LL01 * de kinderen kunnen gegevens leren door ze te memoriseren. |
LL02 * de kinderen kunnen in eenvoudige naslagwerken en andere eenvoudig
toegankelijke media zelfstandig informatie opzoeken via de alfabetische
inhoudsopgave. |
LL03 * de kinderen kunnen voor een opdracht bij de juiste personen
informatie opvragen. |
LL04 * de kinderen kunnen samenhangende informatie leren door deze in eigen
woorden na te vertellen of verkort weer te geven. |
LL05 * de kinderen kunnen eenvoudige problemen op systematische en
inzichtelijke wijze oplossen. |
LL06 * de kinderen kunnen onder begeleiding hun lessen, taken en opdrachten
plannen en organiseren. |
LL07 * de kinderen zijn bereid hun gedrag aan te passen aan de leersituatie. |
LL08 * de kinderen zijn bereid nauwkeurig, ordelijk en volgens afspraak te
werken. |
LL09 * de kinderen zijn bereid zelfstandig te werken. |
LL10 * de kinderen zijn bereid (deze eindterm ontbreekt
in het leerplan van de steinerscholen) |
LL11 * de kinderen zijn bereid (deze eindterm ontbreekt
in het leerplan van de steinerscholen) |
LL12 * de kinderen zijn bereid op zichzelf te vertrouwen. |
LL13 * de kinderen zijn bereid zich voldoende weerbaar op te stellen. |
LL14 * de kinderen zijn bereid tot een houding van verwondering, eerbied en
interesse. |
LO01 * de kinderen kennen hun voorkeurhand en -voet en kunnen deze ook
efficiënt gebruiken. |
LO02 * de kinderen kennen hun voorkeurzijde om te wenden en te draaien rond
de lengteas en kunnen die ook
gebruiken. |
LO03 * de kinderen zijn bereid beide lichaamszijden te gebruiken om te
wenden en te draaien rond de lengteas. |
LO04 * de kinderen tonen in het bewegen een intuïtief, maar ook een bewust
kennen, aanvoelen, omgaan en
rekening houden met de eigen lichaamskenmerken, -mogelijkheden en
-beperkingen. |
LO05 * de kinderen de kinderen kunnen de motorische basisbewegingen op een
voldoende flexibele en verfijnde wijze aanwenden
in gevarieerde en complexe bewegingssituaties. |
LO06 * de kinderen kunnen verschillende basisbewegingen aaneenschakelen. |
LO07 * de kinderen kunnen verschillende basisbewegingen tegelijk combineren. |
LO08 * de kinderen kunnen onder verschillende sensorische prikkels die
gelijktijdig worden waargenomen de
relevante prikkel selecteren |
LO09 * de kinderen kunnen balanceren op de grond en op diverse soorten
toestellen. |
LO10 * de kinderen kunnen balanceren op de grond en op diverse soorten
toestellen. |
LO11 * de kinderen kunnen balanceren op de grond en op diverse soorten
toestellen. |
LO12 * de kinderen kunnen verschillende vormen van rollen uitvoeren. |
LO13 * de kinderen kunnen verschillende vormen van rollen uitvoeren. |
LO14 * de kinderen kunnen diverse klimtoestellen opklimmen en veilig ervan
afdalen. |
LO15 * de kinderen kunnen hun loopstijl en -tempo aanpassen aan de afstand. |
LO16 * de kinderen kunnen hoog- en verspringen. |
LO17 * de kinderen kunnen hoog- en verspringen. |
LO18 * de kinderen kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende
situaties voldoende nauwkeurig
gedoseerd en ontspannen uitvoeren. |
LO19 * de kinderen kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende
situaties voldoende nauwkeurig
gedoseerd en ontspannen uitvoeren. |
LO20 * de kinderen beheersen fundamentele bewegingsvaardigheden die nodig
zijn om een eenvoudig
bewegingsspel zinvol te kunnen spelen in eenvoudige sport- en spelsituaties. |
LO21 * de kinderen kunnen eenvoudige spelideeën uitvoeren in eenvoudige
bewegingsspelen. |
LO22 * de kinderen kunnen eenvoudige spelideeën uitvoeren in eenvoudige
bewegingsspelen. |
LO23 * de kinderen kennen elementaire tactische principes, kunnen ze
toepassen in verwante spelen en kunnen
een eenvoudig tactisch plannetje afspreken en uitvoeren. |
LO24 * de kinderen passen de afgesproken spelregels toe en aanvaarden de
sancties bij overtredingen. (SV 9) |
LO25 * de kinderen kunnen bewegingsvormen uitvoeren op een opgelegd ritme. (LL
1) |
LO26 * de kinderen unnen een danscombinatie (een aantal bewegingspatronen
achter elkaar) onthouden en
zonder aanwijzingen uitvoeren. (LL 1) |
LO27 * de kinderen unnen diverse bewegingsvormen uitvoeren die uitdrukking
verlenen aan thema's en
inhouden uit onder meer
- muziek;
- gesproken taal;
- vormen en figuren. (LL 1) |
LO28 * de kinderen zijn daarbij in staat om zich in diverse situaties en
personages in te leven (LL 1) |
LO29 * de kinderen bewegen op een aangepaste manier in de vrije natuur. (WO
83* met betrekking tot hun
omgeving - SV 3*, SV 4) |
LO30 * de kinderen voelen zich veilig in het water: (LL 12*, SV 4)
- zij kunnen zwemmen;
- zij kunnen zich spelend bewegen in het water. |
LO31 * de kinderen zoeken zelfstandig naar een oplossing voor een bewegings-
of spelprobleem.(SV 10) |
LO32 * de kinderen kunnen zelfstandig materiaal kiezen en opstellen. |
LO33 * de kinderen zijn in staat gekende oefen- en spelvormen zelfstandig op
te starten en in gang te houden.
(SV10) |
LO34 * de kinderen ijn in staat gekende oefen- en spelvormen zelfstandig op
te starten en in gang te houden.
(SV10) |
LO35 * de kinderen zijn in staat gekende oefen- en spelvormen zelfstandig op
te starten en in gang te houden.
