Luc Cielen

 

 

 Bordschema met tijdbalk

 

***

 

DE FRANSE REVOLUTIE (deel 1)

 

HET ANCIEN REGIME

 

Vóór de aanvang van de Franse Revolutie in 1889 was Frankrijk een koninkrijk met aan het hoofd de absolute vorst.

De maatschappij was nog op middeleeuwse leest geschoeid en bestond uit 3 standen (klassen).

1e stand: de geestelijken (priesters, bisschoppen, kardinalen, monniken ...)

2e stand: de adel

3e stand: de boeren en de burgers

Men behoorde door geboorte tot een bepaalde stand. Iemand uit de derde stand kon alleen tot de eerste stand opklimmen door monnik te priester te worden, maar zelfs dan bleef men daar als minderwaardig bekeken worden, want de meeste geestelijken waren uit de adelstand afkomstig.

 

Rechten en plichten van de verschillende standen:

1e stand: geestelijken konden lezen en schrijven en hielpen de vorsten bij het bestuur van het land. Zij mochten belastingen heffen, maar hoefden zelf geen belastingen te betalen. Hun voornaamste taak bestond erin te bidden en de erediensten (mis, vespers, dopen, huwelijken inzegenen enz.) te onderhouden. Zij hoefden niet ten strijde te trekken (al deden sommigen dat wel). Zij waren dikwijls grootgrondbezitters en leefden van de opbrengst van hun landerijen - vooral de kloosters bezaten grote landerijen. Denk bv. aan Alden Biesen (prietser-ridders).

 

De 2e stand: de adel. Die was verplicht om het land en het volk (zowel de 1e als de 3e stand) te verdedigen en met de koning ten strijde te trekken. Zij moesten een gelofte van trouw afleggen aan de koning. Zij moesten ook het land of gedeelten van het land besturen. Zij mochten echter geen handel drijven en mochten ook geen handwerk uitoefenen. De meeste van hen waren 'ridders'.

 

De 3e stand. Oorspronkelijk vooral de boeren. Zij stonden in dienst van de adel of van de geestelijken. Zij moesten belastingen betalen en als soldaat mee ten strijde trekken als het nodig was. Zij moesten ook herendiensten verrichten (enkele dagen per jaar op het landgoed van de ridder, graaf, enz. werken, zonder daarvoor betaald te worden). De burgers in de steden behoorden ook tot de 3e stand, maar hadden bepaalde voorrechten verworven. Door handel en nijverheid kwamen de steden tot welstand en kregen zij eigen rechten (bv. bouwen van een stadsmuur, een stadwacht oprichten, markt houden, gilden organiseren). Zij vielen niet onder de macht van de adel.

 

Landsbestuur in het ancien régime

Bovenaan, aan het hoofd van het land stond de koning. Men ging ervan uit dat hij zijn macht had gekregen van God. Zijn macht was dus absoluut en onaantastbaar. De koning kon alles beslissen. Hij werd bijgestaan door een 'parlement (een soort hooggerechtshof dat de wetten die de koning opstelde controleerde) en nu en dan, wanneer hij dat zelf wilde, riep hij de vertegenwoordigers van de standen bijeen voor overleg. Meestal gebeurde dit als de koning geld nodig had om zijn oorlogen  te financieren. De vergadering van de drie standen noemde men de Staten-Generaal. In de Nederlanden had deze vergadering in de 16e eeuw al vrij veel macht verworven ten tijde van de Bourgondische hertogen. Ten tijde van Filips II echter leidde dit tot de scheiding van de Nederlanden: in het noorden werd de Staten-Generaal de feitelijke regering, zonder koning. In het zuiden (Vlaanderen) werd de Staten-Generaal monddood gemaakt door de Spaanse koning en kwam vanaf 1632 zelfs niet meer bijeen.

 

In de 18e eeuw heersten in Europa meestal absolute monarchen. In Engeland was dit niet het geval omdat de koning er al in de 17e eeuw toe verplicht was een 'Parliament' naast zich te dulden.

 

Het hoogtepunt van de absolute monarchie lag in de 17e en eerste helft van de 18e eeuw met Lodewijk XIV (Louis XIV) 1638-1715.

 

LODEWIJK XIV (1638-1715): toppunt van het ancien régime.

Hij regeerde zonder inspraak van de Staten-Generaal. Hij riep deze ook nooit bijeen.

Hij was er rotsvast van overtuigd dat hij zijn macht van God had gekregen en noemde zichzelf plaatsvervanger van God in Frankrijk. Hij werd afgebeeld als een heilige en zijn beeld werd in processies gedragen. Hijzelf was zo overtuigd van zijn goddelijkheid dat hij bij zieken zijn hand oplegde om hen te genezen (huidziekten). Het gewone volk beschouwde hem ook als een god. Zijn naam werd altijd in kapitalen geschreven: LOUIS LE GRAND. Hij is echter veel meer bekend geworden als de ZONNEKONING. Hij was het levende beeld van God: l'image vivante de Dieu.

Hij liet het kasteel in Versailles bouwen en verplichtte de adel om daar te komen wonen. Zo waren de edelen helemaal aan hem onderworpen en had hij niets van hen te vrezen. Zij aten uit zijn hand.

Een uitspraak die aan hem toegewezen wordt is deze: "L'état c'est moi!' Maar dat is niet helemaal correct. Het was Bossuet (auteur en priester) die gezegd had: 'Tout l'état est en lui'.

Hij was zeer moedig, trok tot zijn 50e steeds mee op veldtocht met zijn leger. Toen hij eens een kies moest laten trekken, kwam een stuk van het kaaksbeen mee. Hij verbeet de vreselijke pijn.

