruckers en Couchet evenals hun sierlijke vormgeving en rijke afwerking, maakten er begeerde instrumenten van. Adel en bekende kunstenaars wilden in de 17de en de 18de eeuw graag zo een instrument in hun bezit hebben.

(In de klas werden enkele opnames van vertolkingen op een Ruckers clavecimbel op Youtube beluisterd).

 

Luc Cielen

Terug naar geschiedenis 8e klas.