(SV10) |
LO36 * de kinderen kunnen in een voor hen overzichtelijke noodsituatie hulp
inroepen of zelf helpen en zijn
bereid zich te laten helpen ingeval van pijn. (zie WO Gezondheid,
levensstijl en verkeer:
WO 40 t.e.m. WO 47) (SV 3*, SV 14) |
LO37 * de kinderen hebben noties over de eigen constitutie en ontwikkelen
een correcte lichaamshouding. |
LO38 * de kinderen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en
spierspanning in functie van het
bereiken van de motorische competenties. |
LO39 * de kinderen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en
spierspanning in functie van het
bereiken van de motorische competenties. |
LO40 * de kinderen beseffen de betekenis van oefenen en zijn bereid te
oefenen.(LL 6, LL 8*) |
LO41 * de kinderen zijn bereid om afhankelijk van de situatie een sfeer van
rust te creëren of handelend op te
treden en kunnen het niet-verbale gebruiken en terughouden. (MV 39 - 44*, LL
7*, SV 6-8) |
LO42 * de kinderen kennen de gedragsregels en gewoonten van de school voor
gezonde voeding, levensstijl en
hygiëne. (SV 3*) |
LO43 * de kinderen zijn bereid een positieve waarde toe te kennen aan dit
gedrag. (WO 40 en WO 41*, SV 3*) |
LO44 * de kinderen kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend
materiaal en weten er veilig mee om te
gaan.(SV 3*) |
LO45 * de kinderen kunnen hun wilskracht doelgericht gebruiken en tonen dit
doordat
- zij bereid zijn een opdracht vol te houden en af te werken;
- zij een aanvaarde taak volledig kunnen uitvoeren;
- zij bereid zijn te oefenen en de functie en zin van het oefenen kunnen
ervaren. (LL 13*) |
LO46 * de kinderen tonen hun concentratievermogen en fantasie door middel
van beheerste bewegingen.(LL13*) |
LO47 * de kinderen ontwikkelen een sociaal gevoel en tonen dit (SV 13*)
- doordat zij tijdens de bewegingssituaties de anderen kunnen waarnemen en
ook bereid te
zijn de ander waar te nemen (SV 1, SV 5)
- doordat zij met iedereen kunnen en willen samenwerken om een gezamenlijk
doel te
bereiken, waarbij zij hun eigen inspanning en die van de anderen leren
inschatten en
waarderen in functie van het gezamenlijk doel (SV 4, SV 5, SV 6, SV 8, SV
12)
- doordat zij kunnen helpen en bereid zijn zich waar nodig te laten helpen (SV
3*, SV 14)
- doordat zij zich kunnen aanpassen aan regels (SV 9)
- doordat zij anderen ruimte geven zodat iedereen zinvol kan
deelnemen.(SV2*) |
LO48 * de kinderen kunnen deelnemen aan bewegingsactiviteiten in een geest
van fair play. (SV 9). |
LO49 * de kinderen kunnen zich spontaan en echt gedragen op een sociaal
aanvaardbare wijze. (SV 15). |
LO50 * de kinderen zijn bereid ongecontroleerde en ongewenste uitingen bij
zichzelf te zien en recht te zetten
(SV 15). |
LO51 * de kinderen kunnen bewegingsmateriaal op de geëigende manier
gebruiken. |
LO52 * de kinderen kunnen kenbaar maken dat bepaalde oefeningen of
bewegingen hen moeilijk vallen of als
onaangenaam ervaren worden. (SV 1). |
LO53 * de kinderen kunnen in een spelsituatie voor zichzelf opkomen en
aangeven zelf bij het spel betrokken te
willen worden. (SV 2*). |
MV01 * schilderen: de
kinderen kunnen objectieve wetmatigheden uit de kleurenwereld toepassen en
tonen dit doordat zij in aquareltechniek (schilderen met waterverf op
papier, het zgn. nat-in-nat schilderen): kleuren zuiver naast elkaar kunnen
scjhilderen; de kleurvlakken evenwichtig kunnen verdelen; kleurovergangen
kunnen schilderen; kleuren over elkaar kunnen schilderen zodat secundaire
kleuren ontstaan; met drie kleuren binnen elke kleur een nuancering van
intensiteit kunnen geven. |
MV02 * schilderen: de
kinderen kunnen de kwaliteit van de kleuren beleven en herkennen en bezitten
een gevoel voor de eigen taal van elke kleur: zij kunnen verschil in
spanning, harmonie of disharmonie tussen kleuren ervaren en hanteren; zij
kunnen het kwalitatief onderscheid ervaren en hanteren tussen polaire,
complementaire of naast elkaar liggende kleuren. |
MV03 * schilderen: de
kinderen kunnen loskomen van stereotiepe vormen en patronen en leggen
hierdoor de basis voor een dynamisch denken dat zich beweegt tussen
waarneming en fantasie; tussen het gewordene en wat nog zal ontstaan. |
MV04 * schilderen: de
kinderen kunnen op basis van de beleving van het verband tussen kleur en
vorm, door middel van kleur vormen weergeven: zij kunnen in aquareltechniek
(schilderen met waterverf op nat papier, het zgn. nat-in-natschilderen): uit
de kleur menselijke gestalten laten ontstaan; uit de kleur dierlijke
gestalten laten ontstaan; uit de kleur plantengestalten laten ontstaan;
vormen uit het mineralenrijk en landschappen laten ontstaan (zie ook TN 8,
WO). |
MV05 * schilderen: de
kinderen tonen dat zij een thema door middel van kleur en vorm kunnen
verbeelden. |
MV06 * schilderen: de
kinderen hebben een besef van de werking en het innerlijk gebaar van kleuren
en vormen. |
MV07 * schilderen: de
kinderen kunnen zelfstandig het nodige materiaal gebruiken: voorbereiding en
opruimen; technische problemen verhelpen: een te nat/te droog blad; te
veel/te weinig verf. |
MV08 * schilderen: de
kinderen zijn bereid om zorgzaam om te gaan met het materiaal. |
MV09 * schilderen: de
kinderen zijn bereid door te zetten tot het werk voltooid is en leren ook
waarnemen wanneer het voltooid is. |
MV10 * schilderen: de
kinderen zijn bereid hun werk en dat van anderen kritisch waar te nemen,
vanuit verschillende standpunten te beoordelen en de individuele geaardheid
van deze werken te respecteren. |
MV10bis * schilderen: de
kinderen ontwikkelen een gevoel voor kwaliteit (vormen en kleuren) als basis
voor het kritisch beoordelen van beeldmateriaal. |
MV11 * vormtekenen: de
kinderen kunnen de structuur en opbouw van een vorm waarnemen en tonen dit
doordat zij: met de vrije hand door middel van rechte en gebogen lijnen
vormen kunnen tekenen; in staat zijn tot een nauwkeurige, zekere
lijnvoering. |
MV12 * vormtekenen: de
kinderen tonen hun inzicht in de structuur en opbouw van een vorm doordat
zij vormen en meetkundige figuren kunnen tekenen, rekening houdend met
ruimtelijke richting en temporele ordening. |
MV13 * vormtekenen: de
kinderen kunnen de vormen niet enkel in het voorstellingsvermogen beleven,
maar ook door middel van lichaamsbeweging, waarbij zij verschillende
zintuigfuncties op elkaar kunnen afstemmen (zie ook LO27). |
MV14 * vormtekenen: de
kinderen kunnen het kunstzinnige met het exacte verbinden. |
MV15 * vormtekenen: de
kinderen ontwikkelen een dynamische wisselwerking tussen denken en
waarnemen. |
MV16 * vormtekenen: de
kinderen ontwikkelen een gevoel voor de schoonheid van de niet-figuratieve
vorm. |
MV17 * vormtekenen: de
kinderen ontwikkelen door middel van waarneming en het (vrije hand)tekenen,
waardering voor meetkundige of cultureel bepaalde vormen, figuren en
patronen. |
MV18 * vormtekenen: de
kinderen zijn bereid door te zetten tot het werk voltooid is en leren ook
waarnemen wanneer het voltooid is. |
MV19 * tekenen: de kinderen
kunnen door middel van kleur en lijn wat zij waargenomen hebben (vanuit de
herinnering) of wat zij zich voorstellen weergeven. |
MV20 * tekenen: de kinderen
kunnen diverse leerinhouden verwerken, ook illustratief en besteden daarbij