Hij gaf ontzettend veel geld uit (zijn echtgenote trouwens ook) waardoor Frankrijk herhaaldelijk in de problemen kwam. Zo had hij zich een bijzonder kostbare zilveren troon laten maken. Daarop zat hij als andere koningen op bezoek kwamen. Op een keer was zijn geldgebrek zo groot dat hij geen andere oplossing zag dan de troon te laten omsmelten en het zilver te gebruiken om zijn schulden te betalen.

Toen hij op zijn sterbed lag zei hij tegen de hovelingen: 'J'aimais trop la guerre." (Ik hield te veel van oorlog) en zijn laatste woorden waren: 'Je dacht toch niet dat ik onsterfelijk was?"

Na zijn dood had Frankrijk enorme schulden door de vele oorlogen. Het grondgebied was wel uitgebreid (o.a. een stuk van Vlaanderen werd Frans). De belastingen waren zeer hoog. Het gewone volk verkeerde in armoede (groot contrast met de weelde, luxe en rijkdom van Versailles). Regelmatig waren er hongersnoden voorgekomen.

 

De opvolging van Lodewijk XIV:

Zijn zoon sterft jong.

Zijn kleinzoon sterft jong.

Zijn achterkleinzoon is 5 jaar oud als Lodewijk XIV sterft en hij volgt zijn overgrootvader op als Lodewijk XV.

 

LODEWIJK XV  (1710-1774)

In het begin is hij een goede koning en geeft men hem de bijnaam: Louis le Bien-Aimé (de geliefde Lodewijk). Hij is als jonge man dikwijls zwaar ziek, ligt enkele keren op sterven, maar het hele Franse volk bidt dan voor zijn genezing. Als hij volwassen is, heeft hij een betere gezondheid.

Hij moet de schulden van zijn overgrootvader betalen en wil daarvoor nieuwe belastingen innen. Nu niet meer bij het gewone volk - hij vindt dat het al genoeg belasting betaalt - maar bij de 1e en de 2e stand: de geestelijken en de adel. Dat wordt hem niet in dank afgenomen en men begint een laster- en roddelcampagne tegen hem die jarenlang aanhoudt. Men probeert hem zelfs te vermoorden in Versailles.

Hij wil het land moderniseren door o.a. de administratie te verbeteren, de wetgeving te vereenvoudigen, door betere wegen aan te leggen (corvée). Zijn maîtresse Madame de Pompadour, zorgt ervoor dat hij het mikpunt van spot wordt. Hij bedoelt het allemaal goed, maar is minder handig in het bespelen van het volk dan zijn overgrootvader. Opgejut door de adel begint het gewone volk hem te haten, vooral als de graanprijzen de hoogte ingaan en er hongersnood dreigt.

 

Hij was zo gehaat, dat toen hij stierf (als gevolg van de pokken), men geen grote begrafenisplechtigheid durfde te houden. Zijn lijk werd met alcohol overgoten en in ongebluste kalk gelegd in een kist. Slechts één hoveling was erbij aanwezig. Midden in de nacht werd de kist naar de kerk van Saint-Denis - waar alle voorgaande Franse koningen begraven waren - gebracht en in de koninklijke grafkelder bijgezet.

 

Wat tegenwoordig het meest aan hem herinnert is de stijl van meubelen, de Louis XV-stijl.

 

Zijn kleinzoon Lodewijk XVI volgt hem op.

LODEWIJK XVI (1754-21 januari 1793)

Geen vrolijke jeugd. Zijn oudere broer werd door zijn ouders in de watten gelegd, terwijl hijzelf genegeerd werd. Toen zijn oudere broer stierf waren zijn ouders ontroostbaar en slaagden er niet in Lodewijk dezelfde affectie te geven die ze aan de broer hadden gegeven.

Hij was gezond, sterk maar te verlegen.

Hij was verstandig, kende Latijn, sprak vloeiend Frans, Italiaans en Engels. Hij hield van geschiedenis. Hij was erg geïnteresseerd in het maken van sloten. Ging graag op jacht samen met zijn grootvader Lodewijk XV. En speelde graag met zijn jongere broertjes.

Hij is 15 jaar als hij trouwt met Marie-Antoinette, die dan 14 jaar is.

Hij moet nog 20 worden als zijn grootvader sterft en hij koning wordt in 1774

 

 

OPDRACHTEN

 

24. Kaart van Frankrijk met daarop:

         1. grenslanden: België, Duitsland, Italië, Zwitserland, Spanje

         2. rivieren: Seine, Loire, Rijn, Saône, Rhône, Garonne

         3. gebergten: Alpen, Pyreneeën, Centraal Massief

         4. streken: Flandres, Normandie, Bretagne, Vendée, Aquitaine, Languedoc, Bourgogne, Provence, Lorraine, Ardennes,

         5. eilanden: Corsica, Île de Ré,

         6. zeeën: La Manche, L'Atlantique, La Méditerranée, Golfe du Lion,

         7. steden: Rijsel (Lille), Parijs, Bordeaux, Marseille, Nice, Toulon, Valence, Grenoble, Nantes, Rouen, Orléans, Nancy,

             Dijon, Lyon.

25. Tijdbalk met 4 vakken onder elkaar:

         1e vak Onafhankelijkheidsstrijd Verenigde Staten,

         2e vak industriële revolutie,

         3e vak: Franse Revolutie,

         4e vak: Belgische Omwenteling.

26. Eigen notities over het ancien régime.