aandacht aan lijnvoering, kleurgebruik en verhoudingen. |
MV21 * boetseren: de kinderen
kennen klei en kunnen er op aangepaste wijze mee omgaan. |
MV22 * boetseren: de kinderen
kunnen omgaan met het ruimtelijke spect van klei: zij kennen het onderscheid
tussen holle en bolle vormen en kunnen deze uit klei vormen; zij kunnen in
hun werk de wisselwerking van holle en bolle vormen hanteren. |
MV23 * boetseren: de kinderen
kunnen zelfstandig het nodige materiaal gebruiken (voorbereiding en
opruimen). |
MV24 * boetseren: de kinderen
zijn bereid zorgzaam om te gaan met het materiaal. |
MV25 * boetseren:
de kinderen zijn bereid door te zetten tot het werk
voltooid is en leren ook waarnemen wanneer het voltooid is. |
MV26 * boetseren: de kinderen
zijn bereid hun werk en dat van de anderen kritisch waar te nemen, vanuit
verschillende standpunten te beoordelen en de individuele geaardheid van
deze werken te respecteren. |
MV27 * handvaardigheid: de
kinderen kennen diverse materialen en technieken en kunnen ermee omgaan:
papier, lijm, knippen, scheuren, wol, bijenwas, hout. |
MV28 * handvaardigheid: de
kinderen kunnen doelgericht voorwerpen maken. |
MV29 * muziek: de kinderen
kunnen muziek beluisteren en actief beoefenen met aandacht voor: melodie,
ritme, klankeigenschappen, stemming en specifieke schoonheid. |
MV30 * muziek: de kinderen
kunnen praktisch musicerend een eigen stem voeren; in tweestemmige harmonie
samenzingen; een instrument bespelen waarbij zij reeds een zeker
individualisme tonen; hun individuele inbreng in de groep hanteren en
plaatsen. |
MV31 * muziek: de kinderen
beheersen notenschrift en muziekterminologie in functie van het praktisch
musiceren: zij kunnen wat visueel wordt waargenomen verbinden met wat
gehoord, gezongen of gespeeld wordt; zij kunnen zich klanken en intervallen
voorstellen; herkennen en begrijpen een beperkt aantal technische termen:
noten (hele, halve, kwart, achtste), rust, maat, ritme, interval. |
MV32 * muziek: de kinderen
hebben een gehoor en luisterhouding ontwikkeld die een onbevooroordeeld
luisteren naar muziek en een verdere verkenning van de muziekwereld mogelijk
maken. |
MV33 * muziek: de kinderen
ervaren de sociale kwaliteiten van samen zingen en musiceren en beleven
vreugde aan het zingen en musiceren. |
MV34 * muziek: de kinderen
beseffen de betekenis van regelmatig oefenen en zijn bereid daaraan een
positieve waarde toe te kennen. |
MV35 * muziek: de kinderen
kunnen op aangepaste wijze en zorgzaam omgaan met muziekinstrumenten en
ander muziekmateriaal. |
MV36 * muziek: de kinderen
ontwikkelen een gevoel voor kwaliteit (ritme, melodie, klankkleur- en
evenwicht, ...) als basis voor het kritische oordelen van diverse
muziekvormen. |
MV36bis * muziek: de kinderen
kunnen het eigen musiceren en dat van anderen kritisch beluisteren en vanuit
verschillende muzikale aspecten beoordelen. |
MV37 * drama: de kinderen
kunnen genieten van voor hen bestemde activiteiten op schoolniveau. |
MV38 * drama: de kinderen
kunnen aandacht en respect opbrengen voor toneel- en voordrachtkunst en
tonen dit door een aangepaste kijk-en luisterhouding. |
MV39 * drama: de kinderen
kunnen geconcentreerd luisteren naar een gesproken tekst (verteld of
voorgelezen) en die mondeling dramatisch weergeven. |
MV40 * drama: de kinderen
kunnen spelvormen in functie van thema's uit de leerstof of in een sociale
context hanteren. |
MV41 * drama: de kinderen
kunnen thema's uit de leerstof, gebeurtenissen of gevoelens, dramatisch of
door middel van voordracht weergeven. |
MV42 * drama: de kinderen
kunnen gebruik maken van stem (articulatie, adembeheersing, tempo,
toonhoogte), houding, beweging, gebaar en mimiek in functie van de
speelsituatie. |
MV43 * drama: de kinderen
kunnen zich in een rol inleven en daarin in wisselwerking treden met
medespelers. |
MV44 * drama: de kinderen
beleven vreugde en voldoening aan het samen toneelspelen en voordragen
doordat ze vanuit een kritische bezorgdheid actief bijdragen aan de
kwaliteit van het eindresultaat. |
MV45 * drama: de kinderen
beseffen de betekenis van regelmatig oefenen en zijn bereid een positieve
waarde aan dit gedrag toe te kennen. |
MV46 * drama: de kinderen
kunnen op aangepaste wijze en zorgzaam omgaan met toneelmateriaal als decor,
kleding en rekwisieten. |
MV47 * drama: de kinderen
zijn bereid positief gevolg te geven aan constructieve aanwijzingen van en
evaluatie door leraar en leerlingen. |
MV48 * beweging: de kinderen
kunnen vreugde en voldoening beleven aan lichaamstaal en beweging. |
MV49 * beweging: de kinderen
kunnen bewegingen uitvoeren begeleid door het gesproken woord of muziek,
waarbij elementaire taal- muziek- psychische, louter vormelijke elementen of
stemmingen vorm krijgen. |
MV50 * beweging: de kinderen
kunnen de sociale dimensie van beweging ervaren: zij kunnen een eenvoudig
bewegingsverloop samen met anderen uitvoeren; zij kunnen daarbij elkaars
beweging waarnemen, er rekening mee houden en erop inspelen. |
MV51 * beweging: de kinderen
kunnen bewegingen uitvoeren waarbij zij rekening houden met één of meerdere
basiselementen van het bewegingsverloop van zichzelf en de anderen: tijd,
ruimte (plaats en richting) en kwaliteit. |
MV52 * beweging: de kinderen
beseffen de betekenis van regelmatig oefenen en zijn bereid een positieve
waarde aan dit gedrag toe te kennen. |
MV53 * beweging: de kinderen
kunnen op aangepaste wijze en zorgzaam omgaan met materiaal en kleding. |
MV54 * beweging: de kinderen
zijn bereid een positieve waarde aan dit gedrag toe te kennen. |
MV55 * attitudes: het
onderwijs is erop gericht dat de kinderen de processen kunnen ervaren die
het muzische handelen bepalen doordat zij: hun waarnemingsvermogen gericht
en onbevooroordeeld kunnen gebruiken; hun fantasie, voorstellingsvermogen en
geheugen vooral voor ruimtelijke oriëntatie en temporele ordening gericht
kunnen gebruiken; een denken ontwikkelen waarbij het innerlijk voorstellen
en waarnemen geobjectiveerd worden zonder naar het loutere intellectuele af
te glijden; hun voorstellingsvermogen, hun bewegings- en tastzin kunnen
aanspreken en coördineren; hun gevoelswereld verfijnen en differentiëren
zowel op het kunstzinnige als op het sociale vlak. |
MV56 * attitudes: het
onderwijs is erop gericht dat de kinderen kleur- en vormgevoel ontwikkelen,
ook inzake klankkleur en vormen op het gebied van de muziek. |
MV57 * attitudes: het
onderwijs is erop gericht dat de kinderen schoonheid in haar verschillende
verschijningsvormen kunnen beleven. |
MV58 * attitudes: het
onderwijs is erop gericht dat de kinderen zichzelf ervaren en zelfvertrouwen
ontwikkelen. |
SV01 * de kinderen kunnen zich als persoon kenbaar maken en tonen dit
doordat zij onder meer zich voorstellen; waarnemingen en innerlijke
voorstellingen, ook vanuit de herinnering, verwoorden (zie ook LL4, LL*,
TN14, TN19, TN20). |
SV02 * de kinderen kunnen een onderscheid maken tussen wat wenselijk is en
wat mogelijk is, ook wat hun eigen wensen en kwaliteiten betreft. |
SV03 * de kinderen tonen een aan hun leeftijd beantwoordende kritische
houding en verantwoordelijkheidszin. |
SV04 * de kinderen tonen in hun omgangsvormen dat zij respect kunnen
opbrengen voor: de mens in zijn mens-zijn, hoe verscheiden de
verschijningsvormen en uitingen ook zijn (zie ook WO82* en WO83*); voor het
werk van de mens (zie ook WO83*); en voor de natuur (zie WO82*). |
SV05 * de kinderen kunnen zich als persoon in een groep handhaven en tonen
dit onder meer door de bereidheid mekaars kwaliteiten te erkennen; de plaats
die hen toekomt in te nemen. |
SV06 * de kinderen kunnen geduld opbrengen. |
SV07 * de kinderen kunnen initiatief nemen. |
SV08 * de kinderen kunnen zich binnen een groep profileren dan wel
terughouden, bijvoorbeeld in een gesprek; door een rol in een toneelstuk;
door solospel of groepsspel in muziek. |
SV09 * de kinderen kunnen regels en afspraken aanvaarden. |
SV10 * de kinderen kunnen een bijdrage leveren aan het tot stand komen van
regels en afspraken. |
SV11 * de kinderen kunnen binnen een groep een eigen verantwoordelijkheid
opnemen. |
SV12 * de kinderen kunnen op basis van de vorige eindtermen tot samenwerking
komen. |
SV13 * de kinderen kunnen in hun omgangsvormen eerbied en respect opbrengen
voor de mens als individu met zijn kwaliteiten en beperkingen; voor het
individuele werk (zie ook WO82* voor hun omgeving). |
SV14 * de kinderen kunnen helpen en zijn bereid zich te laten helpen. |
SV15 * de kinderen kunnen op hun niveau met eigen gevoelens en meningen en
die van anderen omgaan. |
SV16 * de kinderen kunnen in hun spreken en luisteren rekening houden met de
gesprekspartner (zie TN1, TN9, TN10, TN14, TN19, TN23, TN24, TN25, TN26,
TN27, TN32). |
TF01 * de kinderen kunnen actief luisteren naar eenvoudige verhalen
(aansluitend bij de thematieken van de klas) en uiteenzettingen. |
TF02 * de kinderen kunnen eenvoudige teksten op hun niveau begrijpen en
lezen. |
TF03 * de kinderen staan open voor het gesproken en het geschreven woord en
beleven vreugde en verwondering aan de hen vreemde klankrijkdom. |
TF04 * de kinderen kunnen eenvoudige verhalen en uiteenzettingen begrijpend
vertalen door de inhoud in eigen woorden in hun moedertaal weer te geven. |
TF05 * de kinderen kunnen zich inleven in een personage van een toneel of
verhaal. |
TF06 * de kinderen kunnen in een eenvoudige tweetalige woordenlijst de
betekenis van een woord opzoeken. |
TF07 * de kinderen kunnen zich, volgens de verworven woordenschat en
taalstructuur verstaanbaar uitdrukken, zij kunnen duidelijk articuleren en
een gepaste intonatie gebruiken. |
TF08 * de kinderen zijn bereid om eventuele slordigheden in het spreken en
het articuleren te verbeteren. |
TF09 * de kinderen kunnen hun geschreven teksten verzorgen door aandacht te
besteden aan spelling (kopiërend), interpunctie (kopiërend), handschrift en
passende illustratie. |
TF10 * de kinderen tonen aandacht voor een beperkt aantal eenvoudige
spellingafspraken: het schrijven van woorden met een vast woordbeeld,
courante werkwoordsvormen, meervoudsvormen, geslacht. |
TF11 * de kinderen zijn bereid om hun eigen tekst opnieuw te bekijken en
waar nodig te verbeteren. |
TF12 * de kinderen kunnen ingeoefende teksten, gedichten en liederen in koor
of solo reciteren/zingen met aandacht voor de juiste uitsprak en intonatie. |
TF13 * de kinderen kunnen deelnemen aan eenvoudige toneelstukjes of aan
andere spelvormen, zoals dialoogjes, improvisaties e.d. |
TF14 * de kinderen zijn bereid om er in hun taaluiting rekening mee te
houden dat anderen hen ook goed moeten kunnen begrijpen. |
TF15 * de kinderen kunnen een eenvoudig gesprek voeren, waarbij zij een
eenvoudige woordenschat kunnen hanteren over personen, dieren, planten,
ruimten en gebruiksvoorwerpen; oriëntatie in de tijd en de ruimte. |
TF16 * de kinderen zijn bereid naar anderen te luisteren en zelf te spreken. |
TF17 * de kinderen tonen de wil en de interesse om de andere te begrijpen. |
TF18 * de kinderen kennen van een beperkt aantal courante werkwoorden de
O.T.T. en de V.T.T.: être, avoir, regelmatige werkwoorden eindigend op -er,
-ir, -re en enkele frequente werkwoorden op -oir: pouvoir, vouloir, devoir. |
TF19 * de kinderen kunnen een beperkt aantal woordsoorten onderscheiden en
herkennen: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, persoonlijke
voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden. |
TF20 * de kinderen kennen en herkennen volgende grammaticale onderwerpen aan
de hand van eenvoudige regels en kunnen deze gebruiken in eenvoudige
toepassingssituaties: meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden;
vrouwelijk en mannelijk adjectief; de affirmatieve zin; de negatie; de
vragende zin;de bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden. |
TF21 * de kinderen voelen aan dat je door het beheersen van een taal in een
bepaalde gemeenschap kunt communiceren. |
TF22 * de kinderen kunnen ervaren wat het is om een taal niet te verstaan. |
TF23 * de kinderen kunnen de veelduidigheid en andersduidigheid van wooorden
en uitdrukkingswijzen ervaren. |
TF24 * de kinderen kunnen vreugde beleven aan het omgaan met verschillende
taalgenres (zoals poëzie, proza, verhaal, toneel), taalstijlen (zoals
zakelijk en informeel) en uitdrukkingswijzen (rijm, ritme en stijl). |
TN01 * de kinderen kunnen actief luisteren naar voor hen bestemde verhalen
en uiteenzettingen. |
TN02 * de kinderen kunnen voor hen bestemde teksten (bijv. brieven,
verhalen, beschrijvingen, in boeken, eigen teksten) vlot en kritisch lezen
en begrijpen. |
TN03 * de kinderen staan open voor het gesproken en geschreven woord. |
TN04 * de kinderen beleven vreugde aan het opnemen van aangereikte beelden. |
TN05 * de kinderen kunnen voor hen bestemde verhalen, uiteenzettingen en
beschrijvingen die ze beluisterd of gelezen hebben, geheel of gedeeltelijk
navertellen. |
TN06 * de kinderen kunnen zich inleven in een personage van een toneel, een
verhaal of een boek en de gebeurtenissen vanuit dit standpunt benaderen. |
TN07 * de kinderen kunnen gericht informatie verzamelen rond een thema door
het raadplegen van volwassenen en door opzoeken in voor hen toegankelijke
literatuur en media en kunnen deze informatie hanteren. |
TN08 * de kinderen zijn bereid zich in te leven in de verhalen zo dat ze
deze beeldend in tekeningen en schilderingen kunnen weergeven. |
TN09 * de kinderen kunnen zich verstaanbaar maken en vlot uitdrukken, ze
kunnen duidelijk articuleren en een correcte zinsintonatie gebruiken. |
TN10 * de kinderen kunnen hun geschreven teksten en hun schriften verzorgen,
door aandacht te besteden aan spelling, interpunctie, handschrift, zinsbouw
en passende illustraties. |
TN11 * de kinderen kennen en hanteren de belangrijkste spellingafspraken:
schrijven van woorden met een vast woordbeeld, frequentie niet-klankzuivere
woorden (ei/ij, ou/au), werkwoordsvormen, open en gesloten lettergrepen,
meervoudsvormen, hoofdletters, interpunctietekens (.,?!:). |
TN12 * de kinderen zijn bereid om eventuele slordigheden in het spreken en
het articuleren te verbeteren. |
TN13 * de kinderen zijn bereid om vorm, stijl en inhoud van hun eigen tekst
te herbekijken en te evalueren en, waar nodig, deze te verbeteren. |
TN14 * de kinderen kunnen hun waarnemingen, hun ervaringen, hun gedachten,
meningen en hun gevoelens begrijpbaar uitdrukken in gesproken taal. |
TN15 * de kinderen kunnen ingeoefende teksten en gedachten in koor en solo
reciteren met aandacht voor ritme, metrum, rijm, klankkleur, alliteratie en
andere stijlfiguren. |
TN16 * de kinderen kunnen voor de klas spreken over een thema dat in verband
staat met de behandelde leerstof, over een boek of over een eigen ervaring. |
TN17 * de kinderen kunnen een rol in een toneelstuk spelen. |
TN18 * de kinderen kunnen in woord en gebaar voldoende expressie leggen om
een publiek te kunnen boeien (bijv. in een toneelspel). |
TN19 * de kinderen kunnen een verhaal, een gebeurtenis, een eigen ervaring
of een les (samenvattend)weergeven. |
TN20 * de kinderen kunnen eenvoudige brieven schrijven van persoonlijke aard
(aan vrienden, familie …) en beschrijvingen (bijv. wegbeschrijving, verslag
van een gebeurtenis enz….) of brieven van meer zakelijke aard (bijv. vragen
om informatie…). |
TN21 * de kinderen kunnen nieuwe woorden die ze leerden kennen correct in
het eigen taalgebruik integreren. |
TN22 * de kinderen zijn bereid om er bij elke taaluiting rekening mee te
houden dat anderen hen ook goed moeten kunnen begrijpen. |
TN23 * de kinderen zijn bereid kritisch naar anderen te luisteren en zelf te
spreken. |
TN23 bis * de kinderen ontwikkelen het vermogen om vanuit de beoordeling van
een communicatieve situatie met de gepaste mondigheid te reageren. |
TN24 * de kinderen tonen de wil en de interesse om het gezichtspunt van de
ander te begrijpen. |
TN25 * de kinderen kunnen opbouwend deelnemen aan een klasgesprek en aan een
gesprek met bekende volwassenen. |
TN26 * de kinderen kunnen op aan hen gestelde vragen antwoorden. |
TN27 * de kinderen kunnen na een les, een verhaal of een uiteenzetting zowel
aan de leraar als aan klasgenoten relevante vragen stellen en luisteren naar
antwoorden. |
TN28 * de kinderen kunnen na een voor hen toegankelijke uiteenzetting van
een andere het gezichtspunt van deze andere weergeven. |
TN29 * de kinderen kennen de stamtijden van de belangrijkste werkwoorden en
herkennen de zes belangrijkste tijden: O.T.T., O.V.T., O.Tk.T., V.T.T.,
V.V.T., T.Tk.T. |
TN30 * de kinderen kunnen de belangrijkste woordsoorten herkennen en
benoemen (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of
adjectief, voorzetsel, werkwoord, telwoord, voornaamwoord, voegwoord,
bijwoord bij een naamwoord en een werkwoord). |
TN31 * de kinderen kunnen in een eenvoudige zin de belangrijke zinsdelen
onderscheiden en daarbij de terminologie 'onderwerp', 'persoonsvorm', 'ander
zinsdeel' hanteren. |
TN32 * de kinderen weten dat je door het beheersen van een taal in een
bepaalde gemeenschap kunt communiceren. |
TN33 * de kinderen kunnen zich voorstellen wat het is om een taal niet te
kunnen verstaan of spreken (in deze context: moedertaal, tweede taal,
standaardtaal, dialect). |
TN34 * de kinderen kunnen vreugde beleven aan het omgaan met verschillende
taalgenres zoals poëzie, proza, verhaal, sprookje, fabel, toneelstuk,
verslag, brief…) en aan het creatieve gebruik van taal in spreekwoorden,
gezegdes, rijm en ritme, beeldspraak. |
W01 * de kinderen kunnen tellen en terugtellen met eenheden, tweetallen,
vijftallen en machten van tien. |
W02 * de kinderen kunnen omgaan met de verschillende functies van
natuurlijke getallen: een getal kan een hoeveelheid aanduiden; een getal kan
fungeren in een bewerking; een getal kan een rangorde aanduiden; een getal
kan een meetresultaat aangeven. |
W03 * de kinderen kunnen de betekenis van de volgende operaties kennen:
optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen en daarbij de terminologie met
betrekking tot de resultaten van deze operaties: som, verschil, product,
quotiënt en rest. |
W04 * de kinderen kennen het begrip veelvoud, deler, grootste gemene deler,
kleinste gemeenschappelijk veelvoud. |
W05 * de kinderen kennen het begrip procent. |
W06 * de kinderen kunnen omgaan met breuken: als een stuk (deel) van; als
een verdeling; als een deling; als een getal (met een plaats op een
getallenlijn) en kunnen daarbij de volgende terminologie hanteren:
stambreuk, teller, noemer, breukstreep, gelijknamig, gelijkwaardig,
vereenvoudigen. |
W07 * de kinderen kennen de geleerde symbolen, notatiewijzen, conventies met
betrekking tot getallen en bewerkingen met getallen en kunnen de volgende
symbolen benoemen, noteren en hanteren: = < > + - x : %. |
W08 * de kinderen kunnen natuurlijke getallen van maximaal 10 cijfers lezen,
noteren, ordenen en op een getallenlijn plaatsen. |
W09 * de kinderen kunnen natuurlijke getallen (met 3 decimalen), eenvoudige
breuken, eenvoudige procenten lezen, noteren en op een getallenlijn
plaatsen. |
W10 * de kinderen kunnen de getalwaarde van elk cijfer bepalen bij
kommagetallen met maximum drie decimalen. |
W11 * de kinderen zijn in staat tot een onmiddellijke reproductie van
correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10; bij tafels van
vermenigvuldiging tot en met de tafel van 10. |
W12 * de kinderen hebben inzicht in de relaties tussen de bewerkingen. |
W13 * de kinderen kunnen eenvoudige verbanden, patronen en structuren tussen
getallen en bewerkingen opsporen en toepassen. |
W14 * de kinderen voeren opgaven uit het hoofd uit waarbij ze de
verschillende bewerkignen toepassen op basis van hun inzicht in de
eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van de getallen: optellen,
aftrekken met grote getallen met eindnullen; vermenigvuldigen met en delen
door 10, 100, 1000; vermenigvuldigen en delen naar analogie met de tafels;
getallen splitsen, aanvullen of groeperen om de bewerking makkelijk te
kunnen uitvoeren. |
W15 * de kinderen zijn in staat getallen af te ronden. De graad van
nauwkeurigheid wordt bepaald door het doel van het afronden en door de
context. |
W16 * de kinderen kunnen de uitkomst van een berekening bij benadering
bepalen. |
W17 * de kinderen kunnen schattend rekenen met gehele getallen door de
uitkomst globaal te bepalen. |
W18 * de kinderen kunnen in eenvoudige gevallen de gelijkwaardigheid tussen
kommagetallen, breuken en procenten verduidelijken door omzettingen. |
W19 * de kinderen kunnen de delers van een natuurlijk getal (kleiner of
gelijk aan 100) vinden; zij kunnen van twee dergelijke getallen de
(grootste) gemeenschappelijke deler(s) vinden. |
W20 * de kinderen kunnen de veelvouden van twee natuurlijke getallen (groter
of gelijk aan 20) vinden; zij kunnen van twee dergelijke getallen het
(kleinste) gemeenschappelijk veelvoud vinden. |
W21 * de kinderen kunnen eenvoudige breuken gelijknamig maken in functie van
het optellen en aftrekken van breuken of in functie van het ordenen en het
vergelijken van breuken. |
W22 * De kinderen kunnen in een zinvolle context eenvoudige breuken en
kommagetallen optellen en aftrekken en eenvoudige breuken vermenigvuldigen
met een natuurlijk getal. |
W23 * de kinderen kennen cijferalgoritmen (schriftelijke, gestandaardiseerde
en verkorte oplossingswijzen); zij kunnen cijferend de vier hoofdbewerkingen
uitvoeren met natuurlijke en met kommagetallen: optellen met maximaal 5
getallen: de som is kleiner dan 10.000.000; aftrekken: aftrektal kleiner dan
10.000.000 en maximaal 8 cijfers; vermenigvuldigen: vermenigvuldiger bestaat
uit maximaal 3 cijfers; het product telt maximaal 8 cijfers (2 cijfers na de
komma); delen: deler bestaat uit maximaal 3 cijfers, quotiënt maximaal 2
cijfers na de komma. |
W24 * de kinderen kunnen eenvoudige procentberekeningen maken met betrekking
tot praktische situaties. |
W25 * de kinderen kunnen verhoudingen vergelijken. |
W26 * de kinderen kunnen eenvoudige verhoudingsproblemen oplossen. |
W27 * de kinderen kunnen een eenvoudige, niet in wiskundige taal aangeboden
probleemstelling, zelf in wiskundige termen omzetten en oplossen. De
juistheid van de oplossing kunnen zij bij benadering toetsen aan de
werkelijkheid. |
W28 * de kinderen kennen de objectief meetbare grootheden voor: lengte,
(omtrek, afstand): millimeter, centimeter, decimeter, meter, decameter,
hectometer, kilometer; oppervlakte: vierkante centimeter, vierkante
decimeter, vierkante meter; inhoud: centiliter, deciliter, liter; gewicht:
gram, kilogram; tijd: seconde, minuut, uur, etmaal; temperatuur: graad
Celsius; hoekgrootte: graden; zij kennen het opbouwprincipe van de rij
maateenheden voor lengte, gewicht en tijd en kunnen daarbij de relatie
leggen tussen de grootheid en de maateenheid. |
W29 * de kinderen kennen de symbolen, notatiewijzen en conventies bij de
geleerde maateenheden. |
W30 * de kinderen kunnen veel voorkomende maten in verband brengen met
betekenisvolle situaties. |
W31 * de kinderen kennen en kunnen het begrip 'schaal' gebruiken als
eenvoudige verhouding tussen kilometer en centimeter (zie WO 64). |
W32 * de kinderen kennen het begrip gemiddelde en kunnen het toepassen. |
W33 * de kinderen weten in samenhang met WO 22 dat bij temperatuurmeting 0°
C het vriespunt is en weten op welke wijze de temperatuur beneden het
vriespunt wordt aangeduid. |
W34 * de kinderen kunnen eenvoudige verbanden, patronen en structuren tussen
en met grootheden en maatgetallen opsporen en onderzoeken. |
W35 * de kinderen kunnen het verband tussen maateenheden en maatgetallen
inzien. |
W36 * de kinderen kunnen met de geleerde maateenheden herleidingen
uitvoeren. |
W37 * de kinderen kunnen voor elk van de hogergenoemde grootheden, het
juiste en meest functionele meetinstrument kiezen en correct hanteren. De
geschikte maateenheid en de graad van nauwkeurigheid van het meetresultaat
worden daarbij bepaald door de situatie. |
W38 * de kinderen kunnen schatten met behulp van referentiepunten. |
W39 * de kinderen kunnen op een concrete wijze aangeven hoe ze de omtrek van
een veelhoek bepalen. |
W40 * de kinderen kunnen kloklezen (analoge en digitale klokken):
tijdsintervallen berekenen en zij kennen de samenhang tussen seconden,
minuten en uren. |
W41 * de kinderen kennen eenvoudige begrippen en notaties waarmee de ruimte
meetkundig wordt bepaald (richting, plaats, patroon, vorm, plattegrond,
vooraanzicht, zijaanzicht, bovenaanzicht) en kunnen deze toepassen. |
W42 * de kinderen kunnen op basis van ervaring en door hun omgang ermee, de
volgende meetkundige figuren herkennen en benoemen; punten, lijnen (lijn,
lijnstuk, zijde, middellijn, diagonaal, straal, loodlijn, evenwijdige
lijnen, snijdende lijnen), hoeken (rechte, stompe, scherpe), vlakke figuren
(driehoek, vierhoek, vijfhoek, zeshoek, cirkel). (Zie ook Muzische Vorming
Vormtekenen: MV 11, MV 12 en MV 13; Boetseren: MV22). |
W43 * de kinderen kunnen de verschillende soorten hoeken en de verschillende
soorten vierhoeken classificeren op grond van eigenschappen van zijden en
hoeken en kunnen deze ook concreet vormgeven. Zie ook LO 27, MV 11 en MV
12). |
W44 * de kinderen kunnen omgaan met passer en lat. |
W45 * de kinderen kunnen kunnen de begrippen symmetrie, gelijkvormigheid en
gelijkheid herkennen in de realiteit. |
W46 * de kinderen kunnen kunnen geometrische figuren maken. (Zie ook LO27,
MV11, MV12, MV27, MV28). |
W47 * de kinderen zijn in staat zich in de ruimte te oriënteren en kunnen
bijgevolg aan de hand van beschrijvingen en tweedimensionale afbeeldingen,
driedimensionale situaties interpreteren. Dit betekent concreet dat de
leerlingen zich ruimtelijk kunnen oriënteren op basis van plattegronden,
kaarten en gegevens over afstand en richting; zich in de ruimte mentaal
kunnen verplaatsen en kunnen verwoorden wat ze dan zien. |
W48 * de kinderen zijn bereid om na te denken over de eigen wiskundige
activiteiten en controleren de resultaten daarvan op hun juistheid en
realiteitsgehalte. |
W49 * de kinderen kunnen in eigen woorden beschrijven hoe ze een wiskundig
probleem aanpakten, welke oplossingsstrategie ze volgden. |
W50 * de kinderen beseffen dat er voor hetzelfde wiskundig probleem soms
meerdere oplossingswegen zijn en soms zelfs meerdere oplossingen afhankelijk
van de wijze waarop het probleem wordt opgevat. |
W51 * de kinderen begrijpen eenvoudige wiskundetaal en kunnen die toepassen
in praktische situaties. |
W52 * de kinderen zijn bereid een verbinding te leggen tussen het
wiskundeonderwijs en het dagelijkse leven (zie ook MV49). |
W53 * de kinderen hebben aandacht voor de specifieke schoonheid en exactheid
in de wiskunde: vormen, figuren, patronen en ritmes (zie ook MV14, MV49). |
W54 * de kinderen ontwikkelen een houding van eerbied en belangstelling voor
de wiskunde als verschijnsel in de natuur en in zijn verbondenheid met het
menselijk handelen. (zie ook MV16*, MV49-, WO7, WO34*, WO55, WO76) |
W55 * de kinderen ontwikkelen een gevoel voor exactheid en relativiteit van
getallen: voor getalwaarde, getalverhoudingen, bewerkingen en exemplarisch
voor de wijze waarop deze deel uitmaken van het menselijk handelen. |
W56 * de kinderen kunnen aan de wiskundige activiteit vreugde en
verwondering beleven zoals deze verbonden zijn met elk creatief-productief
proces. |
W57 * de kinderen ontwikkelen vertrouwen in hun denk- en leeractiviteiten en
behouden een houding van nieuwsgierigheid en interesse voor wiskundige
fenomenen. |
WO01 * mens: de kinderen
kunnen de gestalte van de mens beschrijven. |
WO02 * mens: de kinderen
kunnen de functie beschrijven van het hoofd met betrekking tot het
zenuw-zintuigsysteem, in het bijzonder de functie van de zintuigen; van de
romp met betrekking tot het ritmische systeem en de stofwisseling, waaronder
bloedsomloop en ademhaling; van de ledematen met betrekking tot het
bewegingssysteem. |
WO03 * dier: de kinderen
kunnen van een aantal dieren uiterlijk, gedrag, leefwijze beschrijven. |
WO04 * dier: de kinderen
kunnen een beperkt aantal dieren in hun leefmilieu (land, water, lucht)
situeren. |
WO05 * dier: de kinderen
beseffen dat er een verband bestaat tussen het uiterlijke van een dier en
zijn levenswijze en omgeving. |
WO06 * dier: de kinderen
beseffen dat het dier afhankelijk is van zijn omgeving. |
WO07 * plant: de kinderen
kunnen van een beperkt aantal planten het uiterlijk beschrijven: zij kunnen
wortel, stengel, blad, bloem, vrucht lokaliseren en benoemen. |
WO08 * plant: de kinderen
kunnen de functie beschrijven van wortel, stengel, blad, bloem, vrucht. |
WO09 * plant: de kinderen
kunnen een beperkt aantal 'planten' benoemen volgens de ontwikkelingsgraad:
wieren, paddenstoelen, mossen, varens; de hogere planten exemplarisch (bijv.
naaldbomen - loofbomen; bijv. lelieachtigen - roosachtigen). |
WO10 * plant: de kinderen
beseffen dat de plant afhankelijk is van bodem, lucht, licht, warmte, water
en klimaat. |
WO11 * plant: de kinderen
beseffen dat mensen, dieren, planten en gesteenten elkaar voor hun
voortbestaan nodig hebben. |
WO12 * gesteenten en landschappen:
de kinderen kunnen uitgaande van het landschap de vorm van een
granietgebergte, een kalkgebergte en de kenmerken die wijzen op een
vulkanische oorsprong beschrijven en herkennen. |
WO13 * gesteenten en landschappen:
de kinderen kennen het onderscheid tussen graniet en kalk en vulkanisch
gesteente. |
WO14 * gesteenten en landschappen:
de kinderen kunnen aan de hand van eenvoudige voorbeelden illustreren dat de
vorm van een landschap beïnvloed wordt door het aanwezige gesteente en de
inwerking van water, wind, warmte en van de mens. |
WO15 * gesteenten en landschappen:
de kinderen kunnen aan de hand van eenvoudige voorbeelden illustreren dat de
vorm van het landschap en de kwaliteit van het gesteente de levenswijze van
de mens beïnvloedt. |
WO16 * gesteenten en landschappen:
de kinderen kunnen een beperkt aantal fenomenen in verband met het landschap
met al hun zintuigen gericht en onbevangen waarnemen en hun waarnemingen op
systematische wijze weergeven. |
WO17 * gesteenten en landschappen:
de kinderen tonen belanstelling voor de verscheidenheid in landschappen die
op aarde voorkomen en kunnen deze waarderen in hun specifieke schoonheid. |
WO18 * weer en klimaat: de
kinderen kunnen de volgende weersverschijnselen verwoorden en onderscheiden:
neerslag, enkelvoudige wolkentypes, windsoorten in functie van de
windstreken. |
WO19 * weer en klimaat: de
kinderen kunnen drie klimaatzones onderscheiden en situeren op de
wereldkaart: warme, koude en gematigde zone. |
WO20 * weer en klimaat: de
kinderen kennen het verschil tussen weer en klimaat. |
WO21 * weer en klimaat: de
kinderen kunnen op eenvoudige wijze de kringloop van het water beschrijven. |
WO22 * weer en klimaat: de
kinderen kunnen een beperkt aantal weerkundige fenomenen op weerkundig
gebied gericht en onbevangen waarnemen en hun waarnemingen weergeven.(zie
ook Leren leren en Muzische vorming). |
WO23 * fysische verschijnselen:
de kinderen kunnen aan de hand van eenvoudige voorbeelden beknopt enkele
kenmerken beschrijven van de fenomenen geluid, licht, warmte, elektriciteit,
magnetisme. |
WO24 * fysische verschijnselen:
de kinderen kunnen (exemplarisch) gericht en onbevangen natuurkundige
fenomenen aan de hand van proeven waarnemen.(zie ook Leren leren). |
WO25 * fysische verschijnselen:
de kinderen kunnen hun waarnemingen op systematische wijze verwoorden en
opschrijven.(zie ook Leren leren). |
WO26 * fysische verschijnselen:
de kinderen kunnen de fenomenen in hun causale samenhang beschrijven. |
WO27 * technische vorming: de
kinderen kunnen eenvoudige basismaterialen van elkaar onderscheiden en ermee
omgaan: onder meer papier; wol, katoen, zijde, jute, hout. |
WO28 * technische vorming: de
kinderen gaan zorgvuldig en met respect om met de materialen. |
WO29 * technische vorming: de
kinderen kennen en beheersen op deze materialen gebaseerde eenvoudige
basistechnieken en de daarvoor benodigde werktuigen. |
WO30 * technische vorming: de
kinderen kunnen de gekende werktuigen juist en veilig hanteren, onderhouden
en wegbergen. |
WO31 * technische vorming: de
kinderen hebben inzicht in het proces doordat zij
- weten aan welke eisen het werkstuk moet voldoen;
- weten welke stappen er achtereenvolgens uitgevoerd moeten worden;
- bereid zijn hun werk te controleren door hun werk en dat van anderen op
eenzelfde wijze waar te nemen, er afstand van te nemen, een onderscheid te
maken en het te respecteren. |
WO32 * technische vorming: de
kinderen kunnen hun materialenkennis en kennis van technieken en werktuigen
functioneel integreren. |
WO33 * technische vorming: de
kinderen kunnen een ontwerp uitvoeren, mits begeleiding ook een eigen
ontwerp in de vorm van een schets of patroon. |
WO34 * technische vorming: de
kinderen erkennen en waarderen de specifieke schoonheid van de werkstukken
die met behulp van de hierboven vernoemde materialen en technieken tot stand
komen. |
WO35 * technische vorming: de
kinderen brengen waardering op voor de hierboven vernoemde basistechnieken. |
WO36 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kennen (exemplarisch) het productieproces van voedingsmiddelen,
gebruiksvoorwerpen of woningbouw. |
WO37 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen beseffen dat voedsel, kleding, huisvesting en gebruiksvoorwerpen
die de mens nodig heeft, afhangen van natuurlijke processen en menselijke
arbeid. |
WO38 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen brengen eerbied en dankbaarheid op voor deze natuurlijke
processen en voor arbeid en tonen dit door zorgvuldig om te gaan met het
bovenvermelde. |
WO39 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kunnen eerbied en respect opbrengen voor de mens in zijn
mens-zijn en als individu in onderlinge verscheidenheid ook wat betreft
constitutie en gezondheidstoestand. (zie ook Sociale vaardigheden). |
WO40 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kennen de gedragsregels en gewoonten van de school voor gezonde
voeding, levensstijl en hygiëne. |
WO41 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen zijn bereid een positieve waarde toe te kennen aan dit gedrag. |
WO42 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kunnen in een voor hen overzichtelijke noodsituatie hulp
inroepen, of zelf helpen en zijn bereid zich te laten helpen bij pijn of
ziekte.(zie ook Sociale vaardigheden) |
WO43 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kennen de gedragsregels van de school inzake veiligheid en
kunnen deze toepassen. |
WO44 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen zijn bereid een positieve waarde toe te kennen aan dit gedrag. |
WO45 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen weten wat er van hen verwacht wordt bij alarm op school en
kunnen dit ook uitvoeren. |
WO46 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen kennen de verkeersituatie in hun schoolomgeving en kunnen er
zich veilig in verplaatsen. |
WO47 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen beschikken over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsgevoel en
coördinatie en kennen de verkeersregels voor fietsers en voetgangers, om
zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen
vertrouwde route. (zie ook Lichamelijke opvoeding) |
WO48 * gezondheid, levensstijl en verkeer:
de kinderen tonen zich in hun gedrag bereid rekening te houden met de andere
weggebruikers. |
WO49 * geschiedenis: de
kinderen kunnen zich een concrete voorstelling maken van historische
gebeurtenissen en deze weergeven in woord en beeld. |
WO50 * geschiedenis: de
kinderen kunnen de behandelde historische feiten op systematische wijze
verwoorden.(In samenhang met de methode zoals die aangegeven wordt in Leren
Leren). |
WO51 * geschiedenis: de
kinderen kunnen zich inleven in het dramatisch-epische karakter van de
geschiedenis.(zie ook Leren Leren, Muzische vorming: toneel, recitatie,
tekenen, schilderen). |
WO52 * geschiedenis: de
kinderen kunnen tijd ruimtelijk voorstellen. |
WO53 * geschiedenis: de
kinderen kunnen enkele kenmerkende aardrijkskundige en geschiedkundige
aspecten van hun school- of woonomgeving beschrijven. |
WO54 * geschiedenis: de
kinderen kennen de chronologische volgorde en kunnen beknopt kenmerkende
elementen beschrijven uit verschillende cultuurperiodes:
- Oosterse cultuur: Indië, Perzië, Tweestromenland, Egypte;
- Griekse cultuur (o.a. opkomst en werking van de democratie);
- Romeinse cultuur (o.a. opkomst van het recht: publiek en privaat);
- Middeleeuwse geschiedenis. |
WO55 * geschiedenis: de
kinderen hebben oog voor het element evolutie doordat zij inzien dat de
mensen in het verleden en op andere plaatsen op een andere wijze leefden,
voelden en dachten dan de mensen hier en nu. |
WO56 * geschiedenis: de
kinderen zien in dat bepaalde voorwaarden het menselijk handelen mee
bepalen, zoals tijd, aardrijkskundige gegevens, ideeën. |
WO57 * geschiedenis: de
kinderen kunnen zich inleven in situaties die in tijd en plaats verder van
hen af staan. |
WO58 * geschiedenis: de
kinderen zijn bereid dit te doen (cfr WO58). |
WO59 * geschiedenis: de
kinderen tonen interesse in en een gevoel van persoonlijke verbondenheid met
het verleden. |
WO60 * geschiedenis: de
kinderen beseffen dat elke cultuur typische
kenmerken bezit, zichtbaar in de leefwijze van de mensen. |
WO61 * aardrijkskunde: de
kinderen kunnen uitgaande van de bewegingen en de stand van de zon bij
benadering de windrichtingen bepalen en op basis daarvan een windroos
tekenen waarop ze de hoofd- en tussenrichtingen kunnen aangeven. |
WO62 * aardrijkskunde: de
kinderen kunnen bij een oriëntatie in de werkelijkheid, op een hen bekende
plaats de windstreken (hoofd- en tussenrichtingen) aangeven. |
WO63 * aardrijkskunde: de
kinderen kennen het begrip schaal en kunnen het gebruiken als eenvoudige
verhouding tussen kilometer en centimeter. (zie ook W 31) |
WO64 * aardrijkskunde: de
kinderen kennen het begrip plattegrond en kunnen die tekenen van de directe
omgeving, klas, school of eigen huis. |
WO65 * aardrijkskunde: de
kinderen kunnen aan elkaar een bekende weg beschrijven tussen twee plaatsen
in de eigen gemeente of stad of die waar de school gelegen is. Ze kunnen
deze reisweg ook aanduiden op een plattegrond. |
WO66 * aardrijkskunde: de
kinderen kunnen hun eigen stad, gemeente of dorp of die waar hun school
gelegen is situeren op een kaart en enkele kenmerkende aardrijkskundige en
geschiedkundige aspecten ervan beschrijven. |
WO67 * aardrijkskunde: de
kinderen kennen de hoofdrivieren van België en kunnen die op de kaart
aanduiden. |
WO68 * aardrijkskunde: de
kinderen kunnen de verschillende werelddelen, polen, evenaar, keerkringen en
zeeën rond Europa op een wereldkaart aanduiden. |
WO69 * aardrijkskunde: de
kinderen hebben een voorstelling van een wereldkaart zodat ze in een
concrete toepassingssituatie een werelddeel kunnen aanduiden. |
WO70 * politieke aspecten: de
kinderen kunnen begrippen zoals, dorp, stad, streek, provincie, land en
werelddeel in een juiste context hanteren. |
WO70bis * politieke aspecten:
de kinderen kennen de vier taalgebieden en kunnen de taalgebieden bij
benadering aanduiden op de kaart van België en weten dat dit gegeven de
grondslag vormt voor de wijze waarop België bestuurd wordt. |
WO71 * politieke aspecten: de
kinderen hebben een voorstelling van de kaart van Vlaanderen en van België
zodat ze in een praktische toepassingssituatie de provincies en de
provinciehoofdplaatsen op een kaart kunnen aanduiden. |
WO71bis * politieke aspecten:
de kinderen weten dat de Vlaamse Gemeenschap een van de gemeenschappen is
van België en dat België deel uitmaakt van de Europese Unie. |
WO72 * politieke aspecten: de
kinderen kennen de belangrijkste steden van Europa en kunnen deze aanduiden
op een kaart. |
WO73 * politieke aspecten: de
kinderen hebben een voorstelling van de kaart van Europa zodat ze in een
concrete toepassingssituatie de betrokken landen op een kaart kunnen
aanduiden. |
WO74 * sociaal-economische aspecten:
de kinderen kunnen (exemplarisch) de weg van grondstof naar
consumptieproduct beschrijven van producten die zij zelf gebruiken. |
WO75 * sociaal-economische aspecten:
de kinderen hebben daarbij aandacht voor:
- het aspect arbeid, loon en ongelijke verdeling van welvaart;
- het gegeven dat de grondstoffen onttrokken worden aan de aarde of de
natuur;
- de ecologische aspecten van de wijze van productie, distributie en
consumptie;
- de functie van de handel (verkoop, winst, verlies, reclame,...), het geld-
en bankwezen. |
WO76 * sociaal-economische aspecten:
de kinderen kunnen aan de hand van eenvoudige voorbeelden illustreren dat de
mensen over de hele wereld voor de voorziening in hun behoeften van elkaar
afhankelijk zijn. |
WO77 * sociaal-economische aspecten:
de kinderen kunnen aan de hand van eenvoudige voorbeelden illustreren
- dat er een verband bestaat tussen de mens en zijn woonplaats op aarde;
- dat de mens de mogelijkheden van klimaatsomstandigheden en landschap voor
zichzelf kan benutten. |
WO78 * sociaal-economische aspecten:
de kinderen brengen respect en begrip op voor de
leefomstandigheden en leefwijze van andere mensen en andere volkeren. |
WO79 * algemene vaardigheden:
de kinderen kunnen plaatsen waar ze in de les kennis mee maken, opzoeken op
een in de context passende kaart. |
WO80 * algemene vaardigheden:
de kinderen kunnen een atlas raadplegen en kunnen daartoe:
- het alfabetisch register hanteren (zie TN 7)
- eenvoudige kaarten hanteren gebruik makend van windrichting, legende en
schaal; |
WO81 * algemene vaardigheden:
de kinderen kunnen eenvoudige, aan hun niveau aangepaste bronnen raadplegen
om meer te weten te komen over de natuur en het dagelijkse leven van de
mensen in eigen streek, eigen land en elders in de wereld |
WO82 * attitudes: de kinderen
tonen verwondering, innerlijke betrokkenheid, interesse en respect voor de
hen omringende natuur en voor natuurfenomenen die in tijd en ruimte verder
van hen afstaan. |
WO83 * attitudes: de kinderen
tonen verwondering, innerlijke betrokkenheid, interesse en respect t.a.v.
culturele, maatschappelijke en economische verschijnselen in hun omgeving en
op plaatsen die in tijd en ruimte verder van hen afstaan